ECLI:NL:GHARL:2014:4208

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/01271
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 en aftrek buitengewone last

In deze zaak gaat het om een geschil over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009. Belanghebbende, geboren op 24 juli 1955, had in 2009 zijn onderneming gestaakt en was in geschil met de Inspecteur over de hoogte van de aanslag. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een ambtshalve schatting, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 542.066. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd, maar belanghebbende was het niet eens met de uiteindelijke vaststelling van € 277.573. Het geschil spitste zich toe op de vraag of belanghebbende een bedrag van € 24.559 dat hij aan mevrouw C had betaald als buitengewone last op de winst in aftrek mocht brengen. De Inspecteur betwistte dat dit bedrag als uitkoopsom was betaald en dat het ten laste van het resultaat kon komen. Tijdens de zitting op 15 april 2014 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een uitnodiging. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat het bedrag van € 24.559 als zakelijke last in aftrek kon worden gebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De uitspraak werd gedaan op 27 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 13/01271
uitspraakdatum: 27 mei 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2013, nummer AWB 13/965, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst / Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 maart 2012 voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 542.066 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.820. Daarbij werd bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd. Ook werd bij beschikking een bedrag van € 7.739 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 277.573 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.347. Een beschikking aan te vergoeden heffingsrente is berekend op € 2.546.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 november 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Leeuwarden. Daarbij is namens de Inspecteur [A] verschenen, bijgestaan door mr. [B]. Belanghebbende is, ondanks bij aangetekende brief te zijn uitgenodigd bij de zitting aanwezig te zijn, van welke brief blijkens de retourkaart daarvan de ontvangst is bevestigd, niet verschenen, zonder bericht van verhindering aan het Hof.
1.7
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren op 24 juli 1955. Hij was tot 16 december 2002 gehuwd met mevrouw [C]. Vanaf 16 december 2002 was belanghebbende geregistreerd partner van mevrouw [C]. Op 12 november 2003 is het geregistreerd partnerschap tussen hen ontbonden.
2.2
Belanghebbende is met mevrouw [C] een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam '[D] V.O.F. (hierna: de VOF). In de VOF werd vanaf 1994 [E] aan de [a-straat] 6 te [Z] geëxploiteerd. Op 3 januari 2009 is de VOF ontbonden.
2.3
Belanghebbende en mevrouw [C] hebben voormelde ontbinding van de VOF vastgelegd in een akte van ontbinding. In deze akte staat onder meer:
"De ondergetekenden:
1.
De heer [X] (…)
hierna ook wel te noemen: ondergetekende sub 1, en
2.
mevrouw [C] (…)
hierna ook wel te noemen: ondergetekende sub 2,
(…)
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
6. De ondergetekenden zijn, in afwijking van de artikelen 12 en verder van de akte van vennootschap onder firma, de navolgende vermogensrechtelijke afwikkeling overeengekomen: de ondergetekende sub 1 dient ter zake van de overname te voldoen aan de ondergetekende sub 2 een bedrag van € 55.000 (zegge vijfenvijftigduizend euro), zijnde de in onderling overleg vastgestelde waarde van het aandeel van de ondergetekende sub 2 in het vermogen van de ontbonden firma per 31 december 2007, vermeerderd met (het aandeel van de ondergetekende sub 2 in) eventuele goodwill en stille reserves.
De vennoten zijn overeengekomen dat het aandeel van de ondergetekende sub 2 in het resultaat van de firma tussen 1 januari 2008 en 1 april 2008 geacht wordt gelijk te zijn aan het totaal van de privé-onttrekkingen van de ondergetekende sub 2 in dezelfde periode, zodat de ondergetekenden op dit punt over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
7. Ter verdere uitvoering van het vorenstaande delen de vennoten, voor zover zulks al niet is geschied, toe:
I. Aan de ondergetekende sub 1 het aandeel van de ondergetekende sub 2 per 1 april
2008 in de firma, onder de verplichting alle schulden van de firma voor zijn
rekening te nemen en te voldoen en aan de ondergetekende sub 2 op de hierna
omschreven wijze te voldoen een bedrag van € 55.000 (zegge vijfenvijftigduizend
euro).
II. Aan de ondergetekende sub 2 een vordering op de ondergetekende sub 1 ad
€ 55.000 (zegge vijfenvijftigduizend euro).
8. Ter zake van de betaling van het sub 7 bedoelde bedrag zijn de vennoten overeengekomen als volgt: de ondergetekende sub 1 dient binnen 3 werkdagen na de datum van ondertekening van de onderhavige akte een bedrag van € 15.000 (zegge vijftienduizend euro) aan de ondergetekende sub 2 te voldoen middels overmaking op een nader door haar bekend te maken bank- of girorekening. Het restant ad € 40.000 (zegge veertigduizend euro) wordt omgezet in een geldlening, voor welk geval de ondergetekende sub 2 afstand doet van deze vordering waarvoor kwijting bij dezen, welke afstand door ondergetekende sub 1 wordt aanvaard, waartegenover de ondergetekende sub 1 zich jegens de ondergetekende sub 2 verbindt aan deze wegens geldlening te voldoen een bedrag van € 40.000 (zegge veertigduizend euro). Over het geleende is geen rente verschuldigd.".
2.4
Het vastgoed met betrekking tot het hotel heeft belanghebbende als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen ter beschikking gesteld aan de VOF. Belanghebbende had het vastgoed aangekocht voor € 136.134 (
f300.000). Daarvan heeft hij 80%, zijnde € 108.907 (
f240.000), toegerekend aan zijn ondernemingsvermogen en 20%, zijnde € 27.227 (
f60.000), aan zijn privévermogen.
2.5
Belanghebbende heeft voormeld vastgoed op 27 juni 2008 verkocht voor € 745.000. Het vastgoed is op 9 januari 2009 aan de koper geleverd. Blijkens de notariële afrekening is daarbij een bedrag van € 40.000 betaald aan mevrouw [C]. In 2008 heeft belanghebbende twee recreatiewoningen gekocht voor in totaal € 150.000. Deze woningen verhuurt hij aan derden.
2.6
Belanghebbende heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, voor het jaar 2009 niet binnen de gestelde termijn een aangifte IB/PVV ingediend.
2.7
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2009 ambtshalve, met dagtekening 7 maart 2012, opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur de belastbare winst geschat op € 535.000 en het loon uit vroegere dienstbetrekking op € 7.066. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen geschat op € 5.820. De verzuimboete van € 226 is opgelegd vanwege het niet (tijdig) indienen van de aangifte IB/PVV 2009.
2.8
Belanghebbende heeft op 21 maart 2012 op elektronische wijze een aangifte IB/PVV 2009 ingediend, die de Inspecteur heeft aangemerkt als een bezwaarschrift. In deze aangifte heeft belanghebbende een verzamelinkomen aangegeven van negatief € 30.736.
2.9
De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning voor 2009 berekend aan de hand van de volgende uitgangspunten. De belastbare winst bedraagt:
Opbrengst bedrijfsdeel (75% van € 745.000) € 558.750
Boekwaarde 31-12-2008 € 252.877
Boekwinst € 305.873
Stakingswinst € 3.630 -/-
MKB-vrijstelling € 31.736 -/-
Belastbare winst € 270.507
De Inspecteur heeft geen rekening gehouden met de aftrek van een betaling aan de mevrouw [C]. Het belastbare inkomen uit werk en woning heeft de Inspecteur vastgesteld op € 277.573, te weten € 270.507 vermeerderd met € 7.066 aan een uitkering. De Inspecteur heeft in de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor 2009 rekening gehouden met twee recreatiewoningen en dit inkomen vastgesteld op € 4.347.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2009 op het juiste bedrag is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van belanghebbende in 2009 is gestaakt en dat belanghebbende geen herinvesteringsreserve in het jaar 2009 mag vormen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende een bedrag van € 24.559 dat hij aan mevrouw [C] heeft voldaan als buitengewone last op de winst in aftrek mag brengen.
3.2
Belanghebbende is van mening dat het bedrag van € 24.559 als aan mevrouw [C] betaalde uitkoopsom in de vorm van een buitengewone last op de winst uit onderneming in mindering mag worden gebracht, omdat dit bedrag bij mevrouw [C] in de heffing van de inkomstenbelasting is betrokken.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat een bedrag van € 24.599 als uitkoopsom aan mevrouw [C] is betaald en uit dien hoofde of op een andere grond ten laste komt van zijn resultaat.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft, ondanks daartoe te zijn aangemaand, niet tijdig aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan. Naar het oordeel van het Hof kan de als bezwaar aangemerkte aangifte van 21 maart 2012 niet als de vereiste aangifte gelden.
4.2
De Rechtbank heeft, op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen grief gericht tegen dit oordeel. Ook in hoger beroep geldt, dat wanneer de vereiste aangifte niet is gedaan, het Hof het beroep ongegrond dient te verklaren, tenzij belanghebbende doet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.3
Belanghebbende stelt in hoger beroep enkel dat het bedrag van € 24.599 een uitkoopsom is, die op zakelijke gronden is vastgesteld en is betaald aan zijn voormalige vennoot van de VOF (en ex-partner) mevrouw [C] en dat ditzelfde bedrag bij haar in de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is betrokken. In hoger beroep wijst belanghebbende, ter onderbouwing van zijn stelling, op een overleg met mevrouw [C] en de Inspecteur. De Inspecteur betwist dat er een overleg tussen mevrouw [C] en een medewerker van de belastingdienst heeft plaatsgevonden of dat daartoe het voornemen zou bestaan. Ook betwist de Inspecteur dat de uitkoopsom bij mevrouw [C] in de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is betrokken. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. De enkele stelling dat mevrouw [C] heeft bevestigd dat zij inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft betaald over de door haar ontvangen uitkoopsom, is onvoldoende om een bedrag van € 24.599 als zakelijke last in aftrek te brengen. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende, op wie de bewijslast van deze stelling reeds rust zonder toepassing van artikel 27e van de AWR, niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond, dat een bedrag van € 24.599 als zakelijke uitkoopsom is betaald. Het bedrag kan derhalve niet op die grond in aftrek worden gebracht bij het bepalen van de winst van belanghebbende. Ook anderszins is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan zodanige aftrek mogelijk zou zijn.
4.4
Indien een aanslag berust op een ambtshalve verrichte vaststelling van het inkomen door de inspecteur, dient deze vaststelling in verband met het verbod van willekeur te berusten op een redelijke schatting (vgl. HR 27 april 2012, nr. 11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122). Gelet op de onder 2.9 opgenomen berekening van de hoogte van het verzamelinkomen berust de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 naar het oordeel van het Hof op een redelijke schatting, zodat de aanslag niet naar willekeur is vastgesteld.
Slotsom
4.5
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 27 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.