In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 september 2013. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij het ging om een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2008. Belanghebbende had een woning in aanbouw in Frankrijk en stelde dat zij recht had op aftrek van betaalde rente en kosten van de lening die zij had afgesloten voor de bouw van deze woning. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.850, met een heffingsrente van € 499 en een verzuimboete van € 226. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar de boete bleef gehandhaafd.
Tijdens de zitting op 8 april 2014 in Arnhem werd het bewijsaanbod van belanghebbende besproken, waarbij zij aanvullende schriftelijke verklaringen wilde overleggen om aan te tonen dat de woning in Frankrijk als hoofdverblijf zou dienen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bouwaanvraag als een voorbereidingshandeling gold, waardoor de bouwgrond in 2008 als eigen woning in aanbouw kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de woning in 2008 bestemd was als hoofdverblijf.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De inspecteur had bovendien terecht een verzuimboete opgelegd, aangezien belanghebbende te laat aangifte had gedaan. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.