ECLI:NL:GHARL:2014:4205

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/00883, 13/00885 en 13/00886
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot illegale vuurwerkhandel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond verklaarde. Belanghebbende, die in de jaren 2006 tot en met 2010 een WAO-uitkering ontving, had aangiften gedaan die niet overeenkwamen met de inkomsten die hij uit de handel in vuurwerk en auto’s had verkregen. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat belanghebbende niet de vereiste aangiften had gedaan, wat leidde tot een omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank had de aanslagen bevestigd, maar belanghebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat belanghebbende in 2010 werd aangehouden in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar illegale vuurwerkhandel. De inspecteur had berekend dat belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2010 een kastekort had van € 215.959, wat leidde tot de conclusie dat hij aanzienlijke winsten had behaald uit zijn illegale activiteiten. Het hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende de winst uit de vuurwerkhandel had moeten aangeven als resultaat uit overige werkzaamheden. Het hof concludeerde dat de inspecteur de aanslagen terecht had opgelegd, maar dat de correcties niet naar willekeur waren vastgesteld.

Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de aanslagen IB/PVV 2006, 2008 en 2010, en verminderde de aanslagen naar de door het hof vastgestelde belastbare inkomens. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van het doen van correcte aangiften en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen, vooral in het geval van illegale activiteiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00883, 13/00885 en 13/00886
uitspraakdatum:
27 mei 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2013, nummers AWB 12/4588, AWB 12/4591 en AWB 12/4592, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.472. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 4.913.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.127. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.946. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 4.360.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.013. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 478.
1.4
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juli 2013 de beroepen tegen de aanslagen ongegrond verklaard, de beroepen inzake de boetebeschikkingen 2006 en 2008 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voorzover die betrekking hebben op genoemde boetebeschikkingen en deze boetebeschikkingen vernietigd.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd. Partijen hebben op 25 februari 2014 per telefoon de griffier van het Hof mondeling verzocht om tot de stukken van het geding te rekenen de stukken die zich in de dossiers van de Rechtbank bevinden in de zaken die bij haar aanhangig waren onder de nummers AWB 12/2828 tot en met AWB 12/2831.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, mr. [A], en zijn broer, [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in de jaren 2006 tot en met 2010 een WAO-uitkering genoten.
2.2
Belanghebbende heeft over de jaren 2006, 2008 en 2010 aangiften IB/PVV gedaan naar de volgende belastbare inkomens:
Jaar belastbaar inkomen box 1 belastbaar inkomen box 3
2006 € 16.904 € 4.752
2008 € 18.356 € 4.867
2010 € 19.366 € 5.013
2.3
Naast de genoten WAO-uitkering heeft belanghebbende in de aangiften IB/PVV de volgende bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden vermeld: € 2.300 (2006), € 2.100 (2007), € 1.800 (2008) en € 2.000 (2010). Dit betreffen winsten die belanghebbende heeft gemaakt met de handel in auto’s.
2.4
Naar belanghebbende is in november 2010 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarvan op 19 april 2011 een zogenoemd stamproces-verbaal witwassen is opgemaakt. Hierin is – voor zover van belang – opgemerkt:
“In november 2010 is door de Regionaal Milieu Team van de Divisie Recherche (…), een strafrechtelijk onderzoek gestart (…)
Op vrijdag 10 december 2010 werd [Hof: belanghebbende] (…) aangetroffen in een schuur op de [a-straat] 183 te [L]. Hij was hier met een tweede persoon druk doende vuurwerk over te laden. In totaal werden in de loods en de daarbij aanwezige voertuigen 3.500 kilogram vuurwerk aangetroffen, grotendeels zogenaamd illegaal vuurwerk. (…).
Verder bleek uit het onderzoek naar de telecommunicatie, dat [Hof: belanghebbende] een omvangrijk netwerk had van potentiele klanten. Na de aanhouding van [Hof: belanghebbende] is op onder andere twee locaties vuurwerk aangetroffen, welke door [Hof: belanghebbende] afgeleverd zou zijn. Het betrof in beide gevallen partijen van enkele honderden kilo’s. Tevens werden in zijn auto diverse vuurwerk bestellijsten, al dan niet ingevuld, aangetroffen waarover in de aanleiding van dit onderzoek werd gesproken. Naar aanleiding van bovenstaand onderzoek wordt vermoed dat er met deze illegale vuurwerkhandel door [Hof: belanghebbende] een aanzienlijk wederrechtelijk voordeel werd verkregen. (…).
Tevens werd tijdens het onderzoek duidelijk, dat [Hof: belanghebbende] de laatste jaren vermoedelijk behoorlijke uitgaven heeft gedaan met betrekking tot zijn auto’s en aanhangwagens. [Hof: belanghebbende] is namelijk in het bezit van twee auto’s (…)
Tevens is [Hof: belanghebbende] in het bezit van twee gesloten aanhangwagens … die beiden op dezelfde datum zijn tenaamgesteld, namelijk 28 augustus 2008. Voorts bleek [Hof: belanghebbende] bij zijn aanhouding in het bezit te zijn van 2.130,- euro contant geld. Ook bleek uit het onderzoek, dat door [Hof: belanghebbende] een loods werd gehuurd op perceel [a-straat] 183 te [L] vanaf augustus 2008. Tijdens de doorzoeking van zijn voertuigen werden tevens 4 pakjes sigaretten aangetroffen van buitenlandse afkomst, alsmede een prijslijst/bestellijst van diverse merken parfums. Ook dit zijn aanwijzingen voor mogelijke handel in deze goederen en de verkrijging van overig wederrechtelijk voordeel, naast zijn vuurwerkhandel. (…)
Omdat, mede op basis van de uitgeleverde informatie van de belastingdienst, het vermoeden bestond dat de uitgaven met betrekking tot de voertuigen, huur en het contante geld niet te verklaren waren uit het legale inkomen van [Hof: belanghebbende] is (…) een aanvraag doorzoeking opgesteld met als doel, het vergaren van:
- Aanwijzingen voor vuurwerkhandel en andere delicten
- Aanwijzingen voor onverklaar vermogen zoals contant geld en luxe goederen …;
- Bankafschriften en andere bescheiden … waaruit enig bezit of het doen van (omvangrijke) contante betalingen blijkt (…)
Naar aanleiding van het voorstaande heeft er op 20 december 2010 (…) een doorzoeking plaats gevonden, in de woning van [Hof: belanghebbende] (…)
Tijdens de doorzoeking in de woning werden (…) o.a. de volgende zaken inbeslaggenomen:
- € 147.000,- contant geld
- 1 blueray speler
- 1 flatscreen televisie
(…)
Van [Hof: belanghebbende] is uit het hieronder beschreven onderzoek gebleken dat hij grote geldbedragen, in totaal € 244.816,- wat vermoedelijk uit misdrijf afkomstig is, voorhanden heeft gehad en/of verhuld heeft en een deel van dit geld vervolgens heeft uitgegeven. (…)
[Hof: belanghebbende] maakt gebruik van één (1) bankrekening. De legale inkomsten worden op deze bankrekening gestort en er vinden uitgaven plaats van deze bankrekening. Uit de verkregen bankafschriften (…) bleek dat naast het berekende legale inkomen sporadisch contante stortingen werden gedaan. Deze stortingen waren noodzakelijk om het saldo aan te zuiveren. Daarnaast deed [Hof: belanghebbende] de laatste jaren een aantal contante uitgaven aan de woning …, aan onderhoud en brandstof voor zijn personenauto’s en voor het inrichten van de woning. (…)
Op 21 december 2010 (…) verklaarde [Hof: belanghebbende] onder meer dat: (…)
- Hij wel eens schadeauto’s koopt en met winst verkoopt (…)
- Hij niet in staat is om van zijn uitkering te kunnen sparen (…)
Op 2 februari 2011 (…) verklaarde hij onder meer dat: (…)
- Hij nog niets heeft betaald voor het aangetroffen vuurwerk
- Hij voor de eerste partij wel heeft betaald
- De hij voor de tweede partij nog iets van 15.000 euro moet betalen
- Hij niet wil verklaren hoeveel hij voor de eerste partij heeft betaald
- Hij niet wil verklaren over geleverd vuurwerk in [M] bij [E]
- Hij niet wil verklaren of hij vuurwerk bij [F] uit [N] heeft afgeleverd
- [F] 1.000 euro had klaar liggen voor geleverd vuurwerk
- Hij niet wil verklaren over geleverd vuurwerk in [O]
- Het vuurwerk, welke was aangetroffen op de [b-straat] 111 te [Z], niet van hem was
Met betrekking tot het aangetroffen geld verklaarde [Hof: belanghebbende] als volgt: (…)
- Hij niet in staat is om van zijn uitkering te kunnen sparen (…)
- Hij niets wil verklaren over het aangetroffen geld (…)
- Het geld deels van hem was
- Hij niet wil verklaren welk deel (…)
- Hij niet wil verklaren waar de € 2.130 vandaan kwam bij zijn fouillering (…)
Tijdens de doorzoeking (…) in de woning van [Hof: belanghebbende] zijn diverse facturen aangetroffen waarvan het vermoeden bestond dat deze contant waren betaald. Hieronder worden de facturen vermeld die hoogstwaarschijnlijk contant betaald zijn aangezien de bedragen niet terug te vinden zijn op de bankafschriften. (…). Een factuur d.d. 15 april 2008 betreft de aankoop van de flatscreen televisie en de blue-rayspeler ad. € 3.800,-, welke beiden in beslag zijn genomen. Op basis van de aangetroffen facturen is een contante uitgaande geldstroom geweest van afgerond
€ 31.482,-. (…)
Uit onderzoek is gebleken dat [Hof: belanghebbende] voor 2 voertuigen
€ 13.436contant betaalde voor brandstof. (…)
Op 1 februari 2011 (…) verklaarde [Hof: belanghebbende] onder meer dat: (…)
- Hij geen antwoord kan geven op de vraag hoe hij de brandstof van per jaar € 5.700 kan betalen
- Hij niet weet hoe hij eten, drinken, kleding en brandstof betaald
- Hij niet wil verklaren over een andere bron van inkomsten (…)
Op basis van de uitgangspunten van het Nibud zou [Hof: belanghebbende] tussen 01 januari 2005 tot en met 10 december 2010
€ 14.468,- (afgerond) contant hebben moeten uitgegeven. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat [Hof: belanghebbende] in de genoemde periode diverse betalingen per bank heeft gedaan. (…).
Bij de huiszoeking werd onder meer administratie van [Hof: belanghebbende] in beslaggenomen. Hierbij werd een huurcontract aangetroffen d.d. 12 mei 2005. In het huurcontract werd een huurprijs afgesproken van € 75,- per maand. (…). [Hof: belanghebbende] werd op 10 december 2010 heterdaad aangehouden in een garagebox/loods aan de [a-straat] 183 te [L]. Na verhoor van de verhuurder [G], bleek dat [Hof: belanghebbende] de loods huurde vanaf september 2008 voor een bedrag van € 185 per maand. Verder huurde [Hof: belanghebbende] sinds oktober 2010 een parkeerplaats voor € 50,- per maand. (…) In totaal gaf [Hof: belanghebbende] € 9.720,- contant uit aan huur van garageboxen cq loodsen. (…)
Met betrekking tot de betaalde huur verklaarde [Hof: belanghebbende] als volgt:
(…)
- Hij niets wil verklaren over de uitgaven van 185 euro per maand aan huur van een loods in [L] aan de [a-straat]
- Hij niets wil verklaren over de uitgaven van 50 euro per maand aan huur van een garage aan de [a-straat]
- Hij niets wil verklaren over een huurcontract vanaf 2005 voor een garage op de [b-straat] 111 te [Z]
[Hof: belanghebbende] werd aangetroffen met 3.500 kilo vuurwerk. [Hof: belanghebbende] heeft verschillende verklaringen afgelegd over de aanschaf van het vuurwerk. Zo zou hij voor een partij vuurwerk nog € 15.000,- moeten betalen en voor een andere gedeelte zou hij reeds hebben betaald. Het is onbekend gebleven over welke partijen [Hof: belanghebbende] dan zou spreken. [Hof: belanghebbende] verklaarde dat hij het vuurwerk ontving van een voor hem onbekende Duitser. Het is derhalve niet mogelijk de verklaring … te bevestigen danwel te ontkrachten. Het is onwaarschijnlijk dat [Hof: belanghebbende] het vuurwerk van een onbekende zou ontvangen zonder dat daar geld tegen over zou staan. Door verbalisant is de waarde van de aangetroffen vuurwerk gesteld op € 20.000,-. Derhalve zou [Hof: belanghebbende] voor de aangetroffen vuurwerk minimaal
€ 20.000,- contant hebben betaald. (…)
Bij de huiszoeking … trof de politie een groot aantal modelauto’s, dvd’s, cd’s, kleding, schoeisel en horloges aan. Uit onderzoek is niet gebleken wanneer deze goederen zijn gekocht en hoeveel er voor is betaald. Wel is gebleken dat een deel van de kleding, schoeisel en horloges merkvervalst waren.
(…)
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen is het vermoeden gerezen dat het verschil van de contante inkomsten en uitgaven (negatief), namelijk een bedrag van
€ 244.816,- van een andere dan legale bron van inkomsten afkomstig is. (…)
Verondersteld wordt dat [Hof: belanghebbende] een inkomen heeft uit de handel in vuurwerk en dat verdiensten uit deze handel o.a. zijn aangewend om de in dit proces-verbaal beschreven uitgaven te kunnen doen. (…)
Verder bleek uit onderzoek dat [Hof: belanghebbende] op meerdere locaties reeds vuurwerk had afgeleverd danwel opgeslagen. (…)
Tevens werden in zijn woning en in zijn auto enkele stuks parfums aangetroffen, die achteraf merkvervalst bleken te zijn. Mogelijk dat [Hof: belanghebbende] wel handelde in deze nepparfums, want in zijn auto werd eveneens een bestellijst gevonden, waarop ene [H] kennelijke enige parfums bestelde. (…)
Aan [Hof: belanghebbende] kan heling tenlaste gelegd worden voor het feit, dat hij tenminste 55 potjes Olaz creme a 62,- euro per stuk in zijn woning voorhanden had, waarvan hij niet verklaard of kan verklaren, hoe deze zijn verkregen. Op deze potjes zitten prijsstickers van diverse winkels …
Tijdens de doorzoeking van de woning van [Hof: belanghebbende] werden 6 sloffen met Marlboro sigaretten aangetroffen. (…) De FIOD heeft vast gesteld dat de sloffen sigaretten vervalst waren.”
2.5
Naar aanleiding van het in 2.4 vermelde strafrechtelijk onderzoek zijn, onder meer, de volgende spullen bij belanghebbende aangetroffen en in beslag genomen: € 147.000 en € 2.130 in contanten, 3.600 kilo vuurwerk met een geschatte inkoopwaarde van € 20.000, 135 modelauto’s en 7 model motoren, 15 horloges, 30 boxershorts, 9 broeken, 1 jack, 13 overhemden, 11 paar schoenen, 9 polo’s, 11 shirts en 3 vesten (nieuw, deels in verpakking met labels), 1.348 dvd’s en 375 cd’s, 55 potjes crème a € 62 per stuk en 4 parfums, LCD TV, blue-ray speler, digitale videocamera en digitale fotocamera, 6 sloffen sigaretten en 5 losse pakjes, 2 voertuigen en 2 aanhangers.
2.6
De volgende auto’s hebben op naam van belanghebbende gestaan dan wel staan op naam van belanghebbende:
Periode Kenteken
29-04-2004 tot [XX-XX-00]
30-11-2005 tot 17-05-2009 [XX-XX-01]
03-02-2006 tot 13-03-2006 [XX-XX-02]
14-03-2006 tot 14-04-2006 [XX-XX-03]
15-05-2006 tot 30-07-2006 [XX-XX-04]
28-07-2006 tot 15-04-2007 [XX-XX-05]
16-04-2007 tot 03-07-2007 [XX-XX-06]
04-07-2007 tot 05-10-2007 [XX-XX-07]
06-10-2007 tot 04-05-2008 [XX-XX-08]
05-05-2008 tot 23-12-2008 [XX-XX-09]
10-02-2009 tot 19-10-2009 [XX-XX-10]
18-05-2009 tot 06-10-2009 [XX-XX-11]
01-10-2009 tot 01-10-2009 [XX-XX-12]
07-10-2009 tot 02-05-2010 [XX-XX-13]
20-10-2009 tot 16-02-2010 [XX-XX-14]
06-02-2010 tot [XX-XX-15]
17-05-2010 tot 24-10-2010 [XX-XX-16]
2.7
Belanghebbende heeft in 2007 of 2008 een transactie gesloten met het Openbaar Ministerie wegens het overtreden van het Vuurwerkbesluit, omdat de politie in december 2006 of 2007 vuurwerk in een garagebox heeft aangetroffen. Zes weken nadat het vuurwerk is aangetroffen, heeft belanghebbende de transactie gesloten.
2.8
Bij vonnis van 30 juni 2011 heeft de rechtbank Utrecht (strafkamer) belanghebbende veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens de handel in illegaal vuurwerk. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem (strafkamer) belanghebbende bij uitspraak van 7 februari 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens het voorhanden hebben van en de handel met particulieren in aanzienlijke hoeveelheden illegaal vuurwerk alsmede witwassen.
2.9
In de ontnemingszaak heeft de rechtbank Utrecht bij vonnis van 5 juni 2012 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 245.496 en belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Belanghebbende is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij de strafkamer van het Hof.
2.1
De Inspecteur heeft naar aanleiding van het in 2.4 vermelde strafrechtelijk onderzoek over de jaren 2006 tot en met 2010 een kasopstelling gemaakt, waaruit de Inspecteur over deze jaren heeft geconcludeerd tot een kastekort van in totaal € 215.959. Hij heeft dit als volgt berekend:
Verschil tussen contante uitgaven en contante inkomsten in:
2006 € 21.312
2007 - -3.740
2008 - 4203
2009 - 35.815
2010
- -10.761+
Totaal € 46.829
Toename contant geld (aangetroffen bedrag in woning) - 147.000
Toenamen contant geld (aangetroffen bedrag bij fouillering) - 2.130
Inkoopwaarde vuurwerk 2010
- 20.000+
€ 215.959
2.11
De Inspecteur heeft belanghebbende, bij brief van 25 november 2011, laten weten voornemens te zijn van de ingediende aangiften IB/PVV af te wijken. De correcties zien op de inkomsten die belanghebbende heeft genoten uit de handel in vuurwerk, auto’s en/of ongeregelde goederen. Bij het vaststellen van de aanslagen is de Inspecteur ervan uitgegaan dat het onder 2.10 genoemde kastekort van € 215.959 over de jaren 2006 tot en met 2010 gelijkmatig is ontstaan. Hij heeft daarom het inkomen van belanghebbende elk jaar met eenvijfde gedeelte van het kastekort (€ 43.191) verhoogd.
2.12
De Inspecteur heeft de omvang van het contante geld dat belanghebbende in zijn bezit heeft, berekend met als uitgangspunt dat belanghebbende op 1 januari 2006 geen contant geld bezit en dat hij in de loop van de jaren gelijkmatig de som contant geld heeft opgebouwd die bij de inval van de FIOD is aangetroffen. De Inspecteur heeft het bezit aan contant geld als volgt vastgesteld:
Per 1-1-2006: € 0
Per 1-1-2007: € 29.400
Per 1-1-2008: € 58.800
Per 1-1-2009: € 88.200
Per 1-1-2010: € 117.800
Per 1-1-2011: € 147.000
2.13
Belanghebbende heeft bij brief van 19 juni 2012 de Inspecteur laten weten dat de winsten die belanghebbende met de handel in auto’s heeft gemaakt, moeten worden aangemerkt als vermogenswinsten en niet als resultaten uit overige werkzaamheden.
2.14
Met dagtekening 1 augustus 2012 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en daarbij de bezwaren ongegrond verklaard.
2.15
De Rechtbank heeft met betrekking tot de aanslagen IB/PVV geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, dat de Inspecteur de correcties niet naar willekeur heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2006, 2008 en 2010 naar de juiste bedragen zijn opgelegd, waarbij het geschil zich onder meer toespitst op de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen.
3.3
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaren IB/PVV 2006 en 2008
4.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
4.2
Ingevolge artikel 6:9, lid 1, van de Awb, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, lid 2, van de Awb, is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3
Vaststaat dat de dagtekening van de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2008
23 december 2011 is. Niet is gesteld dat de bekendmaking van deze aanslagen na die datum heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 3 februari 2012. Nu uit de door belanghebbende aan het Hof toegezonden stukken van PostNL volgt dat de bezwaarschriften op 2 februari 2012 aangetekend zijn verzonden en uit het dagstempel volgt dat deze op 9 februari 2012 door de Inspecteur zijn ontvangen, zijn de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2008 ontvankelijk.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.4
De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende voor de jaren 2006, 2008 en 2010 niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan, waardoor de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard (artikel 27e, lid 1, van de AWR). Belanghebbende heeft dit betwist, waardoor op de Inspecteur de bewijslast rust feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat de vereiste aangiften IB/PVV niet zijn gedaan.
4.5
Hoewel belanghebbende, zoals hij ter zitting van de Rechtbank en het Hof heeft verklaard, met de handel in vuurwerk ongeveer € 4.000 winst per jaar heeft behaald, heeft hij de winsten niet in zijn aangiften IB/PVV verantwoord.
4.6
De Inspecteur betoogt dat de handel in vuurwerk een bron van inkomen vormt voor belanghebbende en dat hij hieruit aanzienlijk meer dan € 4.000 winst heeft behaald per jaar. De Inspecteur verwijst hiervoor onder meer naar de hoge winstmarge op illegaal vuurwerk, de bestelauto’s die belanghebbende bezit, de garage en de loods die belanghebbende heeft gehuurd waarin vuurwerk is aangetroffen, de bestellijsten die in 2010 bij belanghebbende zijn aangetroffen en de omvang van het in 2010 aangetroffen vuurwerk. Daarnaast wijst hij erop dat belanghebbende een transactie heeft betaald wegens het overtreden van het Vuurwerkbesluit en is hij veroordeeld wegens de handel in illegaal vuurwerk. Voor de omvang van de behaalde winsten verwijst de Inspecteur naar het verschil tussen de contante uitgaven en de contante inkomsten in de jaren 2006 tot en met 2010, waarin belanghebbende volgens de berekening van de Inspecteur € 215.959 meer in contanten heeft uitgegeven dan hij heeft ontvangen (zie 2.10).
4.7
Belanghebbende bestrijdt dat hij de winst uit de handel in vuurwerk had moeten aangeven. Daarnaast bestrijdt hij, zo begrijpt het Hof, dat de behaalde winst groter is dan € 4.000. Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur ten onrechte het bedrag van € 147.000 aan contanten dat in 2010 bij hem is aangetroffen, heeft meegenomen in zijn berekening van het verschil tussen de contante uitgaven en inkomsten, omdat hij op 1 januari 2006 ongeveer € 137.500 aan contanten bezat.
4.8
Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur per jaar aannemelijk moet maken of en tot welk bedrag belanghebbende de winst uit de handel in vuurwerk tot zijn resultaat uit overige werkzaamheden had moeten rekenen en dat deze winst slechts belast is indien er een bepaalde bron van inkomen aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 3 maart 1954, nr. 11.683, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, nr. 36.238, ECLI:NL:HR2002:AD8763) worden de volgende drie algemene voorwaarden aan een bron van inkomen gesteld: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.
4.9
Belanghebbende heeft niet bestreden dat hij in 2006, 2008 en 2010 in vuurwerk heeft gehandeld en dat hij daarmee € 4.000 winst heeft behaald. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof met hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk gemaakt, dat belanghebbende in de betreffende jaren met de handel in vuurwerk heeft deelgenomen aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen. Deze winst was ook redelijkerwijs te verwachten. Hierbij heeft het Hof meegewogen dat belanghebbende in 2004 en 2005 bestelauto’s heeft aangeschaft, hij in 2005 een garage is gaan huren en mogelijk in 2006 maar in ieder geval in 2007 vuurwerk in een garage is aangetroffen waarvoor belanghebbende een transactie heeft betaald wegens het overtreden van het Vuurwerkbesluit. In 2008 heeft belanghebbende de loods gehuurd waarin in 2010 3.500 kilo vuurwerk is aangetroffen. De verklaringen die belanghebbende heeft gegeven voor onder meer het bezit van de bestelauto’s en de huur van de garage en de loods acht het Hof in het licht van alle feiten en omstandigheden niet geloofwaardig. De Inspecteur stelt zich daarom terecht op het standpunt dat belanghebbende de winst uit de handel in vuurwerk had moeten aangeven als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.1
Belanghebbende heeft geen administratie gevoerd van zijn handel in vuurwerk, zodat de schatting van belanghebbende dat hij jaarlijks € 4.000 winst met zijn werkzaamheden heeft behaald, niet kan worden getoetst. Uit de door de Inspecteur aangedragen berekeningen volgt dat belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2010 in ieder geval € 46.829 meer heeft uitgegeven dan ontvangen (zie 2.10). Daarnaast heeft hij vuurwerk gekocht voor € 20.000. De stelling van belanghebbende dat hij de aankoopsom van het vuurwerk is schuldig gebleven, acht het Hof onvoldoende onderbouwd en niet geloofwaardig. Uit de ingediende aangiften IB/PVV volgt voorts dat het bedrag aan contant geld en vorderingen van belanghebbende met € 7.500 is toegenomen van € 137.500 op 1 januari 2006 tot € 145.000 op 31 december 2010. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof terecht geconcludeerd, dat deze uitgaven en vermogenstoenamen van in totaal € 74.329, in ieder geval voor een groot deel, uit de met de handel in vuurwerk behaalde winst moet zijn geput. De Inspecteur maakt daarom, mede met zijn verwijzing naar de aanzienlijke winsten die behaald worden met de handel in illegaal vuurwerk, aannemelijk dat belanghebbende veel meer dan € 4.000 per jaar aan winst heeft behaald.
4.11
Verder vormt naar het oordeel van het Hof de handel in auto’s een bron van inkomen en zijn de hiermee behaalde winsten belastbaar als resultaat uit overige werkzaamheden. Het Hof merkt allereerst op dat belanghebbende in zijn ingediende aangiften IB/PVV de behaalde winsten als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangegeven (zie 2.3) en zich eerst in de bezwaarfase op het standpunt heeft gesteld dat deze winsten onbelaste vermogenswinsten zijn. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij dit op aandringen van de Inspecteur heeft aangegeven. Nu de Inspecteur dit laatste ter zitting van het Hof heeft betwist, dient belanghebbende bedoeld aandringen te onderbouwen, welke onderbouwing achterwege is gebleven. Verder merkt het Hof nog op dat belanghebbende tijdens het hoorgesprek van 3 juli 2012 heeft verklaard dat hij al vanaf zijn veertiende bezig is geweest met auto’s, dat belanghebbende vanaf 29 april 2004 regelmatig auto’s op zijn naam heeft staan (zie 2.6), dat belanghebbende in het hogerberoepschrift heeft gesteld dat de auto’s veelal binnen een jaar werden doorverkocht, dat belanghebbende heeft verklaard dat hij wel eens schadeauto’s koopt en met winst verkoopt (zie 2.4), dat één auto zelfs op dezelfde dag is aan- en verkocht (1 oktober 2009, zie 2.6) en uit de door de Inspecteur opgemaakte kasopstelling (zie 2.10) blijkt dat belanghebbende regelmatig een auto met winst heeft verkocht. Dat belanghebbende de auto’s alleen voor eigen gebruik zou hebben gekocht, ligt niet voor de hand omdat belanghebbende gedurende een deel van 2006 drie auto’s op zijn naam had staan en daarvoor geen voldoende onderbouwde verklaring heeft gegeven.
4.12
Gelet op het hiervóór vermelde, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een gebrek in elk van de aangiften IB/PVV (zie 2.2) dat ertoe leidt dat de volgens de aangiften verschuldigde IB/PVV verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV. Hierbij houdt het Hof er rekening mee dat de Inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op een lager bedrag heeft vastgesteld, dan belanghebbende heeft aangegeven. Het bedrag van de IB/PVV dat anders zou zijn geheven, is op zichzelf beschouwd ook aanzienlijk. Hierbij overweegt het Hof dat weliswaar de omvang van het behaalde resultaat niet vaststaat, maar dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het resultaat veel meer dan € 4.000 per jaar bedraagt en de daarover verschuldigde IB/PVV zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Verder moest belanghebbende zich ten tijde van het doen van de onderwerpelijke aangiften IB/PVV ervan bewust zijn geweest dat door het op deze wijze indienen van de aangiften IB/PVV een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde IB/PVV niet zou worden geheven, gelet op de substantiële winsten uit de handel in vuurwerk in de jaren 2006 tot en met 2010. Een en ander leidt tot de conclusie dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Ingevolge artikel 27e, lid 1, van de AWR, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard.
Willekeur
4.13
De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur evenwel niet van zijn verplichting de correcties niet naar willekeur vast te stellen.
4.14
De Inspecteur stelt dat belanghebbende naast de inkomsten uit vuurwerkhandel ook inkomsten uit autohandel en de handel in ongeregelde goederen heeft behaald. De Inspecteur heeft de correcties berekend door uit te gaan van het in de jaren 2006 tot en met 2010 berekende kastekort van in totaal € 215.959 (zie 2.10) en vervolgens dit bedrag door vijf (jaren) te delen, aldus uitkomende op een correctie per jaar van € 43.191. De Inspecteur is hierbij ervan uitgegaan dat de winsten elk jaar gelijk zijn en dat belanghebbende op 1 januari 2006 niet beschikte over contant geld. Belanghebbende heeft dit laatste betwist door aan te voeren dat hij vanaf 1977 heeft gespaard, in 1995 de middelen bezat om een auto van ƒ 23.024 (€ 10.450) te kopen en op 23 april 1999 en 2001/2002 verzekeringsuitkeringen heeft ontvangen van respectievelijk € 4.500 en € 28.500. Mede gelet op de verklaring van belanghebbende tijdens het hoorgesprek van 3 juli 2012 dat hij al vanaf zijn veertiende bezig is geweest met auto’s en dat het niet waarschijnlijk is dat belanghebbende de handel in vuurwerk op 1 januari 2006 is gestart, komt het Hof tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat belanghebbende op 1 januari 2006 niet beschikte over contant geld. De Inspecteur heeft de correcties naar het oordeel van het Hof naar willekeur vastgesteld. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de door belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV genoemde bedragen in contanten en vorderingen heeft het Hof onder 4.10 geoordeeld dat belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2010 in ieder geval € 74.329 meer heeft uitgegeven dan hij heeft ontvangen. Mede gelet op het voorgaande en hetgeen de Inspecteur overigens heeft aangedragen, acht het Hof een correctie van € 20.000 voor elk jaar op zijn plaats.
Overtuigend aantonen
4.15
Vervolgens is het aan belanghebbende om overtuigend de onjuistheid van deze correcties aan te tonen (vgl. HR 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.16
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de onjuistheid van de correcties niet overtuigend aangetoond, omdat hij geen verklaring heeft gegeven voor de door de Inspecteur berekende kastekorten en niet geloofwaardig heeft verklaard omtrent de gehuurde garage en loods, de gekochte aanhangwagens en dat de aankoop van vuurwerk van een onbekende niet gepaard zou gaan met contante betaling.
Berekening inkomens
4.17
Op grond van het voorgaande berekent het Hof het belastbare inkomen uit werk en woning voor 2006 op (€ 14.604 (WAO-uitkering) + € 20.000 =) € 34.604; voor 2008 op (€ 16.556 (WAO-uitkering) + € 20.000 =) € 36.556 en voor 2010 op (€ 17.366 (WAO-uitkering) + € 20.000 =) € 37.366.
Heffingsrenten
4.18
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrenten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de in geding zijnde aanslagen IB/PVV betreft.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in beroep en hoger beroep. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen zitting) x wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) x € 487 (waarde per punt) is € 974 en de kosten van het hoger beroep op 2 punten (hogerberoepschrift en verschijnen zitting) x wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) x € 487 (waarde per punt) is € 974, derhalve in totaal op € 1.948.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikkingen 2006 en 2008;
– verklaart het beroep met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2006, 2008 en 2010 gegrond;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV 2006, 2008 en 2010;
– vermindert de aanslag IB/PVV 2006 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.604;
– vermindert de aanslag IB/PVV 2008 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.556 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.127;
– vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.366 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.013;
– vermindert de in rekening gebrachte heffingsrenten dienovereenkomstig;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.948;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep en € 118 in verband met het hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
27 mei 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.