ECLI:NL:GHARL:2014:417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
24 januari 2014
Zaaknummer
200.135.498-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2013 onder toezicht waren gesteld. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat de ondertoezichtstelling niet op zijn plaats was en verzocht het hof de eerdere beschikking te vernietigen. De vader, die niet aanwezig was, en de Raad voor de Kinderbescherming hebben de zorgen over de kinderen bevestigd, waarbij de Raad aangaf dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de voortdurende echtscheidingsstrijd tussen de ouders.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft psychologische hulp ingeschakeld, maar het hof oordeelt dat de hulp niet voldoende is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen te adresseren. De moeder legt de schuld voor de problematiek voornamelijk bij de vader, terwijl het hof constateert dat beide ouders een rol spelen in de problematiek. De kinderen worden belast met volwassen problemen, wat hun ontwikkeling ernstig bedreigt. Het hof heeft ook de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de opvoedingssituatie en de schoolgang van [minderjarige 1] in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk blijft en heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor beide kinderen en de verantwoordelijkheid van beide ouders in het gezamenlijk ouderschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.498/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/127882/FJ RK 13-660)
beschikking van de familiekamer van 23 januari 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Delhaye, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: de raad,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,

kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ,

2. [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 oktober 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 juli 2013. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 november 2013, heeft BJZ het verzoek van de moeder in hoger beroep bestreden en daartoe verwezen naar het bij dat verweerschrift gevoegde plan van aanpak, waarbij tevens is aangekondigd dat BJZ het hof ter zitting nader zal informeren.
2.3
Hoewel daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld zijn namens de raad en de vader geen verweerschriften ingediend. De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
2.4
De hierna genoemde minderjarige [minderjarige 1] is door het hof gelet op zijn leeftijd (ouder dan twaalf) in de gelegenheid gesteld zijn mening over de zaak kenbaar te maken. Hij is op
7 januari 2014 gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.5
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 9 januari 2014. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) dhr. W. Kelderhuis en namens BJZ zijn verschenen de gezinsvoogd mw. E. Scheepstra en mr. F.M. de Jong. Door laatstgenoemde zijn pleitaantekeningen overgelegd. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn in de periode van [van 2001 tot september 2008] met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding geëindigd.
3.2
De minderjarige kinderen van de vader en de moeder zijn:
- [minderjarige 1], geboren in [in 2000]
;
- [minderjarige 2], geboren in [in 2003]
.
3.3
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 12 juli 2013 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] door de kinderrechter voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van de dag van die beschikking. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter beoordeling staat de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen [minderjarige 1] (thans 13 jaar oud) en [minderjarige 2] (thans 10 jaar oud) met ingang van 12 juli 2013 voor de duur van een jaar.
4.2
Overeenkomstig artikel 1:254 lid 1 BW kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien deze zodanig opgroeit dat zijn of haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
De standpunten
4.3
Aan de basis van de in geding zijnde maatregel ligt een raadsrapport van 20 juni 2013 waaruit zorgen blijken over de ontwikkeling van de kinderen. Kort samengevat is de raad van mening dat de kinderen en met name [minderjarige 1] ernstig in hun sociaal-emotionele ontwikkeling worden bedreigd door met name de voortdurende (echtscheidings)strijd tussen de ouders en het ontbreken van hulp in dat kader. De kinderen zitten klem en worden door de ouders belast met volwassenenproblematiek. Daarnaast is in het geval van [minderjarige 1] sprake van een sociaal-cognitieve ontwikkelingsbedreiging doordat hij geruime tijd geen passend onderwijs heeft gekregen. Tussen de moeder en [minderjarige 1] lijkt een symbiotische relatie te bestaan. Het verhandelde ter zitting van het hof heeft de raad gesterkt in zijn ernstige zorgen over de situatie van de kinderen.
4.4
De moeder is blijkens het beroepschrift en de toelichting ter zitting, kort samengevat, van mening dat de raad de plank mis slaat. De oorzaak van de problematiek ligt volgens de moeder bij de vader. Dat blijkt volgens de moeder onder meer uit het rapport van Accare van 11 juni 2013 en de informatie van haar behandelend psycholoog. De moeder heeft psychologische hulp ingeschakeld voor zichzelf en hulp vanuit Accare en een dyslexie-instituut voor [minderjarige 1] en zij heeft er alles aan gedaan wat in haar mogelijkheden ligt om de situatie te verbeteren, maar de vader kan zij niet veranderen. Hij kampt met persoonlijkheidsproblematiek, te weten een autistische stoornis met een narcistische quasi agressieve houding. Er is volgens de moeder niet zozeer sprake van "gewone" echtscheidingsstrijd als wel van strijd tussen de vader en [minderjarige 1]. De vader dient die strijd te staken en hulp in te schakelen. Dat [minderjarige 1] al langere tijd niet naar school gaat betwist de moeder eveneens. De moeder merkt in dit verband onder meer op dat zij een erkend opleidingsinstituut runt genaamd "The Next Generation" (TNG) dat valt onder de bestuurlijke paraplu van het Sprengencollege (Wapenveld). [minderjarige 1] volgt daar onderwijs en haalt goede resultaten.
4.5
Namens BJZ is ter zitting een toelichting gegeven op het verloop van de ondertoezichtstelling. Onder meer is opgemerkt dat diverse gesprekken zijn gevoerd door de gezinsvoogd met de leerplichtambtenaar, de beoogde school voor [minderjarige 1] (de Zwaai, een Renn4 school), de leerplichtconsulent, de directeur en de orthopedagoog, de intern begeleider van de school en de ouders. Die gesprekken gingen vooral over het al negen maanden durende schoolverzuim van [minderjarige 1], die in het reguliere onderwijs uitviel. Sinds dit schooljaar volgt [minderjarige 1] onderwijs op de school van de moeder. Hoewel onduidelijkheid daarover bestaat gedoogt BJZ dat momenteel omdat de resultaten goed zijn.
De gezinsvoogd heeft ook gesprekken gevoerd met de kinderen en gesprekken gericht op de echtscheidingsproblematiek met beide ouders afzonderlijk en één keer gezamenlijk. Dit laatste gesprek is door de gezinsvoogd zonder resultaat beëindigd. Met ingang van 29 november 2013 is door BJZ Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) ingezet met als doel zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder en de vader.
4.6
De raadsvertegenwoordiger heeft, aanvullend op de rapportage, nog aangegeven dat hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, de zorgen van de raad bevestigt. Het is volgens de raad te gemakkelijk om de schuld van de problematiek van de kinderen bij de andere ouder neer te leggen, wat de moeder doet. Beide kinderen zitten nog steeds klem tussen beide ouders en gaan daar op verschillende manieren mee om om te kunnen "overleven". [minderjarige 1] identificeert zich volledig met de moeder en [minderjarige 2] heeft gekeken naar middelen om beide ouders te vriend te houden. Hulpverlening hiervoor is geïndiceerd en zal niet in het vrijwillig traject kunnen plaatsvinden nu de moeder die hulp op dit punt niet wil inschakelen. Zij ziet het nu er niet van in omdat de oorzaak van de "klemsituatie", die zij erkent, bij de vader ligt en hij niet te veranderen is.
4.7
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zich tijdens het kinderverhoor kort gezegd verenigd met het standpunt van de moeder. Hij heeft in dit verband onder meer toegelicht hoe hij de contacten met de vader ervaart. [minderjarige 1] voelt zich gekwetst en gekleineerd door de vader, achtergesteld en niet geliefd. Daarnaast is [minderjarige 1] bang voor de woede uitbarstingen van de vader. [minderjarige 1] krijgt hulp om met die gevoelens in het contact met de vader om te gaan. Hij heeft wel behoefte aan goed contact met de vader maar wordt door de vader op afstand gehouden.
Het oordeel van het hof
4.8
Het hof kan de moeder (en [minderjarige 1] tijdens het kinderverhoor) in zoverre volgen in de door hen geuite zorgen over de vader dat ook het hof zorgen heeft over de manier waarop de vader invulling geeft aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheid. Niet alleen heeft de vader het in deze procedure geheel laten afweten, maar uit de stukken en de toelichtingen van partijen blijken ook andere zorgelijke signalen over de manier waarop de vader invulling geeft aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld de (emotionele) onveiligheid die de kinderen en anderen in de omgang met de vader ervaren. Het hof deelt echter niet de conclusie die de moeder daaraan in deze procedure verbindt, namelijk dat de ondertoezichtstelling niet op zijn plaats is. Daarentegen is het hof met de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.9
Voor zover de moeder heeft betwist dat sprake is van echtscheidingsstrijd en dat alle zorgen over de kinderen louter en alleen kunnen en moeten worden herleid tot de persoonlijke problematiek van de vader, kan het hof haar niet volgen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de door BJZ ter zitting gegeven toelichting dat het juist de moeder was die de vader niet liet uitspreken tijdens het gezamenlijk gesprek met de gezinsvoogd waardoor het gesprek escaleerde (in schelden) en door de gezinsvoogd moest worden beëindigd. Daarnaast zijn in het kader van de IAG die recentelijk is ingezet aanstonds zorgen geconstateerd omtrent de situatie van de kinderen bij de moeder. De moeder was in het bijzijn van de kinderen snel emotioneel en sprak zeer negatief over de vader. De kinderen worden door de moeder belast met volwassenenproblematiek op een manier die niet bij hun leeftijd past. Daarbij was het voor de IAG moeilijk om de moeder alleen te spreken omdat met name [minderjarige 1] bij de moeder wilde blijven. Tussen de moeder en [minderjarige 1] lijkt een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie, ook wel symbiotische moeder-zoon relatie genoemd, te bestaan. De moeder profileert zich als een sterke persoonlijkheid maar walst daarmee volledig over [minderjarige 1] heen, althans geeft hem onvoldoende ruimte in zijn identiteitsontwikkeling en meningsvorming. Het hof vindt dit zeer zorgelijk te meer nu bij [minderjarige 1] een angststoornis NAO is geconstateerd. Voor zover de moeder ter onderbouwing van haar standpunt dat alleen de vader oorzaak van de problemen is heeft verwezen naar de opinie van de psycholoog [psycholoog], kent het hof daar geen overwegende waarde aan toe omdat het de behandelaar van de moeder betreft en niet is gebleken dat aan die opinie een deugdelijk psychologisch onderzoek naar de vader ten grondslag ligt.
4.1
De moeder heeft voorts betoogd dat zij hulp heeft ingeschakeld en dat die hulp in het vrijwillig kader toereikend is om de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen het hoofd te beiden. Ook in die stelling kan het hof de moeder niet volgen. Het hof is in dit verband gebleken dat de moeder weliswaar persoonlijke hulp heeft ingeschakeld voor zichzelf en voor [minderjarige 1] maar geen hulp die specifiek is gericht op de loyaliteitsproblematiek van de beide kinderen c.q. de invulling van het gezamenlijk ouderschap door de vader en de moeder. Op het moment dat die problematiek wordt aangeroerd laat de moeder het afweten en verwijst zij steevast naar de vader. De moeder heeft de hoop op verbetering aan de zijde van de vader helemaal opgegeven, zoals zij ter zitting heeft toegelicht. Het hof is van oordeel dat de moeder daarmee haar eigen aandeel in de gerezen situatie miskent, maar ook haar verantwoordelijkheid als ouder om te zoeken en te blijven zoeken naar mogelijkheden om het gezamenlijk ouderschap op een voor de kinderen positieve manier in te vullen. Zorgelijk is in dit verband ook de mededeling door de moeder dat er nog meer procedures lopen dan wel komen tussen haar en de vader over onder meer het gezag, de omgangsregeling en de alimentatie. Dit kan bezwaarlijk anders worden geduid dan echtscheidingsstrijd en komt de ontwikkeling van de kinderen niet ten goede, mede nu het hof is gebleken dat de moeder de kinderen deelgenoot maakt van de strijd. De kinderen krijgen onvoldoende ruimte hun eigen mening te vormen en komen door de voortdurende strijd aan zichzelf niet toe, hetgeen voor hen een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormt waarvoor hulp is geïndiceerd die in een vrijwillig kader niet tot stand zal komen. Hoewel bij [minderjarige 2] de uiterlijke symptomen van de moeilijke positie waarin zij zich bevindt minder duidelijk is dan bij haar broer, is het hof van oordeel dat het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt hulpverlening ook voor haar noodzakelijk maakt.
4.11
Ook met betrekking tot de schoolgang van [minderjarige 1] bestaat naar het oordeel van het hof nog teveel onduidelijkheid om ervan uit te gaan dat dit aspect van zijn ontwikkelingsbedreiging zich niet meer voordoet. Hij gaat thans naar de door de moeder pas opgerichte school in [woonplaats] (The Next Generation) die blijkens de stukken onder de bestuurlijke paraplu valt van het Sprengencollege te Wapenveld via Stichting VSO ZMOK Scholing en Training (Brinnummer 02YU). Volgens de ter zitting door de moeder gegeven toelichting bestaat de doelgroep van die school uit hoogbegaafde kinderen die "thuis zitten", waarbij het doel is hen passend onderwijs te bieden en weer naar regulier onderwijs te krijgen. Hoewel de schoolgang van [minderjarige 1] naar de school van de moeder door BJZ gedoogd wordt (toelichting ter zitting) en het volgens de door de moeder verstrekte gegevens goed gaat met [minderjarige 1] op school (sommige vakken op VWO 1 niveau), moeten naar het oordeel van het hof vraagtekens gezet worden bij de keuze van de moeder om [minderjarige 1] naar haar school te laten gaan. Het hof is gebleken dat de school nog niet officieel is erkend en er ook geen gegevens over de onderwijskwaliteit beschikbaar zijn. Daarbij speelt nog de mogelijke symbiotische relatie tussen [minderjarige 1] en de moeder (die daar bestuurder is en ook lesgeeft) en komt het niveau waarop [minderjarige 1] getest is niet overeen met de doelgroep van de school (VIQ 119, PIQ 86: rapport Accare). Het is daarom de vraag of [minderjarige 1] niet overvraagd wordt. Een en ander nog afgezien van de mogelijke financiële belangenverstrengeling in verband met de RENN4 indicatie van [minderjarige 1].
4.12
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder weinig open is. Niet alleen blijkt het voor de hulpverlening niet altijd gemakkelijk om de moeder (en de vader) te bereiken maar, zoals het hof ook tijdens de zitting is gebleken, in al haar welbespraaktheid trekt de moeder ook dikwijls een rookgordijn van woorden op, waardoor het niet altijd gemakkelijk is tot de kern van de problematiek door te dringen.
4.13
Het hof resumeert dat beide kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, dat zulks in geval van de loyaliteitsproblematiek zeker niet uitsluitend aan de vader kan worden toegerekend en dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet toereikend kan worden geacht om de geconstateerde ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen af te wenden dan wel te kanaliseren.
4.14
Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 juli 2013 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 januari 2014 in bijzijn van de griffier.