ECLI:NL:GHARL:2014:4148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
200.130.100-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling en wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding met gedeeltelijke verzilvering zorgkorting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw had in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie, die door de rechtbank was afgewezen. De vrouw ging in hoger beroep, waarbij zij verzocht om een bijdrage van € 400,- per maand per kind, met terugwerkende kracht vanaf 15 november 2012. De man verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de behoeften van de kinderen. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er geen wijziging van omstandigheden was die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigde. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw recht had op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

De uitspraak van het hof leidde tot de vaststelling van de alimentatie voor de minderjarige kinderen. De man werd verplicht om € 230,- per maand te betalen voor de minderjarige [X] en € 230,- per maand voor [kind 2], met ingang van 19 december 2012. Voor [X] werd de bijdrage met ingang van 1 oktober 2013 op nihil vastgesteld, omdat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. De bijdrage voor [kind 2] werd met ingang van 1 oktober 2013 op € 201,- per maand vastgesteld, met een verdere verlaging naar € 161,- per maand na 1 januari 2015, wanneer het fiscaal voordeel zou vervallen. De beschikking werd tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 6 mei 2014
Zaaknummer 200.130.100/01

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

1.
[de vrouw],
hierna te noemen:
de vrouw,
2.
[X],
hierna te noemen:
[X],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse,
kantoorhoudende te Deventer,
tegen

[de man],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. N. Kloosterboer,
kantoorhoudende te Deventer.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 11 juni 2013 (zaaknummer C/07/205471 / FZ RK 12-2484) heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, de verzoeken van de vrouw tot vaststelling, dan wel wijziging, van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (destijds) minderjarigen [X] (hierna: [X]), geboren op [geboortedatum 1] te [woonplaats], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum 2] te [woonplaats], afgewezen.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 12 juli 2013, heeft de vrouw
verzocht de beschikking van 11 juni 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende, uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen tot betaling van € 400,- per maand ten behoeve van [X] en [kind 2] ieder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, ofwel een totaalbedrag van € 800,- per maand, gerekend vanaf 15 november 2012, bij vooruitbetaling verschuldigd, althans ingaande op een zodanige datum en een zodanig bedrag als het hof zal vermenen te behoren, dan wel zodanig te beslissen als het hof zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 september 2013, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw in haar hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een op 23 juli 2013 binnengekomen journaalbericht met bijlage van
mr. Aarnoudse;
- een brief van 24 december 2013, binnengekomen op 30 december 2013, met bijlage van mr. Kloosterboer;
- een brief van 2 januari 2014, binnengekomen op 3 januari 2014, met bijlagen van mr. Kloosterboer.
Hoewel laatstgenoemde brief buiten de termijn van artikel 1.4.4 van het
Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven is ingediend
heeft het hof, na een korte schorsing voor beraad, ter zitting beslist dat wel kennis
wordt genomen van die brief (en de bijlagen). De gestelde omstandigheden
waardoor deze stukken niet eerder konden worden ingediend, te weten dat het huis
van de man en zijn partner, inclusief de inkomensgegevens van de partner, door
brand verloren zijn gegaan, zijn door de vrouw namelijk niet weersproken en
bovendien zijn deze stukken eenvoudig te doorgronden.
Ter zitting van 10 januari 2014 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw en [X], bijgestaan door mr. Aarnoudse, en de man, bijgestaan door
mr. Kloosterboer.

De beoordeling

De feiten

1.
Partijen zijn op [2000] met elkaar gehuwd. Naast [X] en [kind 2] hebben
partijen nog een (jong-)meerderjarige dochter [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [geboortedatum 3] te [woonplaats].
2.
Bij beschikking van 7 mei 2008 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 22 mei 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.
De vrouw heeft op 19 december 2012 een verzoekschrift getiteld "wijziging kinderalimentatie" ingediend bij de rechtbank. Zij heeft in het petitum van dit verzoekschrift verzocht "te bepalen bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair ingaande de datum waarop het huwelijk is ontbonden, te weten 22 mei 2008, subsidiair ingaande op 15 november 2012, zijnde de datum waarop de man hierover is aangeschreven, althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bijdrage en met ingang van een zodanige datum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren." Uit het lichaam van het verzoekschrift van de vrouw volgt dat zij van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] heeft gevraagd van € 575,- per maand. De man heeft zich tegen het verzoek van de vrouw verweerd.
4.
Ter zitting van de rechtbank van 18 april 2013 heeft de vrouw haar verzoek aangepast in die zin dat zij ook een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de inmiddels (weer) bij haar ingetrokken [X] heeft verzocht
(€ 500,- per kind per maand voor [X] en [kind 2]). De vrouw heeft de rechtbank uiteindelijk primair verzocht om een vaststelling van kinderalimentatie en subsidiair om een wijziging van kinderalimentatie.
De man heeft zich ook hiertegen verweerd.
5.
Bij de beschikking waarvan beroep is beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is de vrouw tijdig in hoger beroep gekomen.
De geschilpunten
6.
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de grondslag van het verzoek;
- de vermeerdering van het verzoek;
- de ingangsdatum;
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de woonlasten;
- de schulden;
- het eigen risico ZVW;
- de kosten van de omgang met [kind 2];
- de kosten van de kappersopleiding van [X];
- de draagkracht van de vrouw.
7.
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van de geschilpunten wordt overgegaan wenst het hof op te merken dat partijen hun stellingen onoverzichtelijk en weinig gestructureerd hebben geponeerd. Op basis van de wel voorhanden zijnde gegevens en de stukken in het dossier overweegt het hof het volgende.
De grondslag van het verzoek
8.
Tussen partijen staat ter discussie of sprake is van een vaststelling of wijziging van kinderalimentatie.
9.
De man stelt dat partijen bij de echtscheiding in 2008 de afspraak hebben gemaakt dat ieder de kosten draagt van het kind/de kinderen dat/die bij hem/haar staat/staan ingeschreven. Nadien heeft zich geen wijziging van omstandigheden voorgedaan waardoor deze overeenkomst heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, aldus de man.
10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man voornoemde stelling onvoldoende onderbouwd. De man heeft weliswaar aangevoerd dat de vrouw niet heeft laten zien dat andere afspraken zijn gemaakt dan hij stelt, maar dat strookt niet met het beginsel in het civiele bewijsrecht dat wie stelt moet bewijzen. Het had op de weg van de man gelegen het door hem genoemde stuk van mr. M.J.H. Mühlstaff, de advocaat die partijen heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure, waarin de door hem gestelde afspraak van partijen zwart op wit zou staan, in te brengen in deze procedure. Dat dit, om welke reden dan ook, niet is gelukt, komt voor rekening en risico van de man.
11.
Nu niet is gebleken dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen over de tussen hen te verdelen kosten van de kinderen en nu ook niet eerder door de rechter een kinderbijdrage is vastgesteld betreft het inleidend verzoek van de vrouw een verzoek tot (eerste) vaststelling van kinderalimentatie. Zo is het petitum van haar inleidend verzoek, zoals hiervoor opgenomen onder 3, ook geformuleerd. Dat in de kop van dat verzoekschrift "wijziging kinderalimentatie" staat doet daaraan niet af. Ter zitting van 18 april 2013 en in hoger beroep heeft de vrouw ook met zoveel woorden (primair) om een vaststelling van kinderalimentatie verzocht. Het hof zal het verzoek van de vrouw ook als zodanig beoordelen.
De vermeerdering van het verzoek
12.
De rechtbank heeft de door de vrouw ter zitting van 18 april 2013 - voor zover hier van belang - ten aanzien van [X] gedane vermeerdering van haar verzoek buiten beschouwing gelaten, omdat deze eiswijziging niet schriftelijk is gedaan. Wat daar verder ook van zij, de vrouw heeft deze uitbreiding van haar verzoek in hoger beroep schriftelijk herhaald, althans opnieuw gedaan. Zij is daartoe gerechtigd op basis van de artikelen 283 Rv en 362 Rv. Aldus zal het hof beslissen naar het gewijzigde verzoek van de vrouw en zowel [kind 2] als [X] in zijn beoordeling betrekken.
De ingangsdatum
13.
Het is gebruikelijk de ingangsdatum vast te stellen op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 19 december 2012 geschied.
14.
Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven af te wijken van hetgeen gebruikelijk is. Het door de vrouw aangevoerde is daartoe onvoldoende.
15.
Gelet op de ingangsdatum zal (in eerste instantie) gerekend worden met de Tremanormen voor de vaststelling van kinderalimentatie zoals deze golden tot
1 januari 2013.
De behoefte van de kinderen
16.
Op basis van de jaaropgaven 2008 en de tarieven van juli 2008 bedroeg het netto inkomen van de man in 2008 € 2.520,- per maand en dat van de vrouw € 1.209,-, tezamen dus € 3.729,- netto per maand. Dit leidt tot een behoefte voor [kind 3]
(0 kinderbijslagpunten), [X] (2 punten) en [kind 2] (4 punten) in 2008 van
€ 1.050,57, zijnde € 350,- per kind per maand. Geïndexeerd naar 2012 resulteert dit in een behoefte van € 380,- per (minderjarig) kind per maand en in 2013 van
€ 387,- per (minderjarig) kind per maand.
17.
[X] zit in het tweede jaar van een kappersopleiding. Zij is op [datum] 18 jaar geworden. Zij ontvangt vanaf 1 oktober 2013 € 304,84 per maand studiefinanciering, aldus de vrouw namens [X]. Daarnaast krijgt zij een stagevergoeding van € 160,- per maand en ontvangt zij zorgtoeslag. [X] heeft geen bijbaantje.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man heeft [X] haar behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud en studie per 1 oktober 2013 onvoldoende onderbouwd. Bewijsstukken van haar inkomsten en uitgaven zijn in het geheel niet overgelegd. Het hof gaat er daarom vanuit dat [X] vanaf 1 oktober 2013 in haar behoefte kan voorzien, zodat zij vanaf die datum niet meer in de draagkrachtberekening van de man zal worden betrokken.
Het inkomen
18.
De man werkt met zijn [bedrijf van de man] als ZZP-er in de bouw.
Partijen zijn ter zitting van het hof overeengekomen dat voor wat betreft het inkomen van de man uitgegaan kan worden van het gemiddelde resultaat over de jaren 2011 en 2012, zijnde € 36.528,-.
De woonlasten
19.
Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man zijn woonlasten, inclusief de aan de woning gekoppelde premie levensverzekering, dient te delen met zijn huidige partner. Zij wordt geacht in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat dit anders zou zijn is onvoldoende aangetoond. De hoogte van de in de draagkracht-berekening van de man van 7 februari 2013 opgevoerde woonlasten, te weten een eigen woningforfait van € 1.086,- per jaar, rentelasten van € 10.104,- per jaar en een premie levensverzekering van € 138,- per maand, heeft de vrouw verder niet bestreden, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
20.
De man en zijn partner hebben per 28 november 2013 een woning gehuurd aan de [adres 1] te [woonplaats]. De huur daarvan bedraagt € 690,73 per maand. De man en zijn partner waren voornemens hun koopwoning aan de [adres 2] te [woonplaats] te verhuren. In deze woning heeft echter een brand gewoed waardoor verhuur vooralsnog niet mogelijk is. De man wenst daarom dat per
28 november 2013 met dubbele woonlasten rekening wordt gehouden in zijn draagkrachtberekening. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man deze dubbele woonlasten echter onvoldoende aangetoond. Het had op de weg van de man gelegen om bijvoorbeeld een verzekeringspolis over te leggen. Wellicht dat zijn verzekering immers vervangende woonruimte vergoedt, zodat van dubbele woonlasten feitelijk geen sprake is. Het hof zal daarom de huurlasten van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] buiten beschouwing laten in de draagkrachtberekening van de man.
De schulden
21.
De man heeft in zijn draagkrachtberekening van 7 februari 2013 een bedrag van
€ 62,- per maand opgevoerd wegens aflossing op een tweetal schulden bij [Y] en [Z].
22.
De vrouw heeft daar onbetwist tegen ingebracht dat bij de scheiding in 2008 aan de man een tweetal huwelijkse schulden is toe gescheiden, te weten € 1.100,- aan Visa en € 1.100,- aan [Z]. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de man die schulden, gelet op de beperkte hoogte daarvan en het inkomen van de man, in de afgelopen jaren ruimschoots had kunnen aflossen en dat de thans door de man opgevoerde schulden geacht worden nieuwe schulden te zijn. De met deze nieuwe schulden gepaard gaande kosten worden ten opzichte van het onderhouds-gerechtigde kind niet als redelijke uitgaven beschouwd.
Het eigen risico ZVW
23.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man de realisatie van het door hem in zijn draagkrachtberekening van 7 februari 2013 opgevoerde eigen risico ZVW van € 29,- per maand onvoldoende bewezen. Daarom wordt dit bedrag niet in de draagkrachtberekening van de man betrokken.
De kosten van de omgang met [kind 2]
24.
De man stelt dat [kind 2] ongeveer drie dagen per week, althans regelmatig bij hem
komt en mee-eet. De vrouw stelt dat [kind 2] maar beperkt contact met de man heeft en zelden, althans gemiddeld twee keer per maand bij hem overnacht.
Daar waar de stellingen van partijen over de frequentie van het contact tussen de man en [kind 2] dermate ver uiteen lopen, zal het hof de kosten van de omgang, uitgaande van een fictief bedrag van € 5,- per dag, naar redelijkheid en billijkheid bepalen op € 25,- per maand.
De kosten van de kappersopleiding van [X]
25.
Uit een tweetal door de man overgelegde uitdraaien van rekeningafschriften van de ABN-AMRO blijkt dat de man op 20 augustus 2012 ten behoeve van [X] en onder vermelding van leerlingnaam [X] een bedrag van € 675,- heeft overgemaakt aan [1]en op 21 augustus 2012 € 393,- aan [2], een uitgever van opleidingsproducten voor o.a. kappers.
26.
Gelet op het hiervoor onder 17 overwogene dient [X] tot 1 oktober 2013 te worden betrokken in de draagkrachtberekening van de man. Het hof ziet aanleiding de door de man ten behoeve van [X] betaalde opleidingskosten van in totaal € 1.068,- in de draagkrachtberekening te verdelen over de periode van 19 december 2012 tot 1 oktober 2013 en stelt die op € 107,- per maand.
De vaststelling van de alimentatie
27.
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens wordt de draagkracht van de man berekend als aangehecht. Van de draagkrachtruimte is € 811,- per maand beschikbaar voor kinderalimentatie.
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast dat de jong-meerderjarige [kind 3] niet in haar eigen kosten van levensonderhoud (en studie) kan voorzien. Op grond van artikel 1:395a lid 1 BW zijn de ouders verplicht te voorzien in die kosten tot [kind 3] 21 jaar is. Dat wordt zij op 10 november 2014.
De man heeft nog twee minderjarige kinderen waar hij onderhoudsplichtig voor is: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 4], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 5].
Aangezien niet is gebleken hoe hoog de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is, gaat het hof ervan uit dat hun behoefte even hoog is als die van [kind 3], [X] en [kind 2]. Bij gebrek aan voldoende financiële gegevens gaat het hof ervan uit dat de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ten minste voor de helft kan bijdragen in hun behoefte. Aldus dient de draagkrachtruimte van de man per 19 december 2012 te worden gedeeld door vier.
28.
De man kan voor [X] en [kind 2] aanspraak maken op € 108,- fiscaal voordeel waar alle kinderen van mogen profiteren. Dit brengt mee dat de man in staat is met ingang van 19 december 2012 afgerond € 230,- per kind per maand ([kind 3], [X] en [kind 2]) respectievelijk afgerond € 115,- per kind per maand ([minderjarige 1] en [minderjarige 2]) bij te dragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
De draagkracht van de vrouw
29.
Nu gesteld noch gebleken is dat de draagkracht van de vrouw meer bedraagt dan de resterende behoefte van [X] en [kind 2] per maand, zal voormelde bijdrage aan de man worden opgelegd en behoeft de draagkracht van de vrouw over de periode van 19 december 2012 tot 1 oktober 2013 geen verdere behandeling.
De situatie per 1 oktober 2013
30.
Zoals hiervoor overwogen wordt [X] vanaf 1 oktober 2013 geacht in haar eigen kosten van levensonderhoud en studie te kunnen voorzien, zodat de draagkracht van de man per die datum dient te worden gedeeld door drie.
31.
Als de ingangsdatum van een wijziging van de kinderalimentatie ligt na 1 april 2013 beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan de behoefte en draagkracht te berekenen volgens de nieuwe richtlijnen voor de vaststelling van kinderalimentatie zoals gepubliceerd in februari 2013. Daarom zal het hof de behoefte van [kind 2] en de draagkracht van de man en de vrouw per 1 oktober 2013 berekenen volgens de uitgangspunten van de nieuwe wijze voor het berekenen van kinderalimentatie.
32.
Ten tijde van het samenzijn van partijen bestond het kindgebonden budget nog niet. In 2008 heette dit nog de kindertoeslag. Gelet op de hoogte van het gezinsinkomen van partijen kwamen zij niet in aanmerking voor die toeslag, zodat het hiervoor onder 16 berekende netto besteedbaar gezinsinkomen niet hoeft te worden vermeerderd. Wel dient het kindgebonden budget waar de vrouw per
1 oktober 2013 voor [kind 2] aanspraak op kan maken te worden bezien en te worden afgetrokken van diens (naar 2013 geïndexeerde) behoefte van € 387,- per maand. Wat resteert is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [kind 2].
33.
Nu het toetsingsinkomen van de vrouw in 2013 in ieder geval niet hoger was dan € 26.147,- heeft zij recht op het maximale kindgebonden budget voor [kind 2] ten bedrage van € 1.017,- per jaar. Aangezien [kind 2] in 2013 15 jaar is geworden komt daar nog een bedrag van € 231,- per jaar bij. Aldus gaat het hof ervan uit dat de vrouw per 1 oktober 2013 voor [kind 2] een kindgebonden budget van (€ 1.017,- +
€ 231,- : 12 =) € 104,- per maand kan ontvangen. Dit betekent dat de behoefte van [kind 2] per 1 oktober 2013 op (€ 387,- - € 104,- =) € 283,- per maand kan worden gesteld.
34.
Gelet op het hiervoor onder 24 overwogene gaat het hof uit van een minimale zorgkorting van 15% van de behoefte, te weten (afgerond) € 42,- per maand.
35.
Uitgangspunt in de nieuwe richtlijn is dat het eigen aandeel in de kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
36.
Het hiervoor onder 18 genoemde bedrijfsresultaat van de man leidt tot een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van € 2.437,- per maand zoals blijkt uit aangehechte berekening. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 850)] afgerond € 599,- per maand.
37.
Vaststaat dat de man per 1 oktober 2013 tevens onderhoudsplichtig is voor [kind 3], [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Hun naar 2013 geïndexeerde behoefte bedraagt
€ 387,- per kind per maand. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt daarvan de helft voor rekening van hun moeder. De draagkracht van de man dient naar rato te worden verdeeld over [kind 2] (€ 283,-), [kind 3] (€ 387,-), [minderjarige 1] (€ 193,50) en [minderjarige 2]
(€ 193,50). Dit brengt mee dat - voor zover hier aan de orde - voor [kind 2] een bedrag van (26,8% van € 599,- =) afgerond € 161,- per maand beschikbaar is.
Gelet op de hoogte van dit bedrag kan de man (in ieder geval tot 1 januari 2015) aanspraak maken op fiscaal voordeel van in dit geval € 58,- per maand.
38.
Hoewel over de financiële positie van de vrouw weinig bekend is staat als gesteld en niet weersproken vast dat zij sinds 18 jaar een WAO-uitkering heeft. Uit de door haar overgelegde betaalspecificatie van het UWV d.d. 17 januari 2013 blijkt dat zij in die maand een netto uitkering van € 941,99 heeft ontvangen. Ook indien rekening wordt gehouden met de op de vrouw van toepassing zijnde toeslagen en/of heffingskortingen, zoals de man heeft gesteld, komt de vrouw niet boven een NBI van € 1.250,- per maand uit. Op basis van de draagkrachttabel 2013 beschikt de vrouw over een minimumdraagkracht van € 50,- per maand voor [kind 3], [kind 2] en haar jongste kind zoals daarvan ter zitting is gebleken en wiens bestaan door de man niet is betwist, te weten (afgerond) € 17,- per kind per maand.
39.
Uit het vorenstaande volgt dat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in het eigen aandeel van de kosten van [kind 2] te voorzien. Het tekort aan draagkracht vermindert de zorgkorting. De gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 219,- (inclusief fiscaal voordeel) + € 17,- = € 236,-) is € 47,- minder dan de behoefte van [kind 2] van € 283,-. Gelijke toerekening van het tekort aan beide ouders leidt tot toerekening van de helft van het tekort, dat wil zeggen
€ 23,50 aan de man. Derhalve kan de bijdrage van de man per 1 oktober 2013 ten behoeve van [kind 2] worden bepaald op € 219,- minus (€ 42,- - € 23,50 =) € 18,50 =
€ 201,- per maand. De man kan zijn zorgkorting van € 42,- per maand dus maar gedeeltelijk verzilveren. Vanaf 1 januari 2015 vervalt naar alle waarschijnlijkheid het fiscaal voordeel voor de alimentatieplichtige, hier de man. Vanaf die datum is het verschil tussen de behoefte van [kind 2] en de draagkracht van de ouders gezamenlijk nog groter, zodat dan in het geheel geen zorgkorting meer in aanmerking wordt genomen. De bijdrage van de man ten behoeve van de minderjarige [kind 2] wordt bij afschaffing van het fiscaal voordeel dan € 161,- per maand.
Slotsom
40.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden
vernietigd en zal worden beslist als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (destijds) minderjarige [X] met ingang van
19 december 2012 tot aan haar meerderjarigheid op € 230,- per maand;
bepaalt de door de man aan de jong-meerderjarige [X] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 1 oktober 2013 op nihil;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2] met ingang van 19 december 2012 op € 230,- per maand en met ingang van 1 oktober 2013 op € 201,- per maand (inclusief fiscaal voordeel) respectievelijk € 161,- per maand (exclusief fiscaal voordeel);
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, M.P. den Hollander en
H.J. de Ruijter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
6 mei 2014 in het bijzijn van de griffier.