ECLI:NL:GHARL:2014:4095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
ks 24-002249-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gewelddadige roofoverval met sluitend technisch bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was beschuldigd van een gewelddadige roofoverval die plaatsvond op 20 maart 2010. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, ondanks zijn ontkenning en het aangevoerde alibi. Het hof baseerde zijn oordeel op sluitend technisch bewijs, waaronder een vingerafdruk die op duct tape was aangetroffen, waarmee de dader de enkels van het slachtoffer had vastgebonden. Dit bewijs was cruciaal voor de bewezenverklaring van de gewelddadige roofoverval.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden. Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die € 1.838,05 bedroeg, volledig toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, die psychische problemen had ondervonden als gevolg van de overval. De verdachte had geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer en had enkel gehandeld vanuit financieel gewin.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor de gepleegde feiten. De beslissing van het hof is een duidelijke boodschap dat gewelddadige criminaliteit niet wordt getolereerd en dat slachtoffers recht hebben op schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002249-11
Uitspraak d.d.: 21 mei 2014
Tegenspraak
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 november 2011 met het parketnummer 07-663111-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [adres], [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 september 2012, 17 april 2013 en 7 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen. De advocaat-generaal heeft deze vordering na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. W.P. Maris, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen op proceseconomische gronden en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een uit een woning tijdens de nachtelijke uren een portemonnee (inhoudende een rijbewijs en/of een bankpas en/of ongeveer 135 euro en/of een ID-kaart) en/of één of meer sleutel(s) en/of een pakje filter sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader:
- die [benadeelde] tegen de borst heeft/hebben geduwd (waardoor die [benadeelde] ten val is
gekomen) en/of
- op de rug van die [benadeelde] is/zijn gaan zitten en/of
- die [benadeelde] bij de nek heeft/hebben vastgepakt en/of
- het hoofd van die [benadeelde] tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd "niet praten" en/of
- de handen/polsen van die [benadeelde] aan elkaar heeft/hebben getaped en/of
- een muts, althans een stoffen object over het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben
getrokken en/of
- de enkels van die [benadeelde] aan elkaar heeft/hebben getaped en/of
- de keel van die [benadeelde] heeft/hebben dichtgeknepen, althans die [benadeelde] bij de keel
heeft/hebben vastgehouden.
Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde gewelddadige roofoverval. Hij heeft aangevoerd een alibi te hebben in de vorm van zijn aanwezigheid op een andere plaats te weten bij een vriendin van hem, mevrouw [vriendin] - op het moment waarop de roofoverval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft ter verklaring van de aanwezigheid van aan hem te linken sporen die zijn aangetroffen op het bij de overval gebruikte duct tape aangevoerd dat de overval kan of moet zijn gepleegd door een ander of anderen aan wie de verdachte in het verleden duct-tape heeft verstrekt.
Het hof volgt de verdachte hierin niet en overweegt hiertoe het volgende.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat de overvaller eerst zijn handen aan elkaar heeft getaped en vervolgens zijn enkels aan elkaar heeft getaped. Daartoe heeft de overvaller gebruik gemaakt van duct tape.
Op het deel van het duct tape waarmee de enkels van [benadeelde] bij elkaar zijn getaped is een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Uit een door de politie verricht onderzoek blijkt dat dit dactyloscopisch spoor geïdentificeerd is op een afdruk voorkomend op het vingerafdrukkenblad van de verdachte. Aangezien dit spoor is aangetroffen op duct tape dat pas in een later stadium van de roofoverval is gebruikt - om de enkels van [benadeelde] aan elkaar te tapen, nadat de handen van [benadeelde] reeds aan elkaar waren getaped - en dit deel van de rol duct tape aanvankelijk bedekt is geweest met het zich daar bovenop bevindende deel van de rol duct tape, plaatst het aangetroffen dactyloscopisch spoor de verdachte onmiskenbaar als dader op de plaats van het delict. De plaats van aantreffen van het dactyloscopisch spoor sluit uit dat verdachte dat spoor eerder dan ten tijde van de overval op het duct tape in kwestie heeft achtergelaten.
Reeds op dit sluitende technische bewijs stranden het door de verdachte en de verdediging aangevoerde alibi en alternatief scenario.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof de aangevoerde bewijsverweren en acht het hof met de aangifte in combinatie met de match van het dactyloscopisch spoor met het vingerafdrukkenblad van de verdachte wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde gewelddadige roofoverval.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning een portemonnee, inhoudende een rijbewijs, een bankpas, 135 euro en een ID-kaart, alsmede sleutels en een pakje filter sigaretten, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat verdachte:
- die [benadeelde] tegen de borst heeft/hebben geduwd, waardoor die [benadeelde] ten val is
gekomen en
- op de rug van die [benadeelde] is gaan zitten en
- die [benadeelde] bij de nek heeft vastgepakt en
- het hoofd van die [benadeelde] tegen de grond heeft geduwd en
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd "niet praten" en
- de handen van die [benadeelde] aan elkaar heeft getaped en
- een muts over het hoofd van die [benadeelde] heeft getrokken en
- de enkels van die [benadeelde] aan elkaar heeft getaped en
- de keel van die [benadeelde] heeft dichtgeknepen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige roofoverval op de zich in zijn woning bevindende [benadeelde]. Deze vorm van vermogenscriminaliteit is buitengewoon ernstig en veroorzaakt hinder, schade, psychisch leed en angst bij het slachtoffer. Naar algemeen bekend is, kunnen met name de slachtoffers van een roofoverval in hun eigen woning hiervan lang nadelige gevolgen ondervinden nu zij zich in een voor hun vertrouwde omgeving niet langer veilig kunnen wanen. Ook in de omgeving van de woning waar een roofoverval heeft plaatsgevonden pleegt een dergelijk voorval gevoelens van angst en onveiligheid teweeg te brengen. De verdachte heeft enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin en zich van deze mogelijke gevolgen geen rekenschap gegeven. Hij heeft door zijn handelen [benadeelde] in grote (doods)angst gebracht, heeft hem financiële schade en hinder toegebracht en heeft blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
De ernst van dit delict en de weerslag ervan op [benadeelde] is ter terechtzitting van het hof van 7 mei 2014 op treffende wijze verwoord door [benadeelde]. Zijn leven is sindsdien in een neerwaartse spiraal terecht gekomen. Hij kampt met psychische problemen, is zijn werk kwijt geraakt en is in financiële problemen gekomen. Daarvoor krijgt hij thans hulp en begeleiding. Het hof zal met deze gevolgen van de roofoverval sterk rekening houden.
Voorts blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 april 2014 dat verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren komen uit het strafdossier en uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit van oordeel dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die door de rechtbank is opgelegd en die eveneens is gevorderd door de advocaat-generaal, passend en noodzakelijk is. Het hof zal derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dezelfde duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.838,05 ter zake van materiële schade van € 338,05 en immateriële schade van € 1.500,-. Daarnaast is wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht toegewezen.
Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Schadevergoedingsmaatregel

Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 1.838,05 die door het bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wetsartikelen zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.838,05 (duizend achthonderdachtendertig euro en vijf cent) bestaande uit
€ 338,05 (driehonderdachtendertig euro en vijf cent) materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 1.838,05 (duizend achthonderdachtendertig euro en vijf cent) bestaande uit € 338,05 (driehonderdachtendertig euro en vijf cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 21 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.