Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2014, gaat het om een vordering tot afgifte van goederen na een echtscheiding. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H. Bussink, vorderde de afgifte van meubels en een wasdroger van de geïntimeerde, die door de rechtbank in eerste aanleg was afgewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Hoekman-Haan, had de meubels na het bestreden vonnis van 21 maart 2012 uit de voormalige echtelijke woning gehaald en opgeslagen. Het hof oordeelde dat voor een veroordeling tot afgifte voldoende zekerheid moet bestaan dat de geïntimeerde de af te geven zaken onder zich heeft. Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende gespecificeerd bewijs had geleverd om haar vordering te onderbouwen, waardoor de vordering tot afgifte van de meubels en de wasdroger niet toewijsbaar was.
Daarnaast werd er een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten behandeld. Het hof oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat er kosten waren gemaakt die verder gingen dan gebruikelijke aanmaningen en het samenstellen van het dossier. Daarom werd deze vordering afgewezen. Wat betreft de proceskosten, oordeelde het hof dat, gezien de partijen gewezen echtelieden zijn, de kosten in beide instanties gecompenseerd moesten worden, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uiteindelijk vernietigde het hof het bestreden vonnis van de rechtbank en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van € 2.365,40 aan de appellante, vermeerderd met rente, en tot afgifte van een TV-toestel en een grasmaaier aan de appellante. Het hof bepaalde dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad is en wees het meer of anders gevorderde af.