ECLI:NL:GHARL:2014:3969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
200.144.250
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens toerekenbare tekortkomingen van de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De appellant, die in staat van faillissement was verklaard, had zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet nageleefd. Het hof oordeelde dat de appellant aanzienlijke bedragen op zijn privérekening had ontvangen, die hij niet aan de boedel had afgedragen. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat deze bedragen van derden waren en niet voor hem bestemd waren. Bovendien had hij zijn bewindvoerder niet geïnformeerd over zijn inkomsten en had hij onvoldoende actie ondernomen om de bedragen op de boedelrekening te storten.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant de door hem ontvangen bedragen van het UWV en uitzendbureaus niet had gemeld bij de bewindvoerder, wat leidde tot een aanzienlijke boedelachterstand. Het hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de appellant zijn informatieplicht niet was nagekomen. De appellant had weliswaar geprobeerd zijn situatie te verklaren, maar het hof vond zijn argumenten niet overtuigend genoeg om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling ongedaan te maken.

Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling toerekenbaar waren en dat er geen reden was om de regeling voort te zetten. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank Gelderland, dat de schuldsaneringsregeling tussentijds had beëindigd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en communicatie met de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.250
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 06/12/341)
arrest van de eerste civiele kamer van 15 mei 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
advocaat: mr. J.J.J. Broekhuizen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 17 april 2012 is appellant (hierna:
[appellant]) in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd
mr. J.S.W. Lucassen en tot curator mr. V.W.A.M. van der Port.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 6 augustus 2012 is het faillissement van [appellant] opgeheven en is ten aanzien van hem de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. J.S.W. Lucassen en tot bewindvoerder J. Dokter.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 maart 2014 is
de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd en bepaald dat [appellant] in staat van faillissement zal verkeren, zodra dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 27 maart 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 20 maart 2014 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het verzoek van de rechter-commissaris strekkende tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van het journaalbericht van 18 april 2014 met bijlagen van mr. Broekhuijzen en van de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 17 april 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is de bewindvoerder verschenen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Broekhuizen een uitzendovereenkomst van 22 april 2014 overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant], geboren op [geboortedatum], beëindigd zonder dat aan hem de schone lei is verstrekt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] de door hem van het UWV en uitzendbureaus ontvangen bedragen niet heeft gemeld bij de bewindvoerder en ook niet ten gunste heeft laten komen van de boedelrekening. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, ook indien de op de bankrekening van [appellant] door derden gestorte bedragen niet aan de boedel hoeven te worden afgedragen, er sprake blijft van een aanzienlijke en verwijtbare boedelachterstand.
3.2
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt dat
hij de inkomsten van het UWV en de uitzendbureaus heeft gemeld bij de bewindvoerder, maar dat één van de uitzendbureaus zijn loon, ondanks diverse verzoeken van [appellant], niet naar de boedelrekening heeft overgemaakt. Hij wist zijn boedelrekeningnummer niet meer en hij kon, ondanks diverse pogingen daartoe, ook geen contact krijgen met de bewindvoerder, zodat hij zijn uitkering door het UWV op zijn eigen rekening heeft laten storten. [appellant] heeft dit destijds gemeld bij de bewindvoerder. De overschrijvingen en stortingen die door derden zijn gedaan op zijn rekening, waren niet voor hem bestemd. Zijn broer, zus en een kennis hebben diverse keren geld gestort op zijn bankrekening omdat zijn broer en zus zelf niet (kunnen) beschikken over een bankrekening. [appellant] is van mening dat rekening gehouden moet worden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft gedurende anderhalf jaar een gemotiveerde houding en inspanningen getoond om de schulden te voldoen. Hij laat geen nieuwe schulden ontstaan en is inmiddels op 22 april 2014 weer aan het werk als hovenier.
3.3
Uit de stukken en het verhandelde bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in
hoger beroep is gebleken dat eind augustus 2013, tot welk moment de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] zonder problemen is verlopen, door de bewindvoerder is geconstateerd dat er grote bedragen, tot een totaalbedrag van ongeveer € 6.000,-, op de bankrekening van [appellant] werden gestort. [appellant] heeft verklaard dat die bedragen niet bestemd waren voor hem, maar voor zijn broer en zus, die in verband met hun illegale verblijfsstatus in Nederland niet konden beschikken over een eigen bankrekening. De broer en zus van [appellant] konden, omdat zij de bankpas van de desbetreffende bankrekening van [appellant] hadden ontvangen, beschikken over diens bankrekening. Het hof is van oordeel dat het desbetreffende bedrag als inkomen van [appellant] moet worden beschouwd, nu de summiere verklaringen die [appellant] over de achtergrond van deze stortingen heeft overgelegd onvoldoende zijn om het tegendeel aan te nemen. Deze inkomsten had hij dan ook - voor zover zij het vrij te laten bedrag overtroffen - moeten afdragen aan de boedel. [appellant] heeft, ondanks het verzoek van de bewindvoerder van eind augustus 2013 om zijn bankrekening niet door derden te laten gebruiken, de bedoelde handelwijze laten voortduren, waardoor nieuwe bedragen op zijn rekening zijn overgeschreven. Deze bedragen zijn volgens [appellant] opgenomen door zijn broer en zus met gebruikmaking van zijn bankpas en derhalve niet meer beschikbaar voor de schuldeisers. Niet alleen heeft hij hiermee een boedelachterstand laten ontstaan, ook heeft hij de aanwijzingen van de bewindvoerder op dit punt genegeerd en daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling gefrustreerd. De hierboven omschreven handelwijze dient [appellant] te worden verweten.
3.4
Voorts is gebleken dat in de periode van oktober tot en met december 2013 het salaris dat [appellant] bij uitzendbureau Medrix verdiende en zijn WW-uitkering niet op de boedelrekening, maar op zijn privérekening is gestort. Deze bedragen zijn niet ten gunste gekomen van de boedel. Het hof wil op grond van de door [appellant] overgelegde verklaring van het uitzendbureau wel aannemen dat [appellant] had aangegeven dat het salaris naar de boedelrekening moest worden overgemaakt, maar dat dit door een vergissing van het uitzendbureau niet is gebeurd. [appellant] had deze fout echter moeten ontdekken en had zich moeten realiseren dat, nu hij het salaris zelf had ontvangen, hij dan ook voor boedelafdracht zorg zou moeten dragen. Dat heeft hij niet gedaan. De stelling van [appellant] dat hij de uitkering door het UWV op zijn privérekening heeft laten storten omdat hij het boedelrekeningnummer niet meer wist, acht het hof niet aannemelijk. Bovendien geldt ook hier dat [appellant] zich had moeten realiseren dat, nu hij de uitkering op zijn eigen rekening ontving, hij er zelf voor moest zorgen dat hij het verschuldigde bedrag aan de boedel zou kunnen afdragen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat [appellant] de bewindvoerder uit eigen beweging over de betalingen door het UWV op zijn rekening heeft geïnformeerd. Pas na haar verzoek heeft hij de bewindvoerder kopieën van zijn bankafschriften toegezonden, waaruit van de genoemde betalingen bleek. Dit alles dient hem eveneens te worden verweten. De stelling van [appellant] dat hij niet heeft geconstateerd dat de bedragen door het uitzendbureau en het UWV op zijn eigen rekening werden gestort, kan hem niet baten. [appellant] blijft verantwoordelijk voor het beheer van zijn privérekening, waaronder begrepen het regelmatig controleren van het saldo van de rekening. Dat [appellant] hiertoe in staat was, blijkt uit het feit dat hij op verzoek van de bewindvoerder op 20 januari 2014 (alsnog) rekeningafschriften via het internet heeft geprint en aan de bewindvoerder heeft opgestuurd. De stelling van [appellant] dat hij na december 2013 de bewindvoerder niet meer heeft geïnformeerd en ook geen boedelafdrachten meer heeft verricht omdat de bewindvoerder hem daartoe niet heeft verzocht, kan hem evenmin baten. [appellant] wist, dan wel behoorde te weten dat hij in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling de verplichting heeft om gevraagd en ongevraagd alle informatie aan de bewindvoerder te verstrekken die voor een goed verloop van die regeling van belang is.
3.5
Op grond van het bovenstaande moet worden geconstateerd dat [appellant] zijn informatieplicht niet is nagekomen en dat er een boedelachterstand is ontstaan. [appellant] is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Er is geen sprake van dat deze tekortkomingen wegens hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. De schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] kan naar het oordeel van het hof niet voortduren, ook niet met een door [appellant] verzochte verlenging van de looptijd waarin de boedelachterstand zou kunnen worden afgelost. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 maart 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, H.L. Wattel en D.J. Buijs, en is op 15 mei 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.