ECLI:NL:GHARL:2014:3966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
ks 21-001204-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging doodslag met steekincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond in de nacht van 2 op 3 november 2013, waarbij de verdachte met een mes in de borst- en buikstreek van het slachtoffer heeft gestoken. Het hof oordeelt dat de verdachte daarmee een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft gecreëerd, wat duidt op voorwaardelijk opzet. Het verweer van noodweer(exces) is verworpen, omdat er geen noodweersituatie is aangetoond. De verdachte heeft een psychologisch onderzoek ondergaan, waaruit blijkt dat zij verminderd toerekeningsvatbaar is. Het hof legt een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling van de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001204-14
Uitspraak d.d.: 15 mei 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 27 februari 2014 met parketnummer 08-760256-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1989],
ingeschreven staand te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 april 2014 en 1 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een veroordeling ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden dezelfde bijzondere voorwaarden als door de eerste rechter opgelegd, met dien verstande dat de FPA Roorda kliniek dient te worden veranderd in de FPA Wier kliniek. Deze op schrift gestelde vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. A.R. Maarsingh, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1
primair:
zij in of omstreeks de nacht van 2 op 3 november 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] meermalen (met kracht) met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp in diens borst(streek) en/of in diens buik(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1
subsidiair:
zij in of omstreeks nacht van 2 op 3 november 2013 te [plaats] aan een persoon genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (perforerende steekwonden door de lever en twaalfvingerige darm) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen (met kracht) met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp in diens borst(streek) en/of in diens buik(streek) te steken;
1
meer subsidiair:
zij in of omstreeks de nacht van 2 op 3 november 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer1] meermalen (met kracht) met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp in diens borst(streek) en/of in diens buik(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1
meest subsidiair:
zij in of omstreeks de nacht van 2 op 3 november 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend [slachtoffer1] meermalen (met kracht) met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp in diens borst(streek) en/of in diens buik(streek) heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2
primair:
zij op of omstreeks 21 april 2012 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen zijn gezicht/hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens) met een fles/glas, althans een hard en/of scherp voorwerp in/op/tegen zijn hoofd/gezicht heeft geslagen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (een) fles(sen) en/of een mes en/of (een) glas/glazen en/of (een) ander(e) voorp(en) (in de richting van voornoemde [slachtoffer2]) heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
subsidiair:
zij op of omstreeks 21 april 2012 te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen zijn gezicht/hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens) met een fles/glas, althans een hard en/of scherp voorwerp in/op/tegen zijn hoofd/gezicht heeft geslagen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (een) fles(sen) en/of een mes en/of (een) glas/glazen en/of (een) ander(e) voorwerp(en) (in de richting van voornoemde [slachtoffer2]) heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak 2 primair

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging 1 primair (voorwaardelijk opzet op de dood)

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet had op de dood van aangever. Blijft over de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood van aangever [slachtoffer1] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In de woning van aangever ontstond een conflict tussen verdachte en aangever. Verdachte heeft aangever daarbij met een mes diep in de borst en buik gestoken, waarbij – zo blijkt uit de aangever betreffende letselrapportage d.d. 17 december 2013 – de lever en de twaalfvingerige darm van aangever zijn geperforeerd. Tevens staat in voormelde rapportage opgetekend dat de lichaamsslagader diep in de buikholte van aangever “ternauwernood is gemist”, terwijl het aanprikken van de lichaamsslagader door verbloeding binnen enkele minuten tot de dood leidt. Eén en ander wordt door de forensisch arts getypeerd als “zonder meer potentieel dodelijk letsel”. Verdachte bekent dat ze aangever heeft gestoken.
Naar algemene ervaringsregels roept het met een scherp mes diep in het borst-/buikgebied steken van een slachtoffer de aanmerkelijke kans in het leven dat dat slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu in dat gebied meerdere vitale organen zijn gesitueerd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de steek is toegebracht tijdens een fysiek conflict en dus in een ‘bewegend doel’. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het steken door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op grond van voorgaande wordt geconcludeerd dat verdachte door dit handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever [slachtoffer1] zou komen te overlijden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen en , dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:
zij in de nacht van 2 op 3 november 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] met een mes in diens borst- en buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
subsidiair:
zij op 21 april 2012 te [plaats], opzettelijk mishandelend [slachtoffer2] tegen zijn hoofd heeft geslagen en vervolgens een fles in de richting van voornoemde [slachtoffer2] heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid bewezenverklaarde en verdachte

Noodweer/noodweerexces
Door de verdediging is betoogd dat er sprake was van een noodweersituatie, waarbij verdachte zich mocht verdedigen tegen het handelen van aangever. Ten grondslag aan dit verweer ligt de verklaring van verdachte dat zij door aangever zou zijn geslagen, waartegen verdachte zich zou hebben verdedigd.
[slachtoffer1] heeft verklaard verdachte niet te hebben geslagen. Integendeel, hij is door verdachte geslagen.
Bij de beoordeling van het verweer heeft het hof de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte en die van aangever beoordeeld. Er zijn namelijk geen getuigen van het steekincident geweest.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat ze die nacht niet dronken was maar aangeschoten, dat ze niet boos is geweest die avond en nacht, dat ze bang was voor aangever en dat ze hem niet heeft gevraagd haar op te halen van het feest waar ze die avond/nacht was.
Die verklaring van verdachte wordt niet alleen weersproken door de aangever, maar ook door getuigen en ander bewijs. Zo heeft getuige [getuige1] verklaard dat verdachte die avond/nacht wél dronken was (p. 291) en getuige [getuige2] (p. 294 e.v.) dat verdachte haar zus uitschold voor ‘kankerhoer’, dat ze haar zus stompte, dat verdachte zelf had gezegd dat ze ’s middags flink aan de drank was geweest en dat ze op het feest die avond daar ‘lekker’ mee verder ging. Getuige zag verdachte bier en whiskey drinken.
Uit de WhatsApp berichten tussen verdachte en aangever die avond en nacht leidt het hof –anders dan de raadsman – af dat het initiatief voor het ophalen van verdachte door aangever wel degelijk van de kant van verdachte kwam. De in een kort tijdsbestek uitgaande berichten van de telefoon van verdachte richting aangever zoals ‘Kom je me ophalen nu’, ‘Hallo’, ‘Waar ben je’, ‘Bel me’, ‘[slachtoffer1]’, ‘Bel mij’, ‘Ik kom met auto’, passen alle bij de versie van aangever dat verdachte het initiatief nam om door aangever opgehaald te worden en niet bij de verklaring van verdachte dat ze bang voor aangever was (zie p. 139).
Dat verdachte niet van meet af aan openheid heeft willen geven over de werkelijke gang van zaken tijdens het steekincident blijkt ook uit de door verdachte gedane 112-melding waarin zij verklaarde dat er een man was neergestoken en dat de dader verdwenen zou zijn (p. 9). Als de politie kort na die melding bij aangever thuis arriveert, zegt verdachte tegen een van de verbalisanten ‘ik kwam hier toen het al gebeurd was’ (p. 12). Dat is in strijd met hetgeen aangever heeft verklaard maar ook met latere verklaringen van verdachte zelf.
Gezien het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte dat zij door aangever is geslagen niet aannemelijk geworden.
Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat op enig moment sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Omdat er zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan kan het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slagen.
Het hof verwerpt het verweer.
Gelet hierop is er sprake van een strafbaar feit en is verdachte – behoudens hetgeen hieronder wordt overwogen – strafbaar.
Toerekeningsvatbaarheid
Verdachte heeft een psychologisch en psychiatrisch onderzoek ondergaan. De conclusies van het onderzoek door forensisch psycholoog D. Breuker zijn verwoord in een rapport
d.d. 3 januari 2014. Hieruit blijkt – voor zover hier relevant – dat er bij verdachte ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde delict sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (in de zin van chronische PTSS en een gecompliceerde chronische rouw) en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO en zwakbegaafdheid), waardoor verdachte volgens Breuker als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De conclusies van het onderzoek door psychiater T. den Boer zijn verwoord in een rapport d.d. 6 januari 2014. Deze deskundige komt in grote lijnen tot hetzelfde oordeel als de forensisch psycholoog en concludeert eveneens dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde. Deze conclusies van de deskundigen worden door het hof overgenomen en hiermee zal rekening worden gehouden bij de strafoplegging.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan mishandeling. Verdachte heeft een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers getoond. Dit geldt vooral richting [slachtoffer1], nu verdachte hem bijna van het leven heeft beroofd.
Bij de strafoplegging wordt acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 april 2014, waaruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten waaronder mishandelingen. Blijkbaar hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Ten voordele van verdachte wordt bij de strafoplegging meegewogen dat zij – nadat zij aangever [slachtoffer1] had neergestoken – de ambulance heeft gebeld en daarmee mogelijk een nog erger scenario heeft voorkomen.
Verdachte is een jonge vrouw met ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit de hierboven aangehaalde rapportages volgt dat verdachte – indien zij niet wordt behandeld – opnieuw in situaties terecht kan komen waarbij zij agressief zal reageren. De kans op geweldsrecidive is dus hoog.
Het hof acht het noodzakelijk dat de bewezen verklaarde feiten niet alleen vergolden worden, maar dat in de strafoplegging ook speciale preventie een belangrijke rol speelt. Zowel verdachte als de maatschappij zijn erbij gebaat dat verdachte wordt behandeld aan haar problematiek, teneinde recidive te voorkomen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, passend en geboden. In de hierboven benoemde aandacht voor speciale preventie ziet het hof aanleiding af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal, die een kortere gevangenisstraf met een langer onvoorwaardelijk strafdeel voor ogen had. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Bij dit voorwaardelijk strafdeel worden de in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden opgelegd.
Uit hetgeen hierboven is overwegen met betrekking tot de kans op recidive wordt afgeleid dat er in beginsel ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hierin wordt aanleiding gezien om bij voornoemd voorwaardelijk strafdeel een proeftijd op te leggen van 5 jaren. Eveneens wordt hierin aanleiding gezien om te bepalen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht – zoals hieronder in het dictum omschreven – dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de verdachte zich op eerste uitnodiging van de reclassering zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
  • de verdachte zich gedurende maximaal 24 maanden van de proeftijd van 5 jaren, of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering dat wenselijk acht, zal laten opnemen in de FPA Wier, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die de verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • de verdachte, aansluitend op haar verblijf in de zorginstelling, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit gedurende de resterende proeftijd noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormeld uit te oefenen toezicht en voormelde bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 15 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.W.J. Sekeris is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.