Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant],
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een kort geding tot ontruiming van een woning, waarbij de appellanten, [appellant] en [appellante], in hoger beroep zijn gegaan tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de appellanten het door hen bewoonde pand niet hadden gehuurd, maar in bruikleen hadden gekregen van de geïntimeerde, Camelot Beheer B.V. De voorzieningenrechter oordeelde dat Camelot de bruikleenovereenkomsten rechtsgeldig had opgezegd en dat de appellanten, door te weigeren het pand te ontruimen, een contractuele boete verschuldigd waren. De appellanten voerden in hoger beroep aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte betekenis had gehecht aan de partijbedoelingen bij de kwalificatie van de overeenkomst. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter de kwalificatie van de overeenkomst als bruikleen correct had vastgesteld, omdat er geen sprake was van een tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW. Het hof bevestigde dat de appellanten niet konden aantonen dat zij een huurovereenkomst hadden gesloten en dat de door hen betaalde vergoeding geen element van huur bevatte, maar een onkostenvergoeding was. Het hof oordeelde verder dat Camelot een zwaarwegend belang had bij de ontruiming, aangezien de appellanten weigerden het pand te verlaten, wat leidde tot schade voor Camelot. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep.