ECLI:NL:GHARL:2014:3855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
200.113.617-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over door werkgever verschuldigde pensioenpremies aan Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg (hierna: Bpf Beroepsvervoer) en een transportbedrijf, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de betaling van pensioenpremies die door de werkgever aan het pensioenfonds verschuldigd zijn. Het hof behandelt het hoger beroep van Bpf Beroepsvervoer tegen een vonnis van de kantonrechter te Emmen, waarin een deel van de vordering was afgewezen. De kantonrechter had Bpf Beroepsvervoer een bedrag van € 96.034,33 toegewezen, maar de overige vorderingen werden afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van Bpf Beroepsvervoer in eerste aanleg was verminderd en dat de werkgever, [geïntimeerde], een deel van de vordering had erkend. De procedure omvatte een comparitie van partijen, waarbij [geïntimeerde] niet verscheen. Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis van de kantonrechter overgenomen, waaruit bleek dat [geïntimeerde] sinds 1927 een transportbedrijf exploiteert en onder de werkingssfeer van de cao voor beroepsgoederenvervoer valt.

In hoger beroep heeft Bpf Beroepsvervoer de vernietiging van het vonnis gevorderd voor zover de vordering was afgewezen. Het hof heeft de grieven van Bpf Beroepsvervoer gezamenlijk besproken en geconcludeerd dat de vordering in hoofdsom, zoals bij repliek verminderd, toewijsbaar was. Het hof heeft de vordering van Bpf Beroepsvervoer tot betaling van € 6.457,83 in hoofdsom met wettelijke rente toegewezen, evenals een bedrag van € 1.190,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Tevens heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] onterecht een te hoog griffierecht had betaald en heeft het Bpf Beroepsvervoer veroordeeld tot betaling van het verschil.

De uitspraak van het hof is gedaan op 13 mei 2014, waarbij het hof het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk heeft vernietigd en de vordering van Bpf Beroepsvervoer grotendeels heeft toegewezen. De kosten van beide instanties zijn voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.617/01
(zaaknummer rechtbank Assen 323555 CV EXPL 11-4405)
arrest van de eerste kamer van 13 mei 2014
in de zaak van
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Bpf Beroepsvervoer,
advocaat: mr. J.A. Trimbach, kantoorhoudend te De Meern,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van Rossum, kantoorhoudend te Emmen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 juli 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In dit tussenarrest heeft het hof na instemming van partijen een comparitie in plaats van het door [geïntimeerde] gevraagde pleidooi gelast. Nadat de op 16 oktober 2013 bepaalde comparitie wegens ziekmelding van mr. Van Rossum op de geplande dag is afgelast, is de comparitie bepaald op 7 januari 2014. Daarbij is [geïntimeerde] niet verschenen, hoewel de raadsheer-commissaris niet akkoord was gegaan met een daags ervoor gedaan uitstelverzoek van mr. Van Rossum wegens ziekte van [echtgenote]. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Bij akte van 11 februari 2014 heeft [geïntimeerde] gereageerd op de akte vermindering eis van Bpf Beroepsvervoer en op het proces-verbaal van comparitie.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
In het procesdossier van [geïntimeerde] ontbreken het tussenarrest van 30 juli 2013 en het proces-verbaal van de comparitie van 7 januari 2014, waarvoor het hof heeft geput uit het dossier van Bpf Beroepsvervoer
De producties 12 en 13 waarvan ter comparitie akte is verleend, ontbreken in beide procesdossiers. Het hof heeft daarvoor geput uit het griffiedossier.

2.De feiten

2.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten in zijn vonnis van 2 mei 2012, opgetekend onder 2.2 tot en met 2.6 van dit vonnis, is geen grief gericht en ook overigens is niet van bezwaar tegen die vastgestelde feiten gebleken. Deze feiten komen neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerde] exploiteert sinds 1927 een transportbedrijf. Zij valt onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en onder de werkingssfeer van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds van Bpf Beroepsvervoer.
2.3
In 2009 is [geïntimeerde] door Bpf Beroepsvervoer gedagvaard tot betaling van openstaande facturen voor premies en pensioenpremies over de jaren 2006 en 2007, waarvan een gering deel is toegewezen nadat bleek dat de voormalig administrateur van Bpf Beroepsvervoer de administratie niet op orde had. Na betaling van het toegewezen bedrag had Bpf Beroepsvervoer over de jaren 2006 en 2007 niets meer van [geïntimeerde] te vorderen.
2.4
Bij brief van 24 december 2009 is [geïntimeerde] namens Bpf Beroepsvervoer geattendeerd op diverse openstaande posten uit 2006, 2007 en 2009. [geïntimeerde] heeft in haar e-mailbericht van
11 januari 2010 vergeefs om afschrift van de facturen verzocht. Bij brief van 12 januari 2010 is [geïntimeerde] nogmaals namens Bpf Beroepsvervoer aangeschreven tot betaling van bedoelde facturen, waarna [geïntimeerde] nogmaals om afschriften van de facturen heeft gevraagd.

3.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

3.1
Bpf Beroepsvervoer heeft, na vermindering van eis bij repliek, aanspraak gemaakt op betaling van € 130.066,77 in hoofdsom, te vermeerderen met € 3.767,81 rente en € 2.380,- voor buitengerechtelijke kosten.
3.2
[geïntimeerde] heeft erkend een bedrag van € 38.541,18 verschuldigd te zijn wegens voorschotnota's over 2011 en een bedrag van € 57.493,15 voor de voorschotnota's over 2010, waarvan alleen factuur 82221 d.d. 6 september 2010 betwist wordt. De facturen over 2009 heeft zij niet ontvangen en dat zou voor de facturen over 2008 ook gelden. Verschuldigdheid van rente en buitengerechtelijke incassokosten wordt betwist en voorts beroept [geïntimeerde] zich op betalingsonmacht.
3.3
De kantonrechter heeft het erkende bedrag in hoofdsom (€ 96.034,33) toegewezen, met wettelijke rente daarover vanaf dagvaarding (12 augustus 2011), en de vordering voor het overige afgewezen.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
Bpf Beroepsvervoer heeft in haar memorie van grieven geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis voor zover haar vordering daarbij is afgewezen, en toewijzing gevorderd van de onder 3.1 vermelde bedragen in hoofdsom (maar nu vermeerderd met wettelijke handelsrente) en aan incassokosten. Nadien heeft zij bij akte haar eis verminderd met een (reeds voor aanvang van de procedure in eerste aanleg) door haar gemachtigde ontvangen bedrag van € 27.574,61. Ter comparitie heeft Bpf Beroepsvervoer voorts verklaard dat zij wettelijke rente in plaats van (de hogere) handelsrente vordert.
Het hof begrijpt het gewijzigde petitum aldus dat Bpf Beroepsvervoer, naast het reeds in eerste aanleg toegewezen bedrag, aanspraak maakt op (130.066,77 minus 96.034,33 minus 27.574,61 is) € 6.457,83 als hoofdsom met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2011, te vermeerderen met incassokosten en proceskosten. Per saldo is aldus van enige eisvermeerdering geen sprake (meer).
4.2
Met vijf grieven is Bpf Beroepsvervoer opgekomen tegen de afwijzing van een deel van haar vordering en de compensatie van proceskosten. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken en neemt daarbij de specificatie, die als productie 1 bij inleidende dagvaarding is gevoegd, tot uitgangspunt.
Het eindtotaalbedrag van € 134.216,01 is bij repliek verminderd met € 4.149,24 hetgeen de som is van de facturen die in de eerste reeks voorkomen onder de randnummers 1, 2 en 5. De algehele optelling sluit dan op de in eerste aanleg gevorderde hoofdsom van € 130.066,77.
4.3
De randnummers 3 en 4 van de eerste reeks facturen betreffen volgens de toelichting memorie van grieven de in 2009 opgemaakte eindafrekeningen voor prepensioen- en VUT-premies 2008, gebaseerd op het SV-loon.
[geïntimeerde] heeft onder punt 13 van haar memorie van antwoord aangevoerd dat is uitgegaan van een onjuiste loonsom, maar dit verweer niet nader onderbouwd. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij. De eveneens geuite klacht dat deze facturen niet eerder zouden zijn ontvangen en dat de posten pas in hoger beroep zijn toegelicht, doen aan de verschuldigdheid niet af.
4.4
Bij de facturen met randnummers 6 en 7 in die eerste reeks heeft Bpf beroepsvervoer opgemerkt dat deze facturen ook al door haar incassogemachtigde naar [geïntimeerde] zijn gestuurd en voorschotnota's betreffen voor ouderdoms- en invaliditeitspensioen 2009 op basis van door [geïntimeerde] aangeleverde gegevens, waarbij zij verwijst naar haar bijlagen 6 en 7 en een rekenvoorbeeld heeft gegeven.
[geïntimeerde] heeft daarover onder punt 20 van de memorie van antwoord opgemerkt dat zij het berekende bedrag niet kan plaatsen. Nu [geïntimeerde] dat verweer, in het licht van de bij memorie van grieven verstrekte nadere toelichting, geen handen en voeten heeft gegeven en bovendien niet is verschenen op de door haarzelf geïnitieerde comparitie in plaats van pleidooi, waarbij zij dat bezwaar had kunnen concretiseren, verwerpt het hof dat onduidelijke bezwaar omdat het hof de nadere toelichting wel voldoende duidelijk vindt.
4.5
De facturen in de tweede kolom zijn, met uitzondering van randnummer 4, reeds in eerste aanleg door [geïntimeerde] erkend (samen het onder 3.2 vermelde bedrag van € 57.493,15 vormend), evenals alle losse facturen uit 2011 daaronder (samen het ook onder 3.2 vermelde bedrag van € 38.541,18).
[geïntimeerde] heeft bij brief van 20 september 2010 om toelichting op deze nota gevraagd. Onder punt 22 van de memorie van grieven heeft Bpf Beroepsvervoer die toelichting verstrekt, en erop gewezen dat zij dat ook al had gedaan met haar, als bijlage 8 bij haar memorie gevoegde, brief van 10 september 2010 aan [geïntimeerde]. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] ontvangst van -ook- die brief betwist, maar niet de juistheid van de inhoud ervan. Het hof ziet dan ook geen reden om deze factuur buiten beschouwing te laten op de enkele grond dat het [geïntimeerde] in eerste aanleg niet duidelijk was waarom het ging.
4.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat de door Bpf Beroepsvervoer in eerste aanleg gevorderde hoofdsom, zoals bij repliek verminderd, geheel toewijsbaar was.
Het hof zal dan ook het nog openstaande saldo van € 6.457,83 toewijzen.
Duidelijk is dat de incassogemachtigde van Bpf Beroepsvervoer het nodige werk heeft verricht in pogingen tot incassering buiten rechte en het treffen van twee betalingsregelingen. Niettemin zal het hof het daarvoor gevorderde bedrag slechts tot de helft toewijzen, nu uit de onder 2.3 en 2.4 vermelde vaststaande feiten blijkt dat Bpf Beroepsvervoer ook debet is aan onduidelijkheden voor [geïntimeerde]. Om diezelfde reden zal het hof de kosten van de eerste aanleg gedeeltelijk voor rekening van Bpf Beroepsvervoer laten, in die zin dat haar slechts een vergoeding voor de verschotten en één punt voor salaris toekomt, omdat de in eerste aanleg genomen repliek bepaald onder de maat was.
4.7
De slotsom is dat de grieven goeddeels slagen en dat het vonnis moet worden vernietigd voor zover daarbij een deel van de hoofdsom en de incassokosten zijn afgewezen en voor zover de proceskosten zijn gecompenseerd. Het hof zal alsnog € 6.457,83 toewijzen met wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2011, € 1.190,- aan buitengerechtelijke incassokosten en voorts [geïntimeerde], als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in een gedeelte van de kosten van de procedure in eerste aanleg en in de kosten van het hoger beroep, waaronder geliquideerd salaris van de advocaat (3 punten, tarief I) te vermeerderen met het nasalaris zoals nader in het dictum bepaald.
Nu Bpf Beroepsvervoer bij het instellen van haar vordering in appel van een te hoge hoofdsom is uitgegaan, heeft [geïntimeerde] ten onrechte een hoger griffierecht moeten betalen. Het hof zal het verschil (€ 1.815,- minus € 683,- is) € 1.132,- voor rekening van Bpf Beroepsvervoer brengen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Emmen d.d. 2 mei 2012 voor zover daarbij, uitvoerbaar bij voorraad, een bedrag van € 96.034,33 is toegewezen met wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot voldoening;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Emmen d.d. 2 mei 2012 voor het overige en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 6.457,83 in hoofdsom met wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2011, alsmede tot betaling van € 1.190,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Bpf Beroepsvervoer tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.132,- wegens onnodig geheven griffierecht;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Bpf beroepsvervoer wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op:
- € 700, - voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
- € 952,81 voor verschotten,
en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op
- € 1.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
- € 381,64 voor verschotten,
- € 131,- voor nasalaris van de advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening, en met
- € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 mei 2014.