Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003738-13
Uitspraak d.d.: 7 mei 2014
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2013 met parketnummer 18-670213-11 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in Zwolle PPC te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 april 2014.
Het hof heeft kennis genomen van hetgeen door de advocaat-generaal, verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. van Linde, naar voren is gebracht.
De door de verdediging ingediende verzoeken
Ter terechtzitting van 23 april 2014 heeft de verdediging nadere onderzoekswensen geformuleerd zoals (deels) verwoord in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen. Deze luiden als volgt:
1.Het opvragen van de geluidopnames van het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank van 8 februari 2013 dan wel het horen van deskundige drs. G.B. van de Kraats ter zitting.
primair:
De benoeming van drs. Eikelenboom-Schieveld tot deskundige voor uitvoeren van een DNA-onderzoek;
Subsidiair:
voor het geval de deskundigheid van drs Eikelenboom-Schieveld als onvoldoende zou worden beoordeeld: benoeming van prof. R. van Schaik als deskundige voor het uitvoeren van het verzochte DNA-onderzoek.
In aanvulling op zijn pleitaantekeningen heeft de raadsman ter zitting verder nog verzocht:
3.Het horen van de deskundigen drs. G.B. van de Kraats, drs. I. Schilperoord, prof. dr.
F.A.M.M. Koenraadt, prof. dr. G.F. Koerselman, drs. B.T. Takkenkamp, prof. dr. A.J.M.
Loonen en prof. dr. J.G. Ramaekers ter zitting van de inhoudelijke behandeling.
Ten aanzien van het onder 3 verzochte is door de raadsman aangevoerd dat op deze wijze alle deskundigen met elkaar kunnen spreken over de ingebrachte deskundigenverslagen. Dat is noodzakelijk gelet op de tegenstrijdigheden tussen de conclusies van de deskundigen waar het gaat om het al dan niet bestaan van een psychose bij verdachte ten tijde van de door hem gepleegde feiten. De raadsman is, subsidiair, van mening dat het in ieder geval noodzakelijk is om de deskundigen prof. dr. Koenraadt en prof. dr. Koerselman te horen.
Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gedaan.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat de onderzoekswensen van de verdediging niet noodzakelijk zijn en dienen te worden afgewezen en dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dient te worden afgewezen.
Beoordeling van de verzoeken
Het hof stelt vast dat het noodzakelijkheidscriterium fungeert als maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken.
ad 3
a
In hoger beroep zijn op verzoek van de verdediging nieuwe rapporten opgesteld door de deskundigen Koerselman en Koenraadt met betrekking tot de geestestoestand van verdachte. In die rapporten geven deze deskundigen hun visie op de eerder over verdachte uitgebrachte rapporten van het Pieter Baan Centrum en Takkenkamp. Het is noodzakelijk dat de deskundigen die eerder rapporteerden in de gelegenheid worden gesteld om kennis te nemen van en te reageren op de nieuwe rapportages. Gelet op de grote verschillen van inzicht tussen de verschillende deskundigen is het horen van deze deskundigen op de zitting aangewezen.
Het verzoek om de deskundigen Van de Kraats, Schilperoord, Takkenkamp, Koerselman en Koenraadt ter zitting te horen wordt derhalve toegewezen.
b
Verzocht is ook nog om Loonen en Ramaekers ter zitting te horen. Dat verzoek is niet van enige onderbouwing voorzien. Van de noodzaak het te honoreren is daarom niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.
ad 1
Verzocht is ofwel Van der Kraats ter terechtzitting te horen ofwel eventuele banden van diens verhoor bij de rechtbank aan het dossier toe te voegen. Nu het eerste verzoek is toegewezen behoeft op het alternatieve verzoek niet meer te worden beslist.
ad 2
Het verzoek om drs. Eikelenboom-Schieveld een onderzoek aan het DNA van verdachte te laten verrichten draait in essentie om het in kaart brengen van de genetische code van een aantal van de CYP450 enzymen bij de verdachte. Het doel daarvan is te bepalen of er sprake kan zijn van problemen op het vlak van de omzetting van medicijnen. (Zie pagina's 4 en 5 punt 3 van de door de raadsman overgelegde brief van Eikelenboom-Schieveld d.d. 20 februari 2014).
Een onderzoek naar de genetische bepaaldheid, zoals in de vorige alinea bedoeld, zou mogelijk een begin van een verklaring kunnen geven voor het ontstaan van eventuele effecten van paroxetinegebruik. Dat is echter niet een kwestie die het hof heeft te onderzoeken. Voor het hof staat centraal de vraag of verdachte heeft verkeerd in een toestand, al dan niet mede veroorzaakt door het gebruik van paroxetine, die (althans bij bewezenverklaring) de strafbaarheid doet wegvallen. Of die toestand, indien vastgesteld, zijn oorzaak mede vindt in een genetisch defect is voor de in deze strafzaak te nemen beslissing over de strafbaarheid van verdachte niet van belang. Het voorgestelde onderzoek naar dat mogelijke genetisch defect helpt het hof om deze reden niet verder bij de beantwoording van de vraag naar het bestaan van die, de strafbaarheid aantastende, toestand en is om die reden niet noodzakelijk.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het onderzoek van belang kan zijn voor de inrichting van een eventuele behandeling van verdachte. Indien dat juist is, geldt echter dat de wijze waarop verdachte behandeld dient te worden (indien uiteindelijk een beslissing wordt genomen, die tot behandeling verplicht) niet een kwestie is die het hof in deze strafzaak heeft te beoordelen. Ook in zoverre is het gevraagde onderzoek niet noodzakelijk.
Hoewel de raadsman niet nadrukkelijk de overige vraagstelling van Eikelenboom-Schieveld aan de orde stelt, overweegt het hof met betrekking tot deze nog als volgt. De door Eikelenboom-Schieveld in haar brief genoemde vragen 1 en 2 met betrekking tot de psychologische/psychiatrische aspecten van het medicijngebruik lenen zich om voor te leggen aan de deskundigen die op de zitting worden gehoord. In het licht van het al verrichte toxicologische onderzoek in eerste aanleg is niet duidelijk of Eikelenboom-Schieveld bij de onder punt 5 genoemde vraag nog aanvullend onderzoek op het oog heeft. Het verzoek om Eikelenboom-Schieveld als deskundige te laten rapporteren, voor zover ook gedaan met betrekking tot de nu besproken punten, is daarom evenmin noodzakelijk.
Nu het primair gedane verzoek van de raadsman niet wordt afgewezen op basis van onvoldoende beoordeelde deskundigheid van drs. Eikelenboom-Schieveld is aan de voorwaarde waaronder het subsidiaire verzoek is ingediend niet voldaan. Dat verzoek kan daarom buiten beschouwing blijven.