In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.166 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 191.303. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag verminderd, maar het geschil bleef bestaan over de juistheid van de aanslag en de aftrekbaarheid van kosten in verband met de terbeschikkingstelling van de onroerende zaak en de inventaris aan een besloten vennootschap.
De belanghebbende stelde dat de verhuur van de onroerende zaak aan [D] BV in 2008 moest worden beschouwd als een terbeschikkingstelling (tbs) en dat diverse kosten, waaronder afwaarderingen en betalingen aan de curator, aftrekbaar waren. De Inspecteur betwistte dit en voerde aan dat de kosten niet in verband stonden met de terbeschikkingstelling. Het Hof oordeelde dat de verhuur inderdaad als tbs moest worden aangemerkt, maar dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de aftrekbaarheid van de opgevoerde kosten. Het Hof concludeerde dat de aanslag IB/PVV 2008 naar het juiste bedrag was opgelegd en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om goed bewijs te leveren voor de aftrekbaarheid van kosten in het kader van terbeschikkingstelling. Het Hof wees ook op de rol van interne compensatie bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende geen recht heeft op de door hem gevraagde vermindering van de aanslag en dat de heffingsrente in stand blijft.