ECLI:NL:GHARL:2014:3613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
13/00870
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot terbeschikkingstelling van onroerende zaak en inventaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.166 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 191.303. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag verminderd, maar het geschil bleef bestaan over de juistheid van de aanslag en de aftrekbaarheid van kosten in verband met de terbeschikkingstelling van de onroerende zaak en de inventaris aan een besloten vennootschap.

De belanghebbende stelde dat de verhuur van de onroerende zaak aan [D] BV in 2008 moest worden beschouwd als een terbeschikkingstelling (tbs) en dat diverse kosten, waaronder afwaarderingen en betalingen aan de curator, aftrekbaar waren. De Inspecteur betwistte dit en voerde aan dat de kosten niet in verband stonden met de terbeschikkingstelling. Het Hof oordeelde dat de verhuur inderdaad als tbs moest worden aangemerkt, maar dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de aftrekbaarheid van de opgevoerde kosten. Het Hof concludeerde dat de aanslag IB/PVV 2008 naar het juiste bedrag was opgelegd en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om goed bewijs te leveren voor de aftrekbaarheid van kosten in het kader van terbeschikkingstelling. Het Hof wees ook op de rol van interne compensatie bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende geen recht heeft op de door hem gevraagde vermindering van de aanslag en dat de heffingsrente in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00870
uitspraakdatum:
29 april 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013, nummer AWB 13/50, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.166 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 191.303. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.530.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.439 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 190.374. De heffingsrente is verminderd tot een bedrag van € 746.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank. De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 2 juli 2013 het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr.drs. [A] en mr. [B].
1.7
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is sinds 2005 eigenaar van de onroerende zaak aan de [a-straat] 7/[b-straat] 14 te [L] (hierna: de onroerende zaak).
2.2
De onroerende zaak is vanaf 1 januari 2005 verhuurd aan [C] BV, een besloten vennootschap waarin belanghebbendes kinderen middellijk gerechtigd zijn. De in de huurovereenkomst vermelde huurprijs bedraagt € 2.500 per maand. Tevens is in deze overeenkomst bepaald dat de verhuurder niet aansprakelijk is voor het achterstallig onderhoud, dat de huurder het totale onderhoud – zowel binnen als buiten – voor haar rekening zal nemen gedurende de periode tot 31 december 2009 en dat de huurder aan de door haar uitgevoerde verbeteringen geen rechten kan ontlenen omdat deze verbeteringen in de huurprijs zijn ingecalculeerd.
2.3
In de overeenkomst tot beëindiging van de huur van 11 februari 2008 met [C] BV is – voor zover van belang – bepaald:
‘Overeenkomst tot beëindiging huur,
Tevens van koop en verkoop van Activa
De ondergetekenden,
1. de heer [X] … ten deze handelende zowel namens zichzelf, alsook als bevoegde directeur van de besloten vennootschap [D] B.V., gevestigd te …, verder ieder voor zich en tezamen te noemen ‘[X]’
(…).
Tussen partijen zijn verschillen van mening opgetreden, ten gevolge waarvan zij hebben besloten hun relatie te beëindigen, waartoe zij
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…).
4. [C] draagt bij deze aan [X], in casu [D] B.V., over:
a. Alle aan [C] … in eigendom toebehorende materiele activa, waaronder inventarissen … bij partijen voldoende bekend. (…).
c. De volledige bedrijfsexploitatie ingaande 1 januari 2008; die exploitatie wordt geacht ingaande 1 januari 2008 te hebben plaats gevonden voor rekening en risico van [X]. (…).
5. Partijen beëindigen de tussen hen bestaande huurovereenkomst ingaande 1 januari 2008. (…).’
2.4
Belanghebbende heeft in april 2008 een huurovereenkomst met [D] BV gesloten, van welke besloten vennootschap belanghebbende middellijk alle aandelen houdt. De huur is ingegaan op 1 januari 2008 en de maandelijkse huurprijs bedraagt € 7.000. Voorts is in deze huurovereenkomst bepaald dat de aanwezige inventaris eigendom blijft van belanghebbende en dat belanghebbende de inventaris vanaf 1 april 2008 ter beschikking stelt tegen een maandelijkse huurprijs van € 2.500.
2.5
Op 2 juli 2008 is [D] BV failliet verklaard.
2.6
Op 10 juli 2008 heeft een derde zich per email tot belanghebbende gewend en daarbij het bod gedaan om de onroerende zaak met ingang van 1 augustus 2008 te huren tegen 9% van de omzet en de goodwill/inventaris te kopen voor € 100.000, mits de inventaris niet in het faillissement valt.
2.7
Op 28 juli 2008 is een overeenkomst tussen belanghebbende en de curator van [D] BV gesloten, waarvan de inhoud – voor zover van belang – als volgt luidt:
‘b. [Hof: belanghebbende] eigenaar is van de onroerende zaak … Hij is tevens eigenaar van de inventaris. (…).
ZIJN OVEREEN GEKOMEN ALS VOLGT:
1.
Huur
Met ingang van ondertekening van deze overeenkomst zullen de huurovereenkomsten van de onroerende en roerende zaken zijn geëindigd. Vanaf 2 juli tot de dag van ondertekening van deze overeenkomst zijn de verschuldigde huurpenningen boedelschuld.
2.
Debiteuren
De curator verkoopt en levert aan [Hof: belanghebbende], die koopt en in eigendom aanvaardt, alle handelsvorderingen op failliet. In de koop zijn niet begrepen vorderingen die debiteuren ten tijde van ondertekening van deze overeenkomst reeds hebben voldaan.
3.
Overige activa
De curator verkoopt en levert aan [Hof: belanghebbende] de intellectuele eigendomsrechten op de naam [E] en overige eventuele handelsnamen door failliet gevoerd, alsmede het (gebruik van het) telefoonnummer van [E], zijnde …
4.
Koopsom
De koopsom voor debiteuren en overige activa bedraagt € 15.000,-- …
5.
Overig
Vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst zijn alle lasten met betrekking tot de onroerende zaak, zoals … voor rekening van [Hof: belanghebbende].’
2.8
Belanghebbende heeft op 1 september 2008 een huurovereenkomst met [F] BV (hierna: [F]) gesloten waarin de onroerende zaak per 1 oktober 2008 wordt verhuurd aan deze besloten vennootschap. De huurprijs bedraagt € 5.000 per maand, per 1 oktober 2009 € 6.000 per maand, per 1 oktober 2010 € 7.000 per maand en vanaf 1 oktober 2011 € 8.333,33 per maand. Tevens zijn partijen overeengekomen dat door [F] aanpassingen (opening keuken, egaliseren keuken, pantry, spoelkeuken en toilet prinsenzaal) zullen worden doorgevoerd waarbij belanghebbende de bouwmaterialen zal betalen en [F] de arbeid.
2.9
Belanghebbende heeft op 31 maart 2010 aangifte IB/PVV 2008 gedaan. In deze aangifte is het volgende vermeld:
€ €
Loon 82.498
Pensioen 8.659
ROW, commissarisvergoeding 3.000
ROW, terbeschikkingstelling:
ontvangen huur en rente 44.204
kosten
(180.074)
(135.870)
Eigen woning
(23.481)
Belastbaar inkomen uit werk en woning (65.194)
Voordeel uit sparen en beleggen 187.796
Onderhoudskosten rijksmonumenten (15.967)
Giften
(3.100)
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 168.729
2.1
De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2008. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een rapport van 30 september 2010, opgesteld door [G]. In het rapport is onder meer vermeld dat van de in de aangifte IB/PVV 2008 opgevoerde kosten in verband met de terbeschikkingstelling enkel een bedrag van € 7.647 aftrekbaar is. Verder wordt, in verband met niet aangegeven bankrekeningen, het aangegeven voordeel uit sparen en beleggen verhoogd met € 3.507.
2.11
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2008 rekening gehouden met de in 2.10 vermelde correcties.
2.12
In de bezwaarfase heeft de Inspecteur de correcties verminderd. Wat betreft de tbs-kosten is ook een bedrag van € 77.728 geaccepteerd en verder is de correctie van het aangegeven voordeel uit sparen en beleggen verminderd tot een bedrag van € 2.578.
2.13
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2008 naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vragen of de verhuur van de onroerende zaak aan [D] BV en beweerdelijk daarin aanwezige inventaris in 2008 kan worden beschouwd als een terbeschikkingstelling (hierna: tbs) als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en, zo ja, of dan als kosten van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-kosten) aftrekbaar zijn de afwaardering van inventaris (€ 50.800), de betaling aan de curator (€ 15.000), een bedrag van € 19.389, een bedrag van € 9.411 en huurschade (€ 68.000). Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend, waarbij de Inspecteur ook nog een beroep doet op interne compensatie. Verder is in geschil de hoogte van het voordeel uit sparen en beleggen. Belanghebbende stelt dit voordeel op € 188.124 en de Inspecteur met een beroep op interne compensatie op € 190.374.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 133.194 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van (€ 188.124 -/- € 19.067 (persoonsgebonden aftrek) =) € 169.057.
3.3
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De verhuur van de onroerende zaak aan [D] BV in 2008 moet naar het oordeel van het Hof worden beschouwd als een tbs als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Op belanghebbende rust de bewijslast de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van aftrekbare tbs-kosten.
Inventaris
4.2
Belanghebbende betoogt dat van [C] BV inventaris is verkregen als vergoeding voor het niet betalen van huur, dat aan deze inventaris een waarde van € 60.000 kan worden toegekend, dat deze aan [D] BV ter beschikking is gesteld en dat aan het einde van de tbs-periode aan de inventaris nog een waarde van € 9.200 kan worden toegekend.
4.3
Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende inventaris aan [D] BV ter beschikking heeft gesteld. Uit artikel 4, aanhef en onderdeel a, van de overeenkomst van 11 februari 2008 (zie 2.3), leidt het Hof af dat de inventaris door [C] BV is overgedragen aan [D] BV. Bovendien staat vast dat [D] BV geen huur in verband met inventaris aan belanghebbende heeft betaald. Hetgeen is vermeld in de nadien gesloten overeenkomst van 28 juli 2008 tussen belanghebbende en de curator van [D] BV (zie 2.7) doet aan dit bewijsoordeel niet af.
Betaling curator
4.4
Belanghebbende stelt dat de betaling aan de curator van € 15.000 (zie 2.7) als tbs-kosten aftrekbaar is omdat hierdoor een samenwerkingsverband met een partner tot de mogelijkheden ging behoren.
4.5
Naar het oordeel van het Hof is deze betaling aan de curator niet aftrekbaar. Allereerst bestaat naar het oordeel van het Hof onvoldoende verband met de tbs omdat niet aannemelijk is geworden dat een samenwerkingsverband in het verschiet lag. De nieuwe huurder zou immers ook een derde kunnen zijn, hetgeen ongeveer een maand later ook is geschied (zie 2.8). Bovendien had zich op 10 juli 2008 al een derde gemeld (zie 2.6). Ten tweede is er geen reden voor aftrek omdat het bedrag van € 15.000 is betaald voor debiteuren en overige activa - en dus niet voor de beëindiging van de huurovereenkomst - welk bedrag op de (slot)balans van de tbs had moeten worden geactiveerd.
Diverse kosten van € 19.389
4.6
Belanghebbende betoogt dat een bedrag van in totaal € 19.389 als tbs-kosten aftrekbaar is.
4.7
Het Hof acht niet aannemelijk dat de wasserijkosten van € 8.065 en de kosten voor het elektrotechnisch bureau van € 523 zijn gemaakt in het kader van de terbeschikkingstelling door belanghebbende. Redengevend hiervoor is dat de inventaris – waarop deze kosten betrekking hebben – aan [D] BV toebehoort (zie 4.3) en de facturen met betrekking tot deze kosten niet op naam van belanghebbende staan.
4.8
Wat betreft de opgevoerde tbs-kosten gemeente Rijssen-[L] (€ 447) is belanghebbende deels in zijn bewijslast geslaagd. Het Hof acht aannemelijk dat de kosten met betrekking tot de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaren (hierna: OZB) voor [a-straat] 7, zijn gemaakt in het kader van de terbeschikkingstelling door belanghebbende. Derhalve is een bedrag van (¾ x € 167 =) € 126 aftrekbaar. Het Hof merkt in dit verband nog op dat de kosten met betrekking tot de aanslag OZB voor [b-straat] 14 (eigenaren) reeds door de Inspecteur als aftrekbare tbs-kosten zijn geaccepteerd.
4.9
Met betrekking tot de kosten regio Twente (€ 367), kosten euro vlag (€ 157), kosten kamer van koophandel (€ 33) en de kosten voor het aansteken van de boiler (€ 26) heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat deze kosten aan [D] BV zijn toe te rekenen. Deze kosten zijn daarom niet aftrekbaar.
4.1
Wat betreft de opgevoerde tbs-kosten snoei- en kapwerkzaamheden (€ 2.870) is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd omdat uit onderdeel 13.4, aanhef en onderdeel f, van de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ valt af te leiden dat voor rekening van huurder ([D] BV) komen het onderhoud, herstel en vernieuwing van erfafscheidingen, tuin en erf.
4.11
Met betrekking tot de opgevoerde tbs-kosten [H] Makelaardij (€ 343), energie (€ 1.563) en onbekend (€ 5.000) is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd omdat hij ter zitting van het Hof niet heeft kunnen aangeven waarvoor deze kosten zijn gemaakt.
Kosten herstelwerkzaamheden van € 9.411
4.12
Belanghebbende betoogt dat een bedrag van € 9.411 als tbs-kosten aftrekbaar is omdat hij door de handelwijze van personeel tijdens de tbs-periode reparaties en herstelwerkzaamheden heeft moeten laten uitvoeren.
4.13
Het Hof merkt op dat deze kosten – bestaande uit nieuwe sleutels en sloten (€ 3.170) en schilderwerk en glaszetten (€ 6.241) – zijn gemaakt na de ondertekening op 1 september 2008 van de huurovereenkomst met [F] (zie 2.8). Deze kosten zijn derhalve gemaakt na beëindiging van de tbs. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten voortvloeien uit de tbs. Deze kosten komen derhalve niet in aftrek op het resultaat uit de werkzaamheid.
Huurschade
4.14
Belanghebbende betoogt dat de onroerende zaak tijdens de tbs-periode beschadigd is geraakt door de handelwijze van personeel, en dat hij daardoor genoegen heeft moeten nemen met een aanzienlijk lagere huur van [F]. Belanghebbende berekent de huurschade op € 68.000, hetgeen als tbs-kosten aftrekbaar is, aldus belanghebbende.
4.15
Het Hof is echter van oordeel dat een eventueel lagere huurbate niet kan worden aangemerkt als een kostenpost, zodat reeds daarom geen aftrek mogelijk is.
Voordeel uit sparen en beleggen
4.16
Belanghebbende betoogt dat het in de aangifte IB/PVV aangegeven voordeel uit sparen en beleggen van € 187.796 moet worden verhoogd met 4% van (€ 63.583 (bankrekening) -/- € 55.378 (afwaardering vorderingen op [I] en [J]) = € 8.205) is € 328 tot € 188.124.
4.17
De Inspecteur is het met belanghebbende eens dat de vorderingen op [I] en [J] met € 55.378 mogen worden afgewaardeerd, doch stelt zich met een beroep op interne compensatie op het standpunt dat tijdens de aanslagregeling ten onrechte de in de aangifte IB/PVV opgevoerde voorziening ter zake van dubieuze debiteuren (per 1 januari 2008 € 300.000 en per 1 januari 2009 € 200.000) is geaccepteerd.
4.18
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat deze voorziening met name ziet op de vordering op [K] BV van € 400.000. Daartoe voert belanghebbende aan dat de lening in 2006 is verstrekt, dat nooit rente is ontvangen en dat de schuld van deze besloten vennootschap (€ 1.526.064) hoger is dan de executiewaarde van de onroerende zaak waarvan deze besloten vennootschap eigenaar is (€ 1.060.000).
4.19
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende – op wie de bewijslast rust – niet aannemelijk gemaakt dat op de vordering op [K] BV mag worden afgewaardeerd met meer dan € 150.000. Redengevend daarvoor is dat (i) genoemde bedragen niet zien op het onderhavige jaar (2008), (ii) geen leningsovereenkomst is overgelegd zodat geen inzicht bestaat in de leningsvoorwaarden, (iii) er mogelijk stille reserves aanwezig zijn in de materiële en financiële vaste activa. Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een andere vordering moet worden afgewaardeerd.
4.2
Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat het beroep van de Inspecteur op interne compensatie slaagt en dat er dus geen aanleiding bestaat het voordeel uit sparen en beleggen, na de uitspraak op bezwaar bedragende € 190.374, te verminderen.
Interne compensatie giftenaftrek
4.21
Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de volgende berekening van de aftrekbare tbs-kosten:
Geaccepteerd tijdens boekenonderzoek (zie 2.10) 7.647
Geaccepteerd tijdens de bezwaarfase (zie 2.12) 77.728
OZB (zie 4.8)
126
In totaal 85.501
4.22
Het in 4.21 vermelde, leidt tot de volgende berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning:
€ €
Loon 82.498
Pensioen 8.659
ROW, commissarisvergoeding 3.000
ROW, terbeschikkingstelling:
Ontvangen huur en rente 44.204
Kosten
(85.501)
(41.297)
Eigen woning (23.481)
Persoonsgebonden aftrek
(19.067)
Belastbaar inkomen uit werk en woning 10.312
4.23
In de uitspraak op bezwaar is het belastbare inkomen uit werk en woning berekend op € 10.439. De Inspecteur doet voor het verschil van (€ 10.439 -/- € 10.312 =) € 127 een beroep op interne compensatie en verwijst naar de tijdens de aanslagregeling geaccepteerde gift van € 3.100 terwijl ten onrechte geen rekening is gehouden met de drempel omdat het geen periodieke gift betreft, aldus de Inspecteur.
4.24
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat hij niet beschikt over een notariële akte van schenking. Gelet daarop is geen sprake van een periodieke gift als bedoeld in artikel 6.38 van de Wet IB 2001, maar van een andere gift in de zin van artikel 6.35 van de Wet IB 2001. Dit betekent dat op grond van artikel 6.39, lid 1, van de Wet IB 2001, een drempel in acht moet worden genomen alvorens een bedrag in aftrek kan worden gebracht. Het Hof berekent deze drempel als volgt. Het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt (artikel 2.18 jo. artikel 3.1 van de Wet IB 2001):
€ € €
Loon 82.498
Pensioen 8.659
ROW, commissarisvergoeding 3.000
ROW, terbeschikkingstelling:
Ontvangen huur en rente 44.204
Kosten
(85.501)
(41.297)
Eigen woning
(23.481)
Inkomen uit werk en woning 29.379
Belastbare inkomen uit sparen en beleggen
190.374
Verzamelinkomen 219.753
Ingevolge artikel 6.39, lid 1, van de Wet IB 2001, bedraagt de drempel 1% van € 219.753 is € 2.197.
4.25
Op grond van het hiervoor vermelde, komt het Hof tot de conclusie dat tijdens de aanslagregeling de gift van € 3.100 ten onrechte geheel in aftrek is toegelaten omdat de aftrek beperkt zou moeten zijn tot (€ 3.100 -/- € 2.197 =) € 903. Dit betekent dat de Inspecteur terecht een beroep op interne compensatie heeft gedaan.
4.26
Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat het belastbare inkomen uit werk en woning, na de uitspraak op bezwaar bedragende
€ 10.439, te verminderen.
Heffingsrente
4.27
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag in stand blijft, is voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente geen plaats.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
29 april 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.