ECLI:NL:GHARL:2014:3588

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
200.141.806-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over overgang van onderneming en loonvordering werknemer bij koeriersbedrijf

In deze zaak gaat het om een werknemer van koeriersbedrijf A die in een kort geding vorderingen heeft ingesteld tegen koeriersbedrijf C, na het faillissement van koeriersbedrijf A. De werknemer stelt dat er sprake is van een overgang van onderneming, waardoor hij recht heeft op doorbetaling van zijn loon door koeriersbedrijf C. Het hof oordeelt dat er geen materiële activa van belang zijn overgenomen door koeriersbedrijf C en dat de werknemer niet tot de regio behoort waar koeriersbedrijf C actief is. De vordering van de werknemer wordt afgewezen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat de rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomst van de werknemer waren overgegaan op koeriersbedrijf C. Het hof concludeert dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deel uitmaakte van de overgedragen economische eenheid. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de zijde van koeriersbedrijf C.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.806/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2619218 MV EXPL 13-311)
arrest in spoed kort geding van de eerste kamer van 29 april 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudend te Almere, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.C. Wesselo, kantoorhoudend te Zwolle, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 15 januari 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Almere (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 februari 2014, met grieven en producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- een op 28 maart 2014 ter griffie ontvangen akte van [appellante] met producties,
- een akte d.d. 1 april 2014 van [appellante], met alsnog productie 10,
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en bij wijze van spoedbehandeling:
A. te vernietigen het vonnis in kort geding d.d. 15 januari 2014 (…) voor zover gewezen tussen appellante en geïntimeerde en opnieuw rechtdoende de vorderingen van eiser (geïntimeerde), voor zover deze in het vonnis zijn toegewezen, alsnog af te wijzen;
B. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
C. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, vermeerderd met voorwaardelijke veroordeling tot voldoening van het nasalaris, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien (14) dagen na dagtekening van het arrest voldoening daarvan heeft plaatsgevonden."

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten is geen grief gericht. Ook overigens is niet van bezwaar tegen die feitenvaststelling gebleken. Samen met wat in hoger beroep, mede gelet op de overgelegde en niet weersproken stukken, tussen partijen is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
3.2
[geïntimeerde] is op 3 mei 2004 als koerier in dienst getreden bij commanditaire vennootschap [koeriersdienst A] c.v., waarvan de broers [X] en [Y] vennoten waren. Op 2 mei 2007 is een “verlenging arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” ondertekend waarbij als werkgeefster [koeriersdienst A] Koeriersdiensten v.o.f. wordt genoemd. Hierna worden beide werkgevers met [koeriersdienst A] aangeduid.
3.3
Op de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] is de algemeen verbindend verklaarde Cao Beroepsgoederenvervoer over de weg van toepassing. De overeengekomen arbeidsomvang is 40 uur per week en het laatstgenoten salaris bedraagt € 2.150,52 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten.
3.4
[koeriersdienst A] verzorgde ten behoeve van haar grootste klant TNT Innight koeriersdiensten op vaste routes in zowel de regio Noord-Holland/’t Gooi als in de regio Flevoland. De routes in Flevoland betroffen nachtdiensten, waaronder een route (T4) met een vrachtwagen. [geïntimeerde] reed hoofdzakelijk dagritten in de omgeving van Haarlem en ’t Gooi. Slechts bij uitzondering verzorgde hij, als ‘back up’ voor zieke of met verlof zijnde collega’s, nachtritten in ’t Gooi of Flevoland. [geïntimeerde] beschikt niet over een vrachtwagenrijbewijs.
3.5
[koeriersdienst A] is in financiële problemen geraakt. De belastingdienst heeft op 23 april 2013 beslag gelegd op roerende goederen van [koeriersdienst A]. Medio juli 2013 heeft een executieverkoop plaatsgevonden.
3.6
Bij e-mailbericht van 4 juli 2013 aan [Y] heeft [D] van TNT Innight verzocht om bevestiging van de gemaakte afspraken rondom de door [koeriersdienst A] voorgestelde ontmanteling van de activiteiten: "Als uiterlijke stop datum is er uitgesproken om dit 5 augustus te laten zijn, maar vanuit praktisch oogpunt zal dit 15-07-2013 zijn. [koeriersdienst A] heeft uitgesproken zaken op een correcte wijze te willen afbouwen om de klant TNT Innight en zijn/haar klanten tot de laatste uitvoer dag van de juiste service te willen voorzien. Laatste uitvoering 12 op 13 juli.
Depot Almere:
Depot zal gesloten zijn per 1 augustus
TNT Innight activiteiten zullen worden overgenomen door TNT Innight.
Beoogde routes (…) Flevoland
Depot Diemen:
Alle transport activiteiten van en voor TNT Innight zullen worden ondergebracht bij [koeriersdienst B] te Amsterdam. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat chauffeurs en subcontractors hun route/werk volgen in overeenstemming met en tussen de chauffeur zelf en [koeriersdienst B].
(…)
Daarnaast zaterdag 12 Juli afspraak te Diemen om 09.00u om zaken als scanners, manned pudo pc en overige hardware en sleutels te overhandigen aan TNT Innight."
3.7
Op 5 juli 2013 heeft [Y] aan [D] van TNT Innight gemaild:
“Zoals besproken op 10 juni 2013 ten kantore van TNT Innight B.V. te Nieuwegein zijn wij overeen gekomen dat de werkzaamheden met betrekking tot de regio Amsterdam / Noord Holland per 15 juli 2013 komen te vervallen.
De regio Flevoland (polder) zullen wij nog tijdelijk blijven uitvoeren onder de vlag van [koeriersdienst A] vanuit ons depot Diemen totdat er een definitieve oplossing is gevonden.”
3.8
In een door [appellante] overgelegde (niet ondertekende) verklaring van [D] d.d. 18 maart 2014 staat dat er in juni 2013 een gesprek heeft plaatsgevonden met [koeriersdienst A] "waarbij de werkzaamheden en de vervoersovereenkomst formeel zijn opgezegd.(…) Op 10 juli 2013 hebben wij de directie van [koeriersdienst A] (…) op de hoogte gesteld dat er een andere vervoerder is en een nieuwe locatie. Ook werd meegedeeld dat de werknemers het werk mochten volgen.
Voor de regio Flevoland was er nog geen gedegen oplossing. Ondanks dat er geen vervoersovereenkomst meer was tussen [koeriersdienst A] (…) en TNT Innight, heeft [koeriersdienst A] (…) de regio Flevoland tot uitvoering gebracht om zo de service te kunnen blijven garanderen. Omdat een van onze vereisten was dat er een depot in Almere moest zijn en wij geen andere oplossing hadden, heeft de heer [Y] aangeboden om in eerste instantie gebruik te maken van zijn garage aan huis. Omdat wij geen zaken kunnen/mogen doen met eenmanszaken hebben wij gebruik gemaakt van de heer [Y] zijn B.V. genaamd [appellante] omdat er geen overeenkomst meer bestond met [koeriersdienst A] (…). Met de inkomsten was de heer [Y] in staat om de werknemers die reeds op de betreffende routes reden in de regio Flevoland door te betalen vanuit deze B.V. In september 2013 hebben wij de toezegging gedaan nadat wij gesprekken hadden gevoerd met andere partijen dat wij de werkzaamheden aan de heer [Y] in de vorm van [appellante] zouden uitbesteden als deze kon zorgdragen voor een vaste locatie in Almere en de huidige werknemers het werk mochten volgen om zo de service graad te kunnen blijven garanderen. (…) In november 2013 hebben wij vervolgens de vervoersovereenkomst aangeboden."
3.9
Met ingang van 15 juli 2013 heeft TNT Innight haar routes in Noord-Holland/’t Gooi gegund aan [koeriersdienst B]. [koeriersdienst B] heeft via een selectieprocedure 13 van de in totaal 21 werknemers van [koeriersdienst A] in dienst genomen en 9 van de 18 bussen en andere vervoermiddelen, die [koeriersdienst A] krachtens leaseovereenkomsten gebruikte, overgenomen. [geïntimeerde] is niet door [koeriersdienst B] in dienst genomen. De regio Flevoland is niet door [koeriersdienst B] overgenomen.
3.1
Op 6 september 2013 is [appellante] opgericht. De heer [E], een relatie van [Y], is middellijk bestuurder van [appellante] via enig aandeelhouder en bestuurder [Beheer B.V.] Na haar oprichting heeft [appellante] opdracht van TNT Innight gekregen om de routes in Flevoland te verzorgen. [appellante] is dat gaan doen met [Y] en 3 werknemers die voorheen bij [koeriersdienst A] werkten ([werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3]). Ene [F], die niet bij [koeriersdienst A] werkte, is door [appellante] aangetrokken als vrachtwagenchauffeur en ingezet op Flevolandroute T4.
[F] heeft op 14 maart 2014 schriftelijk verklaard dat hij in september 2014 – waarmee naar het hof veronderstelt kennelijk wordt bedoeld 2013 - is begonnen bij [appellante] en daar tot en met maart 2014 als vrachtwagenchauffeur op route T4 in Flevoland werkzaam is geweest.
3.11
In de periode tussen medio juli 2013 en de opdracht aan [appellante] zijn de routes in Flevoland feitelijk verzorgd door [Y], in [koeriersdienst A] achtergebleven werknemers en de hiervoor genoemde [F], die in zijn schriftelijke verklaring ook heeft opgenomen: "Vanaf 2de week augustus had ik geen werk en heeft de heer [geïntimeerde] mij voorgesteld om samen de route T4 te gaan rijden om mij bekend te maken met het werk. De heer [geïntimeerde] heeft mij toen bijna 3 weken ondersteund en begeleid (…). De heer [geïntimeerde] heeft mij destijds aangegeven dat hij mij enkel zou inwerken wegens gebrek aan werkzaamheden bij [koeriersdienst A] (…)."
In deze tussenperiode is gebruik gemaakt van de naam [appellante], een op 25 mei 2008 opgerichte vennootschap met [Y] als enig aandeelhouder. Onder de naam [appellante] kon vanaf medio juli 2013 worden ingelogd op de site van TNT Innight voor informatie over de routes in Flevoland.
3.12
Op 2 september 2013 heeft [geïntimeerde] zich ziek gemeld. Bij brief van 13 november 2013 aan [koeriersdienst A] is namens [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op (achterstallig) loon en voldoening aan de re-integratieverplichtingen. In reactie daarop heeft [koeriersdienst A] melding gemaakt van haar financiële problemen en een beëindigingsvoorstel gedaan, waarmee [geïntimeerde] niet akkoord ging.
3.13
Op 11 september 2013 heeft ABN AMRO Bank met onmiddellijke ingang het krediet van [koeriersdienst A] opgezegd. Uiteindelijk is [koeriersdienst A] op 28 januari 2014 failliet verklaard.
3.14
Bij brief van 2 december 2013 aan [appellante] is namens [geïntimeerde] beroep gedaan op art. 7:662 e.v. BW en gesommeerd tot betaling van achterstallig loon en het geven van invulling aan re-integratieverplichtingen. [appellante] heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3.15
Beide partijen gaan ervan uit dat [geïntimeerde] niet krachtens overgang van de onderneming in dienst is gekomen van [koeriersdienst B].

4.De beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft zowel [koeriersdienst A] en de broers [Y] als [appellante] in kort geding gedagvaard en primair van [appellante], subsidiair van de overige gedaagden betaling van (achterstallig) loon gevorderd met wettelijke verhoging over het achterstallige bedrag, nakoming van re-integratieverplichtingen en afgifte van loonstroken, met een dwangsom op de twee laatstvermelde vorderingen.
4.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, gelet op de eigen stellingen van [appellante], bij [koeriersdienst A] sprake was van twee regionaal onderscheiden economische eenheden, bestaande uit activiteiten, personeel en materieel, die na overgang op respectievelijk [koeriersdienst B] en [appellante] hun identiteit hebben behouden. Volgens de kantonrechter moet aangenomen worden dat de rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] zijn overgegaan op [appellante]. Vast staat immers dat [koeriersdienst B] de arbeidsverhouding met [geïntimeerde] niet heeft overgenomen, en [geïntimeerde] heeft onweersproken verklaard dat hij vanaf 15 juli 2013 tot zijn ziekmelding op 2 september 2013 alleen nog werkzaamheden in Flevoland heeft verricht en toen met gegevens van [appellante] moest inloggen.
4.3
De vorderingen zijn toegewezen tegen [appellante], waarbij de gevorderde dwangsommen zijn gematigd en de wettelijke verhoging is bepaald op 10%.

5.De beoordeling van de grieven

5.1
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen. Met
grief 1betwist zij dat zij door overgang van onderneming een arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] heeft.
Grief 2keert zich tegen de veroordeling tot betaling van loon over de periode augustus tot en met november 2013 onder gelijktijdige overlegging van salarisstroken en
grief 3valt de veroordeling in de proceskosten aan.
5.2
In haar toelichting op de grieven heeft [appellante] verschillende argumenten aangevoerd waaruit volgens haar volgt dat [geïntimeerde] niet krachtens overgang van de onderneming bij haar in dienst is gekomen.
Voor zover [appellante] dat baseert op een ontbrekende overeenkomst tussen haar en [koeriersdienst A], ziet zij over het hoofd dat een overgang ook in twee fasen kan geschieden, bijvoorbeeld door beëindiging van een huurovereenkomst of een concessie, waarna de verhuurder of opdrachtgever de overeenkomst aan een andere partij gunt (vgl. de arresten Ny Mølle Kro, Daddy's Dance Hall en Mercks/Ford, alle van HvJ EG, van respectievelijk 17 december 1987 (NJ 1989,674), 10 februari 1989 (NJ 1990,423) en 7 maart 1996 (NJ 1997, 172).
Dit argument op zichzelf kan haar daarom niet baten.
5.3
Zoals de Hoge Raad onlangs nog overwoog (HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014: 830) volgt uit de rechtspraak van het HvJEU dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang als hier bedoeld, beslissend is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft. Met het oog daarop dient te worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. In dit verband moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Daarbij verdient opmerking dat al deze factoren slechts deelaspecten zijn van het te verrichten onderzoek en daarom niet elk afzonderlijk mogen worden beoordeeld.
5.4
Het hof stelt voorop dat onvoldoende is gebleken dat de aard van de ondernemingen zodanig verschillend is, dat van een contra-indicatie voor overgang sprake is. [appellante] heeft weliswaar gesteld dat zij een eigen invulling aan de routes geeft, met andere materialen en andere prijsafspraken, maar dit overtuigt het hof vooralsnog niet van een andere aard van de onderneming.
5.5
Volgens [appellante] behoorde [geïntimeerde] niet tot een overgedragen economische eenheid, laat staan tot een eenheid waarin de Flevolandroutes werden uitgevoerd.
Ter toelichting heeft [appellante] erop gewezen dat het koerierswerk kapitaalintensief is: er zijn kostbare materiële activa nodig zoals bussen en vrachtauto's. [appellante] heeft dergelijk materieel niet overgenomen van [koeriersdienst A]. Op vragen van het hof tijdens het pleidooi heeft [Y] geantwoord dat [koeriersdienst A] na de onder 3.5 bedoelde executieverkoop nog slechts beschikte over een laptop, twee bureaus en een bureaustoel. Wat er van het geleasede wagenpark nog over was nadat [koeriersdienst B] een aantal voertuigen had overgenomen en de leasemaatschappij andere wagens had teruggenomen, waren twee leasewagens waarvan de leaseperiode nog maar twee termijnen zou duren. [appellante] heeft daarvan later slechts één bus overgenomen; er zijn, toen zij de officiële contractspartij werd, nieuwe auto's en nieuwe leasecontracten gekomen.
Voorts heeft [appellante] gewezen op de door [geïntimeerde] ingeleverde urenstaten over 2013. Over de weken 25 tot en met 30 (17 juni tot en met 28 juli 2013
- hof) heeft hij geen gegevens aangeleverd; in de weken 31 en 32 (29 juli tot en met 11 augustus 2013
- hof) was hij ziek, en in de weken 33 tot en met 35 (12 augustus tot en met 1 september
- hof) heeft hij als bijrijder gedurende 108 nachtelijke uren eerdergenoemde [F] ingewerkt op vrachtwagenroute T4.
Sindsdien is [geïntimeerde] ziek. Volgens [appellante] blijkt hieruit dat [geïntimeerde] ook na 15 juli 2013 feitelijk niet behoorde tot de chauffeurs die Flevolandroutes reden en dat hij geen band had met die eventuele entiteit. Het gedurende 2,5 weken inwerken van [F] gebeurde omdat [koeriersdienst A] geen andere werkzaamheden meer voor [geïntimeerde] had, aldus [Y].
5.6
In deze kort gedingprocedure, die zich niet voor uitgebreide bewijslevering leent, neemt het hof tot uitgangspunt dat de koerierswerkzaamheden voor TNT Innight in Flevoland een belangrijke inzet vergen van materieel en middelen gelet op de benodigde voertuigen. [appellante] heeft betwist dat er materiële activa van enig belang op haar zijn overgegaan, en [geïntimeerde] heeft daar vooralsnog niets tegenover kunnen stellen.
5.7
Voor zover voormeld deelaspect, gelet op het onder 5.3 vermelde toetsingskader van de Hoge Raad, niet beslissend zou mogen zijn, overweegt het hof als volgt. Wat wel op [appellante] is overgegaan, is de opdracht van TNT Innight betreffende de Flevolandroutes en een deel van het na 15 juli 2013 nog bij [koeriersdienst A] in dienst zijnde personeel, te weten naast [Y] nog 3 van de 6 of 7 overgebleven werknemers (afhankelijk van de vraag of [Y] tot de oorspronkelijke 21 in overweging 3.9 genoemde werknemers werd gerekend, en zonder [F] wiens arbeidsrechtelijke status tot zijn indiensttreding bij [appellante] thans nog onduidelijk is). Dat is niet vrijwel al het dan nog in dienst zijnde personeel. Aan dat aspect zou wellicht minder betekenis moeten worden gehecht indien voldoende aannemelijk zou zijn dat [geïntimeerde] wel behoorde tot een vaste groep werknemers die specifiek bij [koeriersdienst A] belast was met de nu door [appellante] verzorgde Flevolandritten, terwijl die groep met uitzondering van [geïntimeerde] wel bij [appellante] in dienst is gekomen.
Tijdens het pleidooi heeft [geïntimeerde] zijn standpunt over zijn betrokkenheid bij de Flevolandroutes in die zin gewijzigd, dat hij niet meer aanvoert dat hij deze al voor 15 juli 2013 "vaak" reed, welke bewering in het licht van de door [appellante] overgelegde rittenstaten ook geen stand kon houden. Het nieuwe standpunt van [geïntimeerde] is, dat hij vanaf 15 juli 2013 behoorde tot de groep mensen van [koeriersdienst A] die de Flevolandroutes verzorgden, welk werk is overgegaan op [appellante] terwijl in de tussentijd met de naam [appellante] werd ingelogd.
[geïntimeerde] heeft echter niet, en laat staan gemotiveerd, betwist dat hij sinds 15 juli 2013 nimmer zelf als chauffeur werkzaam is geweest op een Flevolandroute, en dat hij slechts gedurende minder dan drie weken bij gebrek aan ander werk binnen [koeriersdienst A] een nieuwe vrachtwagenchauffeur wegwijs heeft gemaakt. Naar voorlopig oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij behoorde tot een entiteit of organisatorisch verband, belast met uitvoering van de Flevolandritten, dat zijn identiteit heeft behouden nadat de werkzaamheden verder onder de vlag van [appellante] werden uitgevoerd.
5.8
Het hof is voorshands van oordeel dat het voorgaande niet anders wordt door het enkele gebruik van de naam ‘[appellante]’ bij het inloggen in de periode van 15 juli tot 2 september 2013. De onder 3.8 weergegeven verklaring van [D] biedt bovendien steun aan de stelling van [appellante] dat daarmee niet zij, maar het als tussenschakel gebruikte vehikel [appellante] BV werd bedoeld.
5.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief 1 gegrond is. Er zijn geen reeds in eerste aanleg verworpen of nog onbesproken stellingen van [geïntimeerde] die in het kader van de devolutieve werking nadere bespreking behoeven, gelet op de koerswijziging van [geïntimeerde] in hoger beroep.
Daarmee kan de tweede grief onbesproken blijven, nu het vonnis van eerste aanleg reeds op grond van het slagen van grief 1 vernietigd moet worden, en is grief 3 gegrond.
5.1
De slotsom is dat het vonnis tussen partijen, waarvan beroep, vernietigd moet worden en, op nieuw rechtdoend, de vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van zowel eerste aanleg als hoger beroep.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op nihil voor vast recht en € 400,- voor salaris gemachtigde.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 79,15
- griffierecht
€ 704,00
totaal verschotten € 783,15 en voor salaris advocaat overeenkomstig het
liquidatietarief:
3 punten a € 894,00 € 2.682,00, te vermeerderen met nasalaris als hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Almere van 15 januari 2014 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 400,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op nihil voor verschotten, en voor wat betreft het hoger beroep op:
- € 2.682,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
- € 783,15 voor verschotten,
- € 131,00 voor nasalaris van de advocaat,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening,
- € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [geïntimeerde] voorts om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. D.H. de Witte en mr. M.C.D. Boon-Niks en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 april 2014.