Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
advocaat: mr. C.N.G.M. Starmans.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
nietslaagt in het bewijs (en grief 1 dus niet slaagt), beoordeelt het hof thans al grief 3 nu deze grief een dispuut tussen partijen openlegt die mogelijk ook aan een minnelijke regeling in de weg staat. Overigens heeft [appellant] in dit verband zijn eis vermeerderd bij akte van 4 juni 2013 en wenst hij vaststelling van de wijze waarop de nalatenschap van [zus 1] verdeeld dient te worden, inhoudende dat er voorrang wordt verleend aan de verdeling van het huwelijkse vermogen van [persoon 1] en [zus 1], waarin tevens de helft van de “papieren schenking” en de helft van de waarde van het erfdeel van [zus 1], afkomstig uit de nalatenschap van erflaatster, vallen. Bij akte van diezelfde datum hebben [geïntimeerden] hiertegen onder meer aangevoerd, dat zich verkrijgingen kunnen voordoen die verband houden met overlijden welke zo stuitend zijn voor het rechtsgevoel, dat het onaanvaardbaar is deze verkrijging (door het huwelijksgoederenrecht) toe te laten; zij beroepen zich hierbij op een arrest van HR 7 december 1990, NJ 1991, 593.
Ik bepaal dat al hetgeen uit mijn nalatenschap zal worden verkregen, hetgeen daarvoor in de plaats komt en de vruchten daarvan, niet zullen vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap waarin de verkrijger gerechtigd mocht zijn of worden, noch betrokken zullen worden in enige andere gemeenschap en niet in aanmerking mogen worden genomen bij de toepassing van enig verrekenbeding.
de waardevan het verkregene wél in de verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt betrokken. [persoon 1] is, op de voet van artikel 1:100 lid 1 BW, voor de (onverdeelde) helft gerechtigd tot die huwelijksgemeenschap. Voor die ándere (onverdeelde) helft zijn de erfgenamen van [zus 1], [geïntimeerden], gerechtigd ervan uitgaande dat [persoon 1] onwaardig is als erfgenaam van [zus 1]. Het huwelijksgoederenrecht kent geen vergelijkbare bepaling als in het erfrecht ten aanzien van onwaardigheid. Dat betekent dus dat het feit dat [persoon 1] onwaardig is
als erfgenaamvan [zus 1], niet (tevens) tot gevolg heeft dat [persoon 1] op die grond onwaardig zou zijn tot verdeling van de waarde van het verkregene dat op grond van de uitsluitingsclausule, althans de afwijkingsbepaling, in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt. [geïntimeerden] hebben echter aangevoerd, dat erflaatster niet wilde dat [persoon 1] iets van de erfenis zou krijgen en dat [zus 1] medio 2008 niet [persoon 1] heeft gemachtigd als “tijdelijk woordvoerder en zaakwaarnemer” betreffende de afwikkeling van de nalatenschap, maar haar broer [broer 1].
4.Slotsom
5.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 13 mei 2014, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;