ECLI:NL:GHARL:2014:3464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
200.135.940-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2002. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 augustus 2013 had besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg (BJZ) voor een periode van een jaar. De moeder stelde dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was en dat de problemen voornamelijk voortkwamen uit omgangsperikelen tussen de ouders. De vader, die verweer voerde tegen het hoger beroep, was van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de conflicten tussen de ouders en de gevolgen daarvan voor de minderjarige.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De ouders zijn verwikkeld in een langdurige strijd, maar het hof oordeelde dat het ontbreken van een omgangsregeling niet automatisch leidt tot een ondertoezichtstelling. De moeder heeft aangegeven dat de minderjarige stabiel functioneert en dat er geen aanwijzingen zijn voor een ernstige bedreiging van zijn zedelijke of geestelijke belangen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

De beslissing van het hof benadrukt dat een ondertoezichtstelling een ingrijpende maatregel is die alleen gerechtvaardigd kan worden als er duidelijke aanwijzingen zijn voor een bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft geoordeeld dat de situatie van de minderjarige op dat moment geen dergelijke aanwijzingen vertoonde, en dat het in het belang van de minderjarige was om rust en veiligheid in zijn thuissituatie te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.940/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/128246/FJ RK 13-741)
beschikking van de familiekamer van 17 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Bentem, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de raad,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Dorresteijn, kantoorhoudende te Zwolle,

2.Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,

aan wie de uitvoering van de ondertoezichtstelling
is gemandateerd door
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: LJ&R.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 oktober 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek om ondertoezichtstelling wordt afgewezen.
2.2
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 november 2013, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht om de moeder te veroordelen in de proceskosten zoals begroot onder punt 7 van het verweerschrift, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 30 oktober 2013 het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- op 22 november 2013 een journaalbericht van mr. Dorresteijn met bijlage;
- op 4 december 2013 een journaalbericht van mr. Dorresteijn met bijlage;
- op 13 januari 2014 een journaalbericht van mr. Dorresteijn met bijlagen;'
- op 11 maart 2014 een journaalbericht van mr. Bentem met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling die gepland stond op donderdag 23 januari 2014 heeft geen doorgang gevonden, Het hof heeft het verzoek van mr. Bentem tot aanhouding, welk verzoek kort voor aanvang van de zitting werd gedaan, toegewezen. De vader is tezamen met zijn advocaat wel verschenen, omdat zowel het verzoek tot uitstel als de beslissing daarop van het hof hen niet tijdig heeft bereikt.
2.6
Op maandag 17 maart 2014 heeft de mondelinge behandeling inhoudelijk wel doorgang gevonden. Verschenen zijn de moeder en de vader, ieder van hen bijgestaan door haar/zijn advocaat. Namens de raad was de heer H. van der Hoef aanwezig en namens BJZ is mevrouw Blaauw, gezinsvoogdes, verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de -inmiddels verbroken- relatie tussen de ouders is geboren [minderjarige], [in 2002] in de gemeente [gemeente]. De vader heeft [minderjarige] op 24 januari 2002 erkend. De moeder is -bij beschikking van dit hof van 4 augustus 2011- met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast.
3.2
[minderjarige] is op 24 februari 2010 onder toezicht gesteld van BJZ, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd tot laatstelijk op 9 augustus 2013 voor de duur van een jaar.
3.3
In het kader van haar toetsende taak naar aanleiding van het voornemen van BJZ geen verdere verlenging te vragen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], heeft de raad onderzoek verricht en op 5 maart 2013 geadviseerd/ingestemd met opheffing van de ondertoezichtstelling. Volgens de raad waren, gezien de toenmalige situatie, de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig. De raad heeft geconstateerd dat [minderjarige] nog wel last heeft van de strijd en/of gebrekkige communicatie tussen zijn ouders, maar niet in die mate dat daardoor zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De raad heeft daarbij aangegeven dat bij problemen in het kader van de omgang tussen de vader en [minderjarige] hulp in vrijwillig kader mogelijk is waarbij de (voormalige) gezinsvoogd zou kunnen bemiddelen.
3.4
In mei 2013 heeft de raad, in opdracht van de rechtbank naar aanleiding van het verzoek van de moeder om de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te wijzigen, onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [minderjarige]. Tijdens dit onderzoek heeft de school van [minderjarige] zorgen gemeld over de ontwikkeling van [minderjarige] en opvoedingsomgeving thuis waarna het onderzoek is uitgebreid naar de verzorgings- en opvoedingssituatie van [minderjarige] (en zijn halfbroertje en halfzusje). In dit beschermingsonderzoek zijn de zorgen van school niet bevestigd. De raad heeft wel zorgen gehouden over de aanhoudende omgangsstrijd tussen de ouders waarin/waardoor [minderjarige] klem zit.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 5 juli 2013, heeft de raad vervolgens verzocht om [minderjarige], voor een periode van één jaar, onder toezicht te stellen van BJZ.
3.6
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van BJZ voor de termijn van een jaar.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet verenigen. Zij voert aan dat er in de onderhavige situatie enkel sprake is van omgangsperikelen en dat alleen is onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. [minderjarige] heeft, volgens haar, zelf aangegeven geen omgang meer te willen met de vader en op zijn verzoek heeft zij de rechtbank verzocht de omgangsregeling tussen hem en de vader te beëindigen. [minderjarige] is teleurgesteld in de vader, heeft het gevoel dat de vader niet om hem geeft en vindt het niet leuk bij de vader, aldus de moeder. Zij meent dat er juist sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] wanneer de omgang in stand wordt gehouden. Tot slot geeft de moeder aan dat er een ander middel aanwezig is ter afwending van de bedreiging van [minderjarige], doordat zij na de opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] contact heeft gehouden met de gezinsvoogd. De vader is degene die deze hulp niet accepteert, aldus de moeder.
4.3
De vader voert verweer tegen het hoger beroep van de moeder. Hij stelt zich op het standpunt dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk is. [minderjarige] bevindt zich volgens de vader in een loyaliteitsconflict. [minderjarige] wordt door de moeder belast en beïnvloed met verhalen over de vader, waardoor hij niet anders kan dan de keuze maken om geen omgang meer met de vader te willen hebben. De moeder verspreidt verhalen over de vader en instanties op haar Facebook-pagina. Er is volgens de vader geen andere mogelijkheid dan de maatregel van de ondertoezichtstelling, daar de moeder zeer recentelijk niet is komen opdagen voor het eerste gesprek met de gezinsvoogd. De vader verzoekt het hof om expliciet een beslissing te geven over zijn zelfstandig verzoek in hoger beroep om de moeder te veroordelen in de proceskosten (naar het hof begrijpt) van het geding in hoger beroep.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat niet is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [minderjarige] rechtvaardigen.
4.5
Uit het inleidend verzoekschrift van de raad blijkt dat de raad van mening is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. De raad maakt zich ernstige zorgen omdat [minderjarige] klem zit in de omgangsstrijd tussen de ouders. De raad is van mening dat [minderjarige] te maken heeft met een gespleten loyaliteit. [minderjarige] is loyaal aan beide ouders, echter de loyaliteit richting de vader is bij de moeder behoorlijk onder druk komen te staan, maar ook bij de vader is de loyaliteit richting de moeder gespannen. Het lijkt erop dat [minderjarige] bij de vader gevoelsmatig zijn voorkeur richting de moeder moet uitspreken en bij de moeder net andersom. De raad denkt dat [minderjarige] uiteindelijk geen toestemming krijgt van de moeder om naar de vader te gaan. Hierdoor is een innerlijk conflict voor [minderjarige] ontstaan, wat zich uit in het niet meer mee willen gaan met de vader.
4.6
Het hof stelt voorop dat het verzoek van de raad om [minderjarige] opnieuw onder toezicht te stellen, gezien het daartoe strekkende verzoek en de daarop ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting, vooral is ingegeven door de problemen rondom de omgang tussen [minderjarige] en de vader en de ontwikkelingsbedreiging als gevolg daarvan.
4.7
Het hof onderkent dat het in het algemeen voor een goede ontwikkeling van een kind wenselijk is dat het omgang heeft met beide ouders en dat het ontbreken van die mogelijkheid kan meebrengen dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Daarvan is echter niet steeds zonder meer sprake wanneer de mogelijkheid tot omgang ontbreekt.
4.8
Volgens vaste rechtspraak kan een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
4.9
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een dergelijke bedreiging eerst dient te worden aangenomen wanneer in de actuele situatie van de minderjarige concrete, niet mis te verstane aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden. Naar het oordeel van het hof is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Duidelijk is dat de ouders van [minderjarige] al jarenlang verwikkeld zijn in een forse strijd en dat zij niet blijvend in staat zijn om deze strijd te stoppen en het belang van [minderjarige] bij hun handelen voorop te stellen, zelfs niet met deskundige hulp en ondersteuning. Het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal voor [minderjarige] nadelig of schadelijk kunnen zijn, maar dat biedt evenwel onvoldoende basis voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige. Verdere aanwijzingen dat er sprake is van een ernstige bedreiging voor de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [minderjarige] zijn gesteld noch gebleken. Integendeel, de moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] zowel op school als thuis stabiel functioneert en dat hij sociaal, actief en vrolijk is. Weliswaar heeft de moeder haar medewerking aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling geweigerd, en heeft zij ook niet toegestaan dat de gezinsvoogd met [minderjarige] spreekt, zodat de gezinsvoogd geen inzicht heeft gekregen in de thuissituatie bij de moeder en de wens en gevoelens van [minderjarige], maar de mening van de moeder komt ook overeen met de mededelingen van de school over het gedrag van [minderjarige] en zijn prestaties, zo heeft de gezinsvoogd ter zitting in hoger beroep bevestigd. Het hof vindt hiervoor eveneens steun in de bevindingen van de raad in het eerdere raadsrapport van maart 2013, opgemaakt om de vraag te beantwoorden of verdere verlenging van de destijds bestaande ondertoezichtstelling van [minderjarige] aangewezen was.
4.1
Ten overvloede overweegt het hof het navolgende: de ouders van [minderjarige] zitten al vele jaren in een voortdurende strijd waarvan [minderjarige] de dupe is. Zij zijn niet in staat geweest, ook niet met eerdere (gedwongen) hulpverlening uit deze strijd te komen. Het hof heeft door bij zijn beschikking van 4 augustus 2011 het gezag alleen aan de moeder toe te kennen beoogd een einde te maken aan deze strijd. Dit was overeenkomstig een van de opties zoals aangegeven in het in die procedure verrichte ouderschapsonderzoek. Helaas is dit niet gebeurd en is de strijd nog verhevigd met als gevolg dat [minderjarige] nu zijn vader niet meer ziet. Het hof onderschrijft de mening van de raad dat [minderjarige] in feite door voornoemde strijd gedwongen is een keuze te maken tegen zijn vader. Het is evident dat de jarenlang slepende strijd tussen de ouders en het verbreken van het contact met zijn vader, een contact wat in het verleden zondermeer goed was, niet in het belang van [minderjarige] is. Aan de andere kant is het evenmin in het belang van [minderjarige] dat hij nog vele jaren speelbal blijft in de strijd tussen de ouders en dat de onrust in zijn thuissituatie voortduurt. Het hof acht de kans dat nu alsnog op afzienbare termijn deze situatie verandert zeer gering. Opnieuw gedwongen hulpverlening brengt een groot risico met zich mee dat dit voor [minderjarige] contraproductief zal werken en dat naast de strijd tussen de ouders strijd tussen de moeder en de gezinsvoogd zal ontstaan met negatieve gevolgen voor de rust in het gezin van de moeder. Het is nu de hoogste tijd dat [minderjarige] toekomt aan zijn eigen ontwikkeling waarbij rust en veiligheid de voorwaarden zijn. Het lijkt er alleszins op dat aan deze voorwaarden momenteel wordt voldaan. De moeder zoekt hulp voor [minderjarige] zelf indien nodig en werkt daaraan mee.
4.11
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de raad alsnog afwijzen. Het hof ziet reeds hierom geen aanleiding om, zoals de vader heeft verzocht, de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof zal dit verzoek afwijzen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 9 augustus 2013 en opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], [in 2002] in de gemeente [gemeente];
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. J.G. Idsardi en mr. H. van Lokven -van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 april 2014 in bijzijn van de griffier.