ECLI:NL:GHARL:2014:3461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
200.136.511-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen moeder en kinderen wegens verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder had in eerste aanleg het recht op omgang met haar kinderen ontzegd gekregen door de rechtbank Noord-Nederland, en zij ging hiertegen in beroep. De moeder verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij zij de kinderen elke veertien dagen op zaterdag zou zien onder begeleiding van deskundigen. De vader van de kinderen verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat hij vreest voor de veiligheid van de kinderen gezien de verslavingsproblematiek van de moeder.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de kinderen vooropgesteld. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met alcoholmisbruik, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor de kinderen. De rechtbank had eerder al een ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken en de raad voor de kinderbescherming had geadviseerd om de omgang voor een jaar te schorsen. Het hof concludeert dat de moeder eerst moet aantonen dat zij in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat zij haar verslavingsproblematiek onder controle heeft voordat er weer omgang kan plaatsvinden. De moeder heeft weliswaar een behandeling ondergaan, maar er zijn twijfels over de effectiviteit daarvan en de openheid die zij heeft gegeven over haar situatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de moeder het recht op omgang ontzegd voor de duur van een jaar. Het hof benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen voorop staan en dat de moeder eerst moet werken aan haar herstel voordat omgang kan worden overwogen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.511/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/110142 RK 11-192)
beschikking van de familiekamer van 17 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudend te Joure,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Als verdere belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd en kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 november 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat er omgang zal zijn gedurende een zaterdag per veertien dagen van 9.00 uur tot 15.00 uur, welke omgang zal plaatsvinden onder begeleiding van deskundigen van verslavingszorg, althans zodanig te beslissen als het hof zal vermenen te behoren.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 december 2013, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar het verzoek in hoger beroep te ontzeggen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 12 november 2013 van mr. Jongsma met bijlagen;
- een brief van 12 november 2013 van de raad voor de kinderbescherming;
- een journaalbericht van 26 november 2013 van mr. Jongsma met bijlagen;
- een journaalbericht van 10 december 2013 van mr. Jongsma met bijlagen;
- een journaalbericht van 18 december 2012 van mr. Jongsma met bijlagen;
- een brief van 6 maart 2014 van BJZ met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op maandag 17 maart 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen; de man werd bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw werd bijgestaan door mr. C. Niens, kantoorgenote van haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de raad), die is opgeroepen in het kader van zijn adviserende taak, was de heer mr. H. van der Hoef aanwezig. Namens BJZ waren mevrouw mr. M. Lautenbach en mevrouw Nagtegaal, gezinsvoogd, aanwezig.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof aan mr. Rouwé-Danes een afschrift verstrekt van de brief van 6 maart 2014 van BJZ met bijlagen, omdat bij aanvang van de mondelinge behandeling bij de inventarisatie van de stukken van het dossier bleek dat zij deze brief niet tot haar beschikking had. De door het hof aangeboden korte schorsing om van de inhoud kennis te nemen is door mr. Rouwé-Danes vooreerst van de hand gewezen. Tijdens de toelichting op het hoger beroep heeft mr. Niens verzocht nadere recente stukken te mogen overleggen, te weten een mailbericht met bijbehorende een brief van Zienn met bijlage en een verklaring van de moeder en haar huidige echtgenoot. Het hof heeft ingestemd met overlegging van deze stukken, omdat het hof het van belang heeft geacht dat kennis zou worden genomen van de meest recente informatie betreffende de moeder. Geen van partijen heeft daartegen ook bezwaar gemaakt. Het hof heeft vervolgens, voordat mr. Rouwé-Danes haar toelichting zou geven, de behandeling van de zaak korte tijd geschorst om partijen en belanghebbenden en het hof gelegenheid te geven kennis te nemen van deze stukken (en mr. Rouwé-Danes gelegenheid te geven ook kennis te nemen van de brief van 6 maart 2014 van BJZ).

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is [in 2004] [minderjarige 1] en op [in 2006] [minderjarige 2] geboren, beide in de gemeente [gemeente]. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vader. Partijen oefenen het gezag over de kinderen gezamenlijk uit.
3.2
Bij beschikking van 22 juni 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 6 juli 2011 ingeschreven waardoor het huwelijk is ontbonden.
3.3
Partijen hadden ten tijde van het echtscheidingsverzoek overeenstemming over een ouderschapsplan neerkomende op een vorm van co-ouderregeling waarbij de kinderen hun hoofdverblijf bij vader zouden hebben. De vader heeft tijdens de echtscheidingsprocedure zijn instemming ingetrokken, omdat bij een wisselmoment bleek dat de moeder had gedronken. De vader zag hierin bevestiging van het feit dat de moeder haar alcoholprobleem niet onder controle had waardoor zij de veiligheid van de kinderen niet kon waarborgen.
3.4
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de beslissing over de zorgregeling aangehouden en de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een contactregeling tussen de minderjarigen en de niet-verzorgende ouder. De kinderen zijn daarbij voorlopig toevertrouwd aan de vader en er is een contactregeling vastgesteld met de moeder met in het ene weekend een zondag (van 9.00 uur tot 18.30 uur) en in het andere weekend anderhalve dag (van 9.00 uur op zaterdag tot 11.00 uur op zondag).
3.5
Aan de door de rechtbank vastgestelde voorlopige contactregeling is geen uitvoering gegeven. Bij de raad hebben ouders afspraken gemaakt over een opbouw van de contacten tussen moeder en kinderen, en is via een proefperiode een regeling tot stand gekomen met een evaluatiemoment. Op grond van deze regeling heeft de moeder, naast een belcontact op woensdag, de kinderen iedere vrijdag vanaf 12.00 uur, eerst tot 15.00 uur, daarna tot 18.00 uur en tot slot tot 19.00 uur bij zich ontvangen. Daarbij is onder meer afgesproken dat de moeder bij het halen en brengen van de kinderen, bij de ouders van de vader, een blaastest zal doen om te controleren of zij al dan niet gedronken heeft.
3.6
Bij brief van 6 februari 2012 rapporteert de raad over de resultaten en de afspraken die de ouders hebben gemaakt over de omgang in de komende tijd, inhoudende dat de moeder de kinderen vrijdag uit school haalt en om 19.00 uur thuis bij vader brengt waarna zij de kinderen opnieuw op zaterdag 9.00 uur bij vader haalt en de kinderen om 15.00 uur terug brengt, te zijner tijd uit te breiden tot 19.00 uur. Daarbij is afgesproken dat de moeder bij het halen en het brengen een blaastest zal doen.
3.7
Bij beschikking van 18 april 2012 heeft de rechtbank de afspraken die partijen bij de raad hebben gemaakt als voorlopige regeling vastgelegd door deze afspraken aan de beschikking te hechten. De verdere behandeling is daarbij aangehouden tot januari 2013, pro forma, in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling en het maken van concrete afspraken over een definitieve regeling.
3.7
Op 21 juni 2012 is de omgang, zoals deze was afgesproken en vastgelegd, door de vader tijdelijk geschorst in verband met zijn vrees dat de veiligheid van de kinderen in gevaar kwam. Er waren op dat moment zorgen over het ongeboren kindje van de moeder met haar nieuwe partner, welke zorgen samenhingen met alcoholgebruik van de moeder en drugsgebruik van haar partner. De vader heeft de moeder toegestaan dat zij de kinderen een uur per week bij hem thuis bezoekt. De moeder is daarop een procedure in kort geding begonnen. Bij vonnis van 26 september 2012 is de vader veroordeeld tot nakoming van de eerder gemaakte afspraken (met dwangsom).
3.8
Naar aanleiding van dit vonnis heeft de vader hervatting van de procedure bij de rechtbank gevraagd. De zaak is vervolgens aangehouden voor een mediation-traject. Door terugval van de moeder in haar alcoholmisbruik is deze mediation niet doorgezet en is er een raadsmelding gedaan omdat de moeder haar contacten met het VNN en AMK heeft afgebroken.
3.9
Bij beschikking van 24 april 2013 heeft de rechtbank de raad verzocht een aanvullend onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van een zorgregeling en deze zo nodig uit te breiden tot een beschermingsonderzoek. De rechtbank heeft daarbij een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 9.00 uur tot 15.00 uur bij de moeder zullen zijn, met handhaving van de eerder bij de raad overeengekomen voorwaarden waaronder de blaastest voor en na de omgang.
3.1
De raad heeft gerapporteerd op 21 juni 2013 en geconcludeerd dat een kinderbeschermingsmaatregel voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig is omdat hun sociaal emotionele ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en er sprake is van loyaliteitsproblematiek. De kinderen raken keer op keer teleurgesteld in hun moeder, bij wie zij graag willen zijn. Dit schaadt hun vertrouwen in volwassenen en hun zelfbeeld. Gelet hierop heeft de raad ten aanzien van de omgang aangegeven dat omgang op dit moment tegen de belangen van de kinderen ingaat. Het verleden maakt duidelijk dat er geen zicht is op verandering en verbetering in de problematiek van de moeder. Zij heeft jarenlang een beroep gedaan op de vader en op de kinderen en daar zit geen rek meer in. De moeder zal, in de ogen van de raad, eerst aan zichzelf moeten werken en moeten laten zien dat zij gedurende langere tijd voor zichzelf kan zorgen voordat zij weer deel kan uitmaken van het leven van de kinderen. De raad komt dan ook tot het advies om de omgang voor een periode van een jaar te schorsen, mogelijk is contact mogelijk per email of post.
3.11
Bij beschikking van 10 juli 2013 heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van BJZ.
3.12
Bij beschikking van 7 augustus 2013 heeft de rechtbank, op het daartoe strekkende verzoek van de vader ter zitting en overeenkomstig het advies van de raad, de moeder het recht op omgang ontzegd voor de duur van een jaar, vanaf 7 augustus 2013.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
4.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
4.3
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
4.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
4.5
De moeder stelt dat de verhouding tussen de ouders in de loop der tijd is verslechterd. De strijd tussen de ouders heeft geleid tot een terugval in haar alcoholmisbruik in januari en februari 2013. Zij heeft dat gemeld aan de vader en in die perioden is omgang tijdelijk achterwege gebleven. Daarna is omgang niet opnieuw op gang gekomen door de weigering van de vader met een beroep op haar alcoholmisbruik. Hij heeft haar niet meer in de gelegenheid gesteld om de blaastest te doen, terwijl deze afspraak juist was gemaakt om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De moeder heeft opnieuw hulp gezocht om haar verslaving te overwinnen, is opgenomen op locatie 'De Witte Hull' bij verslavingszorg Lievegoed en heeft daar deelgenomen aan een volledig dagprogramma met verschillende therapieën en gesprekken met mentoren en een psychiater. Zij heeft dit traject met goed gevolg afgerond en zal op korte termijn, tezamen met haar partner, worden opgenomen in de crisisopvang bij Zienn Opvang & ondersteuning, waar zij op diverse leefgebieden steun en begeleiding zal ontvangen. De moeder meent dat er voldoende mogelijkheden zijn om de contacten tussen haar en de kinderen te begeleiden zodat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd is. De moeder benadrukt dat omgang in het belang van de kinderen is en dat er in het verleden, tot de beschikking waarvan beroep, ook steeds omgang is geweest ondanks haar alcoholproblematiek. Er zijn in dat kader afspraken gemaakt, juist in het belang van de kinderen. De vader weigert thans ieder contact tussen haar en de kinderen en zij vreest dat de kinderen een eenzijdig beeld geschetst krijgen. Zij meent dat de vader de reden is van de eerdere teleurstellingen van de kinderen in haar, omdat hij de omgang heeft geweigerd. De moeder heeft geen enkel inzicht in de stand van zaken van de ondertoezichtstelling en zij wordt daarin niet betrokken. Ook in dat kader zou begeleiding van de omgangscontacten een optie kunnen zijn.
4.6
De vader voert aan dat het belang van de kinderen voorop dient te staan en dat de zorgregeling terecht is geschorst voor de duur van een jaar. Hij erkent dat kinderen recht hebben op contact met beide ouders, en hij staat ook achter dit uitgangspunt, maar meent dat de moeder dit recht niet kan uitoefenen door haar verslavingsproblematiek. De vader geeft aan dat hij heeft meegewerkt aan de diverse bezoekregelingen, waarbij de moeder een blaastest diende af te leggen, en wijst erop dat de moeder het (te) vaak heeft laten afweten. Hij heeft toen, met het oog op de gemoedstoestand en het gedrag van de kinderen, besloten om voorlopig niet meer mee te werken aan omgang tussen de moeder en de kinderen. De vader geeft aan dat omgang op dit moment voor de kinderen, en voor hem, niet haalbaar is. Hij wijst er bovendien op dat de moeder, met haar partner, kennelijk nog volop in een behandelingstraject zit en dat ook zij kennelijk nog niet klaar is voor omgang met de kinderen.
4.7
BJZ heeft ter zitting verklaard dat de moeder tot op heden onvoldoende openheid heeft gegeven over zichzelf, het behandelingstraject bij Lievegoed en de resultaten daarvan. Bij BJZ is een terugval in december 2013 gemeld waardoor de behandeling bij Lievegoed tijdelijk is stopgezet en vervolgens op een andere locatie is voortgezet. Zolang de moeder niet de vereiste openheid geeft, acht BJZ zich niet in staat om te onderzoeken of en hoe op verantwoorde wijze toegewerkt kan worden naar het opstarten van omgangscontacten tussen de moeder en de kinderen
4.8
De medewerker van de raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat de raad zich kan vinden in de visie van BJZ dat er meer zicht moet komen op de situatie van de moeder voordat BJZ zal kunnen kijken naar de mogelijkheden van omgang, en de voorwaarden waaronder deze zou kunnen plaatsvinden. De omgang tussen de moeder en de kinderen is in het verleden niet steeds goed verlopen als gevolg van het alcoholgebruik van de moeder. Dit is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen geweest en de raad geeft aan dat herhaling voorkomen moet worden. Hij blijft dan ook bij het eerder gegeven advies.
4.9
Aan het hof ligt voor de vraag of de (tijdelijke) ontzegging aan de moeder van het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al dan niet gehandhaafd moet worden en hoe een eventuele omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen moet worden vormgegeven. Het hof benadrukt, in het licht van de eerdere genoemde uitgangspunten, nogmaals dat bij de beantwoording van die vraag de belangen van de kinderen voorop staan en niet de wens en/of het belang van de moeder. Het hof kan daarbij niet voorbijgaan aan het feit dat, zoals ook uit het rapport van de raad van 21 juni 2013 naar voren komt, de periode voorafgaand aan de ontzegging voor de kinderen bij tijd en wijle hectisch en belastend is geweest en dat de verslavingsgerelateerde problematiek van de moeder grote impact heeft gehad op (het leven van) de kinderen en de vader. Dit heeft inmiddels geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen. De kinderen (en de vader) hebben op dit moment behoefte aan rust waarbij voor de kinderen een stabiele en voorspelbare omgeving aangewezen is.
4.1
Waar de moeder dan ook meent dat de omgang zonder meer herstart kan worden wanneer de veiligheid van de kinderen gewaarborgd kan worden als voorheen, miskent zij de impact die haar verslavingsproblematiek heeft gehad op de verzorging- en opvoedingssituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], ook wanneer het gaat om haar omgangscontacten met hen. De moeder heeft zowel voorafgaand aan en na afloop van de omgang met de kinderen moeten blazen (veelal bij de grootouders) om vast te stellen of zij al dan niet gedronken heeft, en de kinderen zijn daarvan veelal getuige geweest. Weliswaar heeft dit er slechts een keer (november 2011) toe geleid dat de omgang geen doorgang heeft gevonden, maar vast staat ook dat de omgang een aantal malen niet heeft plaatsgevonden omdat de moeder wel gedronken had. Dat zij op die momenten door zich af te melden voor omgang de juiste beslissing heeft genomen en de belangen van de kinderen voor ogen heeft gehad, valt te prijzen. Dat doet echter niet af aan het feit dat het niet doorgaan van de omgang voor de kinderen teleurstellend en verdrietig is geweest, en dit zal ook hebben bijgedragen aan het besef dat het 'blazen' niet enkel een formaliteit is. Ook voor de vader geldt dat hij jarenlang achter omgang tussen de moeder en de kinderen heeft gestaan en zich daarvoor heeft ingezet, hoewel hij zich zorgen heeft gemaakt over de veiligheid van de kinderen bij de moeder welke zorgen hij, zoals hij ter zitting ook heeft erkend en voor het hof te begrijpen valt, niet altijd voor de kinderen verborgen heeft kunnen houden.
4.11
Naar het oordeel van het hof zal een herstart van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] -ook wanneer door middel van begeleiding en/of andere voorwaarden de veiligheid voor de kinderen tijdens de omgangsmomenten gewaarborgd kan worden- eerst aan de orde kan zijn wanneer de moeder heeft laten zien dat zij gedurende een langere tijd voor zichzelf kan zorgen, zoals de raad in zijn rapport van 23 juni 2013 ook heeft overwogen. Naar het oordeel van het hof moet in ieder geval sprake zijn van zelfstandig wonen en moet door middel van een verklaring van een hulpverlener of hulpverlenende instantie vaststaan dat de moeder haar verslaving gedurende langere tijd onder controle heeft.
4.12
Van een dergelijke situatie is op dit moment bij de moeder nog geen sprake. De moeder heeft gesteld dat zij haar behandelingstraject in Lievegoed met succes heeft afgesloten maar door de twijfels van BJZ en de vader zijn vraagtekens gerezen over de juistheid van de stellingen van de moeder op dit punt. Ter zitting is gebleken dat het behandelingstraject van de moeder bij Lievegoed tussentijds, zij het tijdelijk, is beëindigd omdat de moeder de voorwaarden heeft overtreden (niet alcohol gerelateerd), en dat er in december 2013 nog een terugval is geweest. De moeder heeft hiervan niet op eigen initiatief melding gedaan ter zitting van het hof. De moeder heeft daarna wel het behandelingstraject op een andere locatie mogen hervatten en heeft het traject kennelijk ook afgerond, maar ieder zicht op de resultaten ontbreekt. De moeder heeft over de resultaten van het behandelingstraject geen stukken in de procedure gebracht, anders dan een brief van de behandelmanager van 5 november 2013 en een brief van de maatschappelijk werker van 5 december 2013 (bijlagen bij het journaalbericht van 10 december 2013 van mr. Jongsma). Informatie over het behandelingstraject en in het bijzonder de resultaten daarvan staat ook niet ter beschikking aan BJZ omdat de moeder deze niet heeft verstrekt en zij, zoals BJZ ter zitting heeft gesteld, haar hulpverleners ook geen toestemming heeft gegeven om BJZ hierover zelfstandig te informeren. In dat kader acht het hof het ook opmerkelijk dat de moeder stelt dat zij met het oog op voortzetting van de hulpverlening op diverse leefgebieden heeft gekozen voor een verblijf in een crisisopvang van Zienn Opvang & Ondersteuning, waar zij kan verblijven samen met haar huidige partner/echtgenoot die ook ernstige verslavingsproblematiek kent. In ieder geval is het verblijf aldaar en de begeleiding en ondersteuning door Zienn van zeer recente datum.
4.13
Alles in ogenschouw genomen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vereist dat de moeder recht op omgang wordt ontzegd. Dat de moeder wel begeleide omgangscontacten heeft met haar [minderjarige 3], geboren uit haar huidige relatie en uit huis geplaatst in een pleeggezin, doet hier niet aan af. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de gevolgen van de verslavingsproblematiek van de moeder tijdens het huwelijk maar ook daarna, in het kader van de omgangsregeling, aan den lijve ervaren, waardoor hun situatie en de beleving daarvan wezenlijk anders is.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder van partijen (en verdere belanghebbenden) de eigen kosten draagt. Partijen zijn (gewezen) echtgenoten en de procedure heeft betrekking op de belangen van de uit dat huwelijk geboren kinderen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 augustus 2013;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat ieder van partijen (en BJZ) de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, voorzitter, mr. J.G. Idsardi en mr. H. van Lokven-van der Meer, in het bijzijn van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 april 2014.