ECLI:NL:GHARL:2014:3459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
21-008175-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor belaging na jarenlang conflict over erfdienstbaarheid

In deze zaak stond de verdachte terecht voor belaging, naar aanleiding van een aangifte van zijn buurman, met wie hij een langdurig conflict had over een erfdienstbaarheid. De belaging zou bestaan uit het fotograferen van de buurman en zijn woning, alsook het diffameren van de buurman en zijn echtgenote in klachten en bezwaarschriften die door de verdachte naar de gemeente waren gestuurd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 25 april 2014 dat de belaging niet bewezen kon worden. Het hof stelde vast dat voor een deel van de handelingen de wederrechtelijkheid niet was komen vast te staan. De handelingen die wel als wederrechtelijk konden worden aangemerkt, vormden geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de buurman, zoals vereist in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof behandelde ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, waarbij de raadsman betoogde dat de vervolging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het hof oordeelde dat de vervolgingsbeslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de vervolging onterecht was.

De rechtbank had eerder het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor de belaging van de echtgenote van de buurman, omdat er geen klacht was ingediend. Tijdens het hoger beroep diende de echtgenote alsnog een klacht in, maar deze was te laat. Het hof verklaarde het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk voor de belaging van de echtgenote.

Uiteindelijk sprak het hof de verdachte vrij van de belaging van de buurman, omdat de tenlastegelegde handelingen niet voldeden aan de eisen van stelselmatigheid en wederrechtelijkheid. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de belaging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-008175-13
Uitspraak d.d.: 25 april 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2013 met parketnummer 16-652184-13 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 21-005060-08, 16-600248-10, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum],
wonende te[adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 februari 2014 en 11 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Kiela, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2011 tot en met 01 november 2012 te[X], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever] en/of[aangeefster] (hierna: [aangevers]), in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangevers], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar (telkens) wederrechtelijk en met vorenbedoelde opzet de navolgende op de persoonlijke levenssfeer van de [aangevers] inbreuk makende handelingen verricht:
- het meermalen, althans eenmaal, fotograferen van de [aangevers] en/of de woning en/of het gastenverblijf en/of de schuur van de [aangevers] en/of personen in dienst bij en/of werkzaam voor de [aangevers] en/of het verspreiden van een of meer van die foto's (zie onder andere p. 68, 69, 89 en overzicht op p. 139 e.v.); en/of
- een klachtbrief (van 3 juli 2012, p. 174) sturen aan de gemeente[X], waarin wordt vermeld dat [aangever] een pathologische leugenaar is; en/of
- een bezwaarschrift (van 25 augustus 2012, p. 150 e.v.) sturen aan de gemeente [X], waarin de [aangevers] wordt beschuldigd van leugenachtigheid, van frauduleuze handelingen en van gepleegde chantage en waarin wordt vermeld dat [aangever] een pathologische leugenaar is.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Gelijkheidsbeginsel
Door de raadsman is betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de vervolging van verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De vervolging tegen verdachte is ingesteld na een aangifte door [aangever], terwijl het openbaar ministerie niets heeft gedaan met de vele aangiftes die verdachte tegen [aangever] heeft gedaan.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:7) opnieuw overwogen dat de vervolgingsbeslissing zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Gelet op die beperkte ruimte die het hof heeft om de vervolgingsbeslissing te toetsen in combinatie met de omstandigheid dat het hof (ondanks de uitvoerige documentatie die verdachte hierover heeft overgelegd) onvoldoende zicht heeft op die gevallen waarvan verdachte aangifte heeft gedaan en om die reden niet kan beoordelen of er sprake is (geweest) van in alle opzichten gelijke gevallen is het hof niet van oordeel dat de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie onverenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel.
Het hof verwerpt het verweer.
Klacht
Verdachte wordt vervolgd voor belaging van [aangever] en/of[aangeefster] (de echtgenote van[aangever] in de periode van 1 februari 2011 tot en met 1 november 2012.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 oktober 2013 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het tenlastegelegde dat betrekking heeft op de belaging van[aangeefster], omdat door haar geen klacht was ingediend en belaging een klachtdelict is.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft mevrouw [aangeefster] alsnog een klacht ingediend. Evenwel is die klacht gedaan buiten de termijn die is genoemd in artikel 66 Sr. Dat betekent dat het hof – net als de rechtbank – het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren met betrekking tot de belaging van mevrouw [aangeefster].

Vrijspraak

De feitelijke handelingen zoals die zijn tenlastegelegd zijn weliswaar door de verdachte gepleegd, maar naar het oordeel van het hof leveren deze handelingen geen belaging op in de zin van artikel 285b Sr. Het hof zal hieronder uiteen zetten hoe het hof tot dat oordeel is gekomen.
Aangifte
[aangever] deed op 9 oktober 2012 aangifte tegen verdachte wegens belaging, smaad, smaadschrift, laster en vernieling. Hij verklaarde dat de problemen met verdachte (die zijn buurman is) al sinds 2000 spelen. De problemen zijn ontstaan door een conflict over het recht op overpad. [aangever] heeft al eerder aangifte gedaan tegen verdachte wegens belaging. Verdachte is hiervoor ook veroordeeld. Ondanks die veroordelingen blijft verdachte zich schuldig maken aan belagen onder meer door te fotograferen, het aanspannen van allerlei civiele procedures en het sturen van brieven. [aangever] heeft een opsomming gegeven van alle gebeurtenissen vanaf februari 2011. Volgens [aangever] kunnen die handelingen onder meer bestempeld worden als belaging. Er wordt namelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer door het stelselmatig fotograferen van [aangever] en zijn echtgenote, van hun bezoekers, van hun woning en erf. Verdachte jaagt [aangever] en zijn echtgenote bovendien vrees aan door het stelselmatig sturen van dreigbrieven, het frequent luiden van een belletje als de echtgenote van [aangever] naar de auto loopt, beslaglegging op bankrekeningen (waardoor een kort geding moest worden aangespannen) en het telkenmale nodeloos aanspannen van procedures.
Tenlastelegging
In de tenlastelegging is de belaging in drie onderdelen uitgewerkt, namelijk het meermalen fotograferen van (onder meer) de [aangevers], het sturen van een klachtbrief naar de gemeente waarin wordt vermeld dat [aangever] een pathologische leugenaar is en het sturen van een bezwaarschrift naar de gemeente waarin [aangever] onder meer
beschuldigd wordt van leugenachtigheid, frauduleuze handelingen en van gepleegde chantage.
Bij de vraag of sprake is van belaging, is het hof gebonden aan de tenlastelegging. Het hof dient daarbij de vraag te beantwoorden of de genoemde gedragingen als belaging kunnen worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 285b Sr.
Fotograferen
[aangever] heeft in zijn aangifte ten aanzien van dit onderdeel verwezen naar foto’s die zijn opgenomen in de Conclusie van Antwoord die door verdachte is opgemaakt in een civiele procedure. Ook heeft hij verwezen naar camerabeelden die afkomstig zijn van zijn beveiligingscamera.
De Conclusie van Antwoord (CvA) van 21 november 2011, opgemaakt door de verdachte, bevindt zich in het dossier. In die CvA wordt gesproken van een executiegeschil in verband met de erfdienstbaarheid, die door verdachte wordt omschreven als ‘een erfdienstbaarheid van weg over de als een lus om de op het lijdende erf staande eikenboom aangelegde uitweg van 236 en wat betreft de wijze van uitoefening ervan dat die uitweg door beide partijen dient te worden vrij gehouden tot elkanders gebruik’. Verdachte heeft in de CvA 14 foto’s gevoegd die genomen zijn in de periode van 28 jaar, van 1983 tot begin 2011, om de plaatselijke gewoonte aan te tonen. Verder heeft de verdachte foto’s als bijlage opgenomen die de inhoud van de erfdienstbaarheidsclausule moeten verduidelijken. In de CvA stelt verdachte dat [aangever] op het noordelijk deel van de uitweg gras heeft laten groeien. Verdachte vindt dat hem daardoor op onrechtmatige wijze hinder is toegebracht. Van de begroeiing op die uitweg heeft verdachte eveneens foto’s toegevoegd. Ook heeft verdachte gesteld dat [aangever] onderhoud pleegde aan zijn deel van het erf dat buiten het grasveld viel en juist niet aan het grasveld, waarbij [aangever] op uitdagende wijze in de richting van de woning van verdachte zou hebben gekeken. Ook deze situatie heeft verdachte getracht te verduidelijken door foto’s bij te voegen. Volgens verdachte liep de dwangsomperiode tot en met 26 juli 2011. Om te bewijzen dat op 26 juli 2011 nog niet was voldaan aan de sommatie van verdachte heeft hij een foto bijgevoegd van het deel van de uitweg dat met gras was begroeid en een op een statief geplaatste krant. Op een andere foto is alleen die krant afgebeeld en is de datum omcirkeld, namelijk 25 juli 2011. Het betreft de voorpagina van het Utrechts Nieuwsblad met daarop het gezicht van Anders Breivik en in grote letters: ‘moordmachine’ en ‘ultieme waanzin’.
Op p. 248 van het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen met daarin een beschrijving van de camerabeelden. De verbalisant vermeldt dat hij ziet dat op 7 februari 2012 twee personen de keukenramen aan het schilderen zijn van de woning van [aangever]. Verbalisant ziet dan dat verdachte kennelijk de schilders fotografeert. Verbalisant ziet dat [aangeefster] naar buiten komt en dat zij kennelijk ook gefotografeerd wordt door de verdachte. Ten aanzien van overige camerabeelden volgt uit de beschrijving dat verdachte (met name) foto’s maakt van situaties die te relateren zijn aan het recht op overpad.
Klachtbrief van 3 juli 2012
Op 3 juli 2012 heeft verdachte een brief aan de gemeente [X] geschreven naar aanleiding van een klacht over een onaangekondigd bezoek van een gemeenteambtenaar. Deze gemeenteambtenaar zou hebben gecontroleerd op illegale bewoning van een deel van het pand van verdachte naar aanleiding van een herhaalde klacht van de heer [aangever]. Ook in 2004 en 2008 zouden er onaangekondigde bezoeken bij het perceel van verdachte hebben plaats gevonden. Onder het kopje ‘Het verschijnsel [aangever]’ schrijft verdachte dat het spijtig is om te moeten ervaren dat de gemeente zich telkenmale voor het karretje van [aangever] laat spannen, dat wat [aangever] naar voren brengt leugenachtig is en dat hetgeen politieagent [naam verbalisant] heeft verklaard in combinatie met de ontkenning van [aangever] hiervan er op wijst dat [aangever] een pathologische leugenaar is.
Bezwaarschrift van 25 augustus 2012
Verdachte heeft bij de gemeente [X] een bezwaarschrift ingediend tegen de vergunning die de heer en mevrouw [aangever] hebben gekregen voor de uitoefening van een Bed & Breakfast voorziening op hun perceel. Verdachte meldt dat het bezwaarschrift twee verhaallijnen heeft. De eerste verhaallijn doet verslag van de bedenkelijke rol van de gemeentelijke afdeling Vergunningen en handhaving en de tweede doet verslag van de leugenachtige gedragingen van de [aangevers] bij hun verzoek een B&B voorziening te mogen exploiteren. In het bezwaarschrift wordt uiteengezet welke leugenachtige en frauduleuze handelingen door de [aangevers] in het verleden begaan zouden zijn en verder dat ook bij het B&B verzoek weer sprake zou zijn van leugenachtig gedrag. Volgens verdachte proberen de [aangevers] door misbruik van een B&B constructie een extra eenheid voor permanente bewoning op hun perceel te realiseren. Verdachte eist primair een vergunning aan de [aangevers] te onthouden, subsidiair (onder meer) een bestemmingsplanschade te vergoeden in verband met de waardevermindering van zijn perceel en derving van het woongenot.
Oordeel hof
Zowel het stelselmatig fotograferen, als het telkens nodeloos procederen als ook het voortdurend belasteren en/of diffameren kan belaging opleveren. Het hof is evenwel van oordeel dat de tenlastegelegde handelingen geen belaging opleveren in de zin van artikel 285b Sr. Behoudens de in de tenlastelegging omschreven handelingen, zijn geen andere handelingen zoals door [aangever] omschreven en door hem als belaging ervaren, in de tenlastelegging opgenomen, zodat het hof die ook niet in zijn oordeel met betrekking tot een eventuele bewezenverklaring kan betrekken.
Het hof is van oordeel dat de foto’s met daarop het bovengenoemde krantenbericht in strijd is met de maatschappelijke betamelijkheid en acht ook niet aannemelijk dat het uitsluitend om de datum zou gaan, nu de foto en de aanhef van het bijbehorende een zeer prominente plaats innemen en de datum in verhouding daarmee als onbeduidend kan worden aangemerkt. Ook is het hof niet gebleken van enige goede reden om de vrouw van aangever en de schilders (die bij het huis van aangever aan het werk waren) te fotograferen.
De overige foto’s of het fotograferen waarop de tenlastelegging ziet, hebben/heeft betrekking op de (procedurele) activiteiten van verdachte bij de uitoefening van zijn recht op overpad. Op de meeste foto’s is dan ook niet meer te zien dan (een deel van) de weg waarop het recht op overpad betrekking heeft.
Ten aanzien van die foto’s (waarop dus geen personen staan afgebeeld) is het hof van oordeel dat geen sprake is van wederrechtelijk handelen nu die foto’s een rol speelden in de (aanloop van de) civiele procedure tussen verdachte en aangever en met die foto’s (objectief gezien) slechts een geringe inbreuk werd gemaakt op de privacy van aangever.
Op een klein aantal foto’s is de heer [aangever] te zien op het moment dat hij in de nabije omgeving van de weg (waarop het recht op overpad betrekking heeft) aan het tuinieren was. Evenwel zijn deze foto’s in de visie van verdachte relevant in verband met de stellingen die hij poneert in de civiele procedure en zijn die foto’s met dat doel ook in die procedure ingebracht. Hoewel het hof niet overtuigd is geraakt van de noodzaak om de foto’s waarop de heer [aangever] is afgebeeld, te nemen en in te brengen in de civiele procedure, is gelet op het doel dat verdachte voor ogen had in combinatie met de geringe inbreuk die het fotograferen (objectief gezien) opleverde, geen sprake van wederrechtelijk handelen, zoals vereist wil er sprake kunnen zijn van belaging.
Hoewel de foto’s met de krant van 25 juli 2011 en het eenmalig fotograferen van de echtgenote van aangever en van de schilders als wederrechtelijk kunnen worden aangemerkt, levert dit geen stelselmatig wederrechtelijke inbreuk op als bedoeld in artikel 285b Sr.
Ten aanzien van de klachtbrief en het bezwaarschrift is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte geen legitiem belang had bij het indienen van die geschriften. De wijze waarop verdachte zijn betogen voert is diffamerend voor aangever en zijn echtgenote, maar in de ogen van verdachte functioneel. Hoewel partijen tijdens het voeren van procedures ruimte moeten hebben om naar eigen inzicht hun betoog te voeren, is die ruimte niet grenzeloos. Partijen moeten rekening houden met de wet en belangen van anderen in die zin dat deze niet (nodeloos) worden geschonden. Het hof acht de vraag of verdachte de grenzen heeft overschreden niet eenvoudig, gelet ook op het belang dat gehecht moet worden aan de vrijheid van procespartijen om naar eigen inzicht het betoog te voeren in procedures. Daarbij komt dat - ook al zou het hof die vraag bevestigend beantwoorden - het hof van oordeel is dat nog steeds geen sprake is van belaging omdat in dat geval nog niet is voldaan aan het vereiste van stelselmatigheid. Er zouden dan namelijk twee geschriften zijn (beide gericht aan de gemeente[X]) waarin verdachte wederrechtelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever en dat levert geen – ook niet in combinatie met het eenmalig fotograferen van de echtgenote en de schilders en de twee foto’s van de krant met het bericht over Breivik – stelselmatige inbreuk op van de persoonlijke levenssfeer.
Het hof is aldus van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de belaging van [aangever].

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,=. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,=. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het openbaar ministerie wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor zover betrekking hebbend op de belaging van[aangeefster]. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover betrekking hebbend op de belaging van[aangeefster].
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging voor zover betrekking hebbend op de belaging van [aangever].
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde met betrekking tot [aangever] heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Verklaart de benadeelde partij [aangever] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 4 april 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Utrecht van 21 december 2010, parketnummer 21-005060-08, voorwaardelijk opgelegde geldboete van 4500 euro subsidiair 55 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 4 april 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Utrecht van 29 november 2010, parketnummer 16-600248-10, voorwaardelijk opgelegde 166 dagen gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog, voorzitter,
mr H. Abbink en mr B.J.J. Melssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M. Vodegel, griffier,
en op 25 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.