ECLI:NL:GHARL:2014:3459
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor belaging na jarenlang conflict over erfdienstbaarheid
In deze zaak stond de verdachte terecht voor belaging, naar aanleiding van een aangifte van zijn buurman, met wie hij een langdurig conflict had over een erfdienstbaarheid. De belaging zou bestaan uit het fotograferen van de buurman en zijn woning, alsook het diffameren van de buurman en zijn echtgenote in klachten en bezwaarschriften die door de verdachte naar de gemeente waren gestuurd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 25 april 2014 dat de belaging niet bewezen kon worden. Het hof stelde vast dat voor een deel van de handelingen de wederrechtelijkheid niet was komen vast te staan. De handelingen die wel als wederrechtelijk konden worden aangemerkt, vormden geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de buurman, zoals vereist in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof behandelde ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, waarbij de raadsman betoogde dat de vervolging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het hof oordeelde dat de vervolgingsbeslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de vervolging onterecht was.
De rechtbank had eerder het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor de belaging van de echtgenote van de buurman, omdat er geen klacht was ingediend. Tijdens het hoger beroep diende de echtgenote alsnog een klacht in, maar deze was te laat. Het hof verklaarde het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk voor de belaging van de echtgenote.
Uiteindelijk sprak het hof de verdachte vrij van de belaging van de buurman, omdat de tenlastegelegde handelingen niet voldeden aan de eisen van stelselmatigheid en wederrechtelijkheid. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de belaging.