ECLI:NL:GHARL:2014:3391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
13/00877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en boetebeschikkingen voor een internationaal transportbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij de rechtbank de boetebeschikking over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2010 had verminderd. De belanghebbende, een internationaal transportbedrijf, had naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) opgelegd gekregen voor de jaren 2007 tot en met 2010, alsook vergrijpboetes. De rechtbank had de boete verminderd tot 25% en de overige beroepen ongegrond verklaard. De inspecteur stelde hoger beroep in, terwijl de belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde.

De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. De belanghebbende betwist dit, terwijl de inspecteur bevestigt dat de naheffingsaanslagen en boetes gerechtvaardigd zijn. De belanghebbende had een personenauto ter beschikking gesteld aan een werknemer, maar had geen rekening gehouden met voordelen uit privégebruik. De kilometeradministratie die door de werknemer was bijgehouden, werd door het hof als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet in de bewijslast was geslaagd om aan te tonen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden was gebruikt. De inspecteur had aannemelijk gemaakt dat de verschuldigde belasting gedeeltelijk niet was betaald door grove schuld van de belanghebbende. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boete van 25% passend was, zonder verdere matiging. De proceskosten werden aan de belanghebbende toegewezen, en het hof legde een griffierecht op aan de inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00877
uitspraakdatum:
23 april 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2013, nummers AWB 12/5698, 12/5699, 12/5700 en 12/5701, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd tot een bedrag van € 2.123. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 296 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 530 opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd tot een bedrag van € 4.196. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 368 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 1.049 opgelegd.
1.3
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd tot een bedrag van € 5.541. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 297 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 1.385 opgelegd.
1.4
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd tot een bedrag van € 5.541. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 159 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 5.541 opgelegd.
1.5
Op bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 28 september 2012 de boetebeschikking over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2010 verminderd tot € 4.432 (80%) en de overige boetebeschikkingen, naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft, als uiteindelijk rechtsopvolger van de rechtbank Arnhem, bij uitspraak van 4 juli 2013 het beroep gericht tegen de boetebeschikking over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2010 gegrond verklaard, de boete verminderd tot 25% en de overige beroepen ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft vervolgens ambtshalve alle vergrijpboetes verminderd met 5% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.7
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] (hierna: [B]), alsmede mr. [C] namens de Inspecteur.
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende exploiteert een internationaal transportbedrijf. Aan één van haar werknemers, [B], is een personenauto ter beschikking gesteld; tot 18 februari 2008 een Toyota (kenteken [YY-YY-00]; cataloguswaarde € 22.979) en vanaf die datum een Mercedes (kenteken [00-XX-XX]; cataloguswaarde € 42.628). Belanghebbende heeft met betrekking tot [B] in de onderhavige aangiftes LB/PVV geen rekening gehouden met voordelen uit privégebruik auto.
2.2
[B] heeft voor de jaren 2007 tot en met 2010 een kilometeradministratie bijgehouden. Op nagenoeg alle dagen wordt 75 kilometer ingevuld voor woon-werkverkeer, terwijl deze afstand in werkelijkheid (tweemaal 34 =) 68 kilometer bedraagt. Dit geschiedt volgens belanghebbende ter compensatie van korte zakelijke ritten binnen de gemeente Urk door andere werknemers van belanghebbende, welke niet (gespecificeerd) in de kilometeradministratie zijn opgenomen.
2.3
Op 27, 28 en 29 juli 2010 is gewerkt door [B] en is daarbij de ter beschikking gestelde personenauto gebruikt. In de kilometeradministratie zijn op deze dagen geen ritten vermeld. Op 5 april 2010 (tweede Paasdag) en 24 mei 2010 (tweede Pinksterdag) is niet gewerkt door [B]. In de kilometeradministratie is op elk van deze dagen 75 kilometer woon-werkverkeer vermeld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag LB/PVV 2010 en de op die naheffingsaanslag betrekking hebbende beschikking heffingsrente en boetebeschikking terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag LB/PVV 2010 en de op deze naheffingsaanslag betrekking hebbende beschikking heffingsrente en boetebeschikking en gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep.
3.4
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van de beroepen, met instandlating van de ambtshalve beslissing van de Rechtbank in verband met het overschrijden van de redelijke termijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) wordt het voordeel van een auto die ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. Toepassing van deze bijtelling voor privégebruik van de auto blijft onder meer achterwege indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.2
Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat de bijtelling, die betrekking heeft op de periode 1 januari tot en met 31 december 2010, achterwege kan blijven. Zij dient hiertoe overtuigend aan te tonen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt.
4.3
Het Hof acht belanghebbende niet in de bewijslast geslaagd. Niet in geschil is dat de ritten binnen [Z] niet zijn geregistreerd anders dan in de vorm van een standaard-bijtelling van 7 kilometer bij het woon-werkverkeer. [B] heeft ter zitting verder het volgende verklaard.
“De auto stond overdag bij het transportbedrijf en kon door meerdere chauffeurs voor - meestal tot het industrieterrein beperkte - ritten binnen [Z] gebruikt worden. Alle sleutels werden beneden bewaard. Een chauffeur die ergens heen moest kon gewoon een van de sleutels pakken. Voor deze ritten binnen [Z] werd 7 kilometer per dag genoteerd. Voor woon-werkverkeer werd ook een vast aantal kilometers genoteerd. Andere ritten werden afzonderlijk bijgehouden. De chauffeur noteerde dan ofwel de begin- en eind stand van de auto, ofwel de rit-kilometers. Aan de hand van de kilometeradministratie berekende de computer de kilometerstand per dag. Als bij controle bleek dat er een paar kilometer verschil zat tussen de berekende en de feitelijke kilometerstand, hield hij de sleutel een paar dagen in zijn zak om het verschil in de volgende week te compenseren. De werkgever was ervan op de hoogte dat hij voor de ritten binnen [Z] 7 kilometer per dag noteerde. Er is nooit iemand die heeft gezegd dat dat zo niet kon.”
Deze verklaring is in lijn met de bevindingen van de Inspecteur. Naar het oordeel van het Hof kan met een dergelijke rittenadministratie, welke voor een niet te verwaarlozen deel is gebaseerd op stelposten en (deels) achteraf is samengesteld, niet overtuigend worden aangetoond dat een personenauto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De omstandigheid dat uit de rittenregistratie uit een volgend jaar zou blijken dat de door belanghebbende gehanteerde stelposten een redelijk beeld geven van de verreden kilometers, maakt dit naar het oordeel van het Hof niet anders.
4.4
Tegen de beschikking heffingsrente zijn geen aparte gronden aangevoerd, zodat het incidentele hoger beroep ook in zoverre ongegrond is.
4.5
De Inspecteur heeft belanghebbende grove schuld verweten in de zin van paragraaf 25, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingrecht (hierna: BBBB). Met toepassing van paragraaf 28, zevende lid, van het BBBB is aan belanghebbende een vergrijpboete van 100 percent opgelegd, welke in de uitspraak op bezwaar is verminderd tot 80 percent.
De relevante paragrafen in het BBBB (in de voor het jaar 2010 geldende tekst) luiden als volgt.

§ 25. Vergrijpboete algemeen
1.Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.
2.Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de inspecteur een vergrijpboete op van 25 procent. Zie ook §27, zesde lid en §28, zesde en zevende lid.
(…)
§28. Vergrijpboete aangiftebelasting naheffing artikel 67f van de AWR
(…)
6.Wordt een vergrijpboete opgelegd omdat de bijtelling in verband met het ‘privégebruik auto’ ten onrechte niet heeft plaatsgevonden (zie artikel 13bis, lid 4, van de Wet LB), dan legt de inspecteur een vergrijpboete op van 40 procent in geval van grove schuld en 80 procent ingeval van opzet.
7.In afwijking van het zesde lid legt de inspecteur een vergrijpboete op van 100 procent indien belanghebbende een onjuiste of onvolledige rittenregistratie heeft overgelegd.”
4.6
In het BBBB wordt de hoogte van een vergrijpboete in beginsel bepaald door twee factoren, te weten 1) de mate van verwijtbaarheid en 2) de grondslag van de boete, welke kort gezegd bestaat uit de als gevolg van de laakbare gedraging niet aangegeven of niet betaalde belasting. Naar het oordeel van het Hof zijn deze criteria in beginsel bij uitstek geschikt om, naast onder meer de persoonlijke omstandigheden van een belastingplichtige, te komen tot een juiste straftoemeting.
4.7
In geval van grove schuld bedraagt de vergrijpboete als hoofdregel 25 percent van de boetegrondslag (paragraaf 25, tweede lid, van het BBBB). In paragraaf 28, zevende lid, van het BBBB wordt de boete ten opzichte van deze hoofdregel verviervoudigd, om de enkele reden dat een belastingplichtige op een bepaalde manier (het overleggen van een onjuiste of onvolledige rittenregistratie) niet heeft voldaan aan een op hem rustende (verzwaarde) bewijslast. Daarbij wordt, buiten de omstandigheid dat minimaal sprake moet zijn van grove schuld, de mate van verwijtbaarheid losgelaten als criterium voor straftoemeting. Naar het oordeel van het Hof biedt een dergelijk willekeurige regel geen goede basis om te komen tot een afgewogen straftoemeting. Het Hof zal hierop dan ook geen acht slaan bij de vraag welke boete passend en geboden is. Noch de omstandigheid dat de regeling voor het ‘privégebruik auto’ moeilijk te controleren is voor de Belastingdienst, noch de omstandigheid dat deze regeling fraudegevoelig is, brengen het Hof tot een ander oordeel.
4.8
In paragraaf 28, zesde lid, van het BBBB wordt de boete ten opzichte van de hoofdregel verhoogd, om de enkele reden dat de boete betrekking heeft op een bepaald onderdeel van de belastinggrondslag, te weten de bijtelling voor privégebruik auto. Naar het oordeel van het Hof is ook dit criterium te willekeurig om als basis te dienen voor een afgewogen straftoemeting. Het Hof zal daarom hierop evenmin acht slaan bij de vraag welke boete passend en geboden is, Ook in dit geval brengen noch de omstandigheid dat de regeling voor het ‘privégebruik auto’ moeilijk te controleren is voor de Belastingdienst, noch de omstandigheid dat deze regeling fraudegevoelig is, het Hof tot een ander oordeel.
4.9
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verschuldigde belasting gedeeltelijk niet is betaald. De omstandigheid dat niet is gebleken dat de auto voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt, is mede aan haar te wijten. Het Hof acht aannemelijk dat zij wist of moet hebben geweten dat geen adequate rittenadministratie kon worden overgelegd. Immers, blijkens de verklaringen ter zitting was belanghebbende ervan op de hoogte dat deze voor een niet te verwaarlozen deel gebaseerd was op stelposten. Verder blijkt uit de verklaringen ter zitting dat de deels op stelposten gebaseerde rittenadministratie vervolgens niet deugdelijk werd gecontroleerd. Immers, op verschillende momenten in 2010 was sprake van een verschil tussen kilometerstand en rittenadministratie, hetgeen bij een deugdelijke controle zou hebben moeten opvallen. Ook acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende wist of moet hebben geweten dat zij het gevraagde bewijs niet op andere wijze kon leveren.
4.1
Evenals de Rechtbank acht het Hof, gelet op alle feiten en omstandigheden, een boete van 25 percent in beginsel passend en geboden.
4.11
In hoger beroep is de redelijke termijn niet verder overschreden, zodat het Hof geen aanleiding ziet de boete vanwege deze omstandigheid verder te matigen dan de Rechtbank heeft gedaan.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep van de Inspecteur heeft moeten maken vast op € 974 (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 487 per punt met wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974 en
- bepaalt dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 478 zodra deze uitspraak onherroepelijk is vast komen te staan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
23 april 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.