ECLI:NL:GHARL:2014:3381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
200.129.466-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming huurwoning in kort geding wegens hennepteelt

In deze zaak gaat het om een vordering tot ontruiming van een huurwoning in kort geding, ingediend door Woonstichting Centrada tegen de huurster, aangeduid als [appellante]. De vordering is gebaseerd op de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van [appellante] door de politie op 11 februari 2013. Centrada heeft de huurovereenkomst met [appellante] opgezegd op grond van artikel 305 lid 3 van de Faillissementswet, omdat [appellante] tekortgeschoten zou zijn in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, ondanks het verweer van [appellante]. In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat in de woning een hennepplantage is onderhouden. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de aanwezigheid van een hennepplantage een ernstige tekortkoming oplevert die een ontruiming rechtvaardigt. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.466/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/342992/ KL ZA 13-175)
arrest van de eerste kamer van 22 april 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Woonstichting Centrada,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Centrada,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 december 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft een akte genomen. Centrada heeft een antwoordakte met producties genomen.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordelingDe antwoordakte van Centrada

2.1
Centrada heeft een zeer uitvoerige memorie van antwoord genomen. Omdat bij die memorie producties in het geding waren gebracht, die nog niet eerder in het geding waren gebracht, heeft het hof in genoemd tussenarrest [appellante] in de gelegenheid gesteld bij akte op deze producties te reageren. In haar akte heeft [appellante] te kennen gegeven dat een reactie op de producties niet nodig is.
2.2
Vervolgens heeft Centrada toch nog een akte genomen. In deze akte vult zij haar eerdere stellingen aan, ofschoon [appellante] geen nieuwe stellingen heeft betrokken, zelfs niet inhoudelijk op het geschil tussen partijen is ingegaan. Ook brengt zij enkele nieuwe producties in het geding en licht zij deze producties toe. Het hof zal de akte van Centrada buiten beschouwing laten. Voor zover Centrada in deze akte stellingen inneemt of producties in het geding brengt, die zij ook eerder had kunnen innemen respectievelijk in het geding had kunnen brengen, is de akte in beginsel in strijd met de in hoger beroep geldende twee conclusie regel. Nu [appellante] geen reden heeft gezien om naar aanleiding van de bij memorie van antwoord overgelegde producties inhoudelijke stellingen te betrekken, wordt de inhoudelijke reactie van Centrada ook niet gerechtvaardigd door het beginsel van hoor en wederhoor. Centrada heeft één productie in het geding gebracht, die dateert van na het tussenarrest. Het in het geding brengen van deze productie zou wellicht een uitzondering rechtvaardigen op de twee conclusie regel, maar het hof zal deze productie om proceseconomische redenen - het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat het hof [appellante] in de gelegenheid moet stellen zich over deze productie uit te laten, hetgeen tot een nieuwe vertraging van deze procedure in kortgeding zou leiden - buiten beschouwing laten.
Uit hetgeen het hof zal beslissen, volgt dat Centrada niet door het buiten beschouwing laten van deze productie in haar belangen wordt geschaad.
Vaststaande feiten
2.3
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2 van het vonnis de feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Het hof zal dan ook uitgaan van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten die, aangevuld met enkele andere feiten, op het volgende neerkomen.
2.3.1
[appellante] huurt sinds 4 mei 2010 van Centrada de woning aan [adres] (hierna: de woning). Op de huurovereenkomst is het huurreglement van Centrada van toepassing en de tussen partijen op 4 mei 2010 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst in het kader van het door Centrada gevoerde “laatste kans beleid”.
2.3.2
In artikel 6.12 van het huurreglement is bepaald:
“Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
2.3.3
Op 12 januari 2012 is de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [appellante].
2.3.4
Op 11 februari 2013 heeft de politie een inval gedaan in de woning. Van de inval is een proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij opgemaakt met het nummer 2013000400.
In het proces-verbaal is onder meer vermeld:

Aanleiding onderzoekOp 11 februari 2013, omstreeks 10.45 uur stelde ik, naar aanleiding van
- een melding in het BHV d.d. 201300400-1,
- een proces-verbaal warmtemeting, nummer 2013000400,
een onderzoek in op het adres Jol 21-26 te Lelystad, vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Op 11 februari 2013, omstreeks 10.45 uur, constateerde ik het volgende: Na binnentreden van de woning trof ik op de eerste etage in de slaapkamer, gelegen aan de achterzijde van de woning een growtent aan. Tevens trof ik een CO2 systeem aan en 20 lege, wel reeds gebruikte potten.
(…)
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst.
(…)
KweekruimteNa het binnentreden zag ik het volgende: Op de eerste verdieping in de slaapkamer gelegen aan de achterzijde van de woning stond een zogenaamde growtent
- In totaal stonden er 20 plantenbakken. Per m2 stonden er 9 plantenbakken
- De plantenbakken waren reeds geleegd, maar waren gevuld geweest met aarde.
- In totaal hing er in de kweekruimte 1 assimilatielamp.
- In de kweekruimte bevonden zich 1 koolstoffilter.
- De luchtverversing en luchtafvoer waren geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
- De temperatuur in de kweekruimte bedroeg 10,5 Celsius en de luchtvochtigheid
bedroeg 37%.
- Er werd gebruik gemaakt van CO2 toevoeging.
- er werd gebruik gemaakt van diverse groeimiddelen.
(…)
Ik, verbalisant, trof omstandigheden aan die duiden op een of meerdere opbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij. Ik stelde het volgende vast:
(…)
verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op het droognet.
(…)
De aangetroffen koolstoffilter was in de kwekerij bevestigd met een spanband. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden nadat de koolstoffilters in de kwekerij waren bevestigd.
(…)
In slaapkamer gelegen naast de slaapkamer waar zich de growtent bevond, is een droognet aangetroffen. Op dit droognet zijn resten van hennepplanten aangetroffen.
(…)
In de ruimte waar zich de growtent bevond is een knipschaartje aangetroffen. Op dit knipschaartje bevonden zich hennepresten.”
2.3.5
Bij genoemd proces-verbaal hoort een proces-verbaal van de Unit Forensische Opsporing van de politie d.d. 26 februari 2013, waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar de plantenresten in het droognet dat in de woning werd aangetroffen. Uit dat proces-verbaal volgt dat de plantenresten op basis van een visueel onderzoek en een chemische test werden herkend als hennep.
2.3.6
Nadat Centrada [appellante] had gesommeerd de huurovereenkomst te beëindigen vanwege de door de politie aangetroffen hennepkwekerij en [appellante] dit had geweigerd, heeft Centrada aangekondigd de huurovereenkomst te ontbinden en heeft zij de huurovereenkomst voor zover nodig opgezegd tegen 1 juli 2013 op grond van het bepaalde in artikel 305 lid 3 Faillissementswet.
2.3.7
Centrada heeft bij de kantonrechter te Lelystad een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin zij ook de veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning vordert.
Procedure in eerste aanleg
2.4
Centrada heeft [appellante] gedagvaard voor de voorzieningenrechter en ontruiming van de woning gevorderd. Aan deze vordering heeft Centrada ten grondslag gelegd dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en dat zij gelet op het bestaan van lange wachtlijsten voor woningen als deze een spoedeisend belang heeft bij ontruiming van de woning.
2.5
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming, ondanks het door [appellante] gevoerde verweer, toegewezen. Een door [appellante] tegen Centrada ingestelde vordering tot schorsing van de executie is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, afgewezen.
Bespreking van de grieven
2.6
Het hof stelt bij de bespreking van de grieven voorop dat, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, voor toewijzing van een vordering tot ontruiming van een huurwoning in een procedure in kort geding slechts dan plaats is indien met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
Indien aan deze vereisten is voldaan, kan ook in kort geding een vordering tot ontruiming van een gehuurde woning worden toegewezen. Voor zover [appellante] zou willen betogen dat dit in strijd is met artikel 6 EVRM - helemaal duidelijk is haar betoog op dit punt niet - ontbeert dit betoog een deugdelijke onderbouwing.
2.7
Met
grief 1komt [appellante] op tegen rechtsoverweging 4.5 van het vonnis van de voorzieningenrechter, waarin de voorzieningenrechter concludeert dat het voldoende aannemelijk is geworden dat in de woning een hennepplantage werd onderhouden.
2.8
Het hof stelt vast dat [appellante] in (de toelichting op) de grief niet ter discussie stelt dat indien is vastgesteld dat in de woning een hennepplantage is onderhouden dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Evenmin heeft [appellante] ter discussie gesteld dat het onderhouden van een hennepplantage een zodanig ernstige tekortkoming oplevert dat een vordering tot ontruiming ook in kort geding, vooruitlopend op de bodemprocedure, kan worden toegewezen. In appel kan dan ook van deze uitgangspunten worden uitgegaan.
2.9
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, staat bij de bespreking van grief 1 de vraag centraal of in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat in de woning een hennepplantage werd onderhouden. Bij het antwoord op deze vraag neemt het hof het volgende in aanmerking.
2.1
Centrada heeft haar stelling dat in de woning een hennepplantage is onderhouden gebaseerd op het in rechtsoverweging 2.3.4 aangehaalde proces-verbaal van politie. Naar het oordeel van het hof volgt uit dit proces-verbaal dat inderdaad in de woning een hennepplantage is geëxploiteerd.
Allereerst wordt in het proces-verbaal - en [appellante] gaat daar ten onrechte aan voorbij - opgemerkt dat de doorzoeking van de woning pas heeft plaatsgevonden nadat een verdenking van overtreding van de Opiumwet was ontstaan. Die verdenking was onder meer gebaseerd op een uitgevoerde warmtemeting. [appellante] heeft niet weersproken dat deze meting de verdenking van overtreding van de Opiumwet rechtvaardigde, zodat ervan kan worden uitgegaan dat voorafgaand aan de doorzoeking in de woning sprake was van een warmteontwikkeling die wijst op de aanwezigheid van hennepteelt.
Vervolgens staat niet ter discussie dat bij de doorzoeking in de woning alle apparatuur is aangetroffen die noodzakelijk is om een hennepplantage van 20 planten te kunnen exploiteren. [appellante] heeft niet gesteld dat essentiële attributen voor de exploitatie van een dergelijke plantage ontbraken.
Verder volgt uit het proces-verbaal dat de aangetroffen potten waren gebruikt - [appellante] heeft deze vaststelling niet bestreden - en dat op het droognet hennepresten zijn aangetroffen. Voor zover [appellante] dat laatste heeft willen bestrijden, heeft zij dat in het licht van het in rechtsoverweging 2.3.5 aangehaalde proces-verbaal betreffende het onderzoek van de hennepresten onvoldoende onderbouwd.
2.11
De hiervoor besproken feitelijke bevindingen - een warmtebron die wijst op de aanwezigheid van een hennepplantage, de aanwezigheid van alle attributen voor de hennepteelt en hennepresten - rechtvaardigen voorshands de conclusie dat in de woning in de periode voorafgaand aan de doorzoeking een hennepplantage in bedrijf is geweest, ook al zijn geen hennepplanten aangetroffen. Dat is alleen anders indien [appellante] een plausibele alternatieve verklaring kan geven voor deze feitelijke bevindingen. Het hof zal nagaan of dat het geval is.
2.12
Volgens [appellante] had haar ex-partner, [X], kweekapparatuur in de slaapkamer neergezet met de bedoeling die op korte termijn via Marktplaats te gaan verkopen. De apparatuur was niet in gebruik en [appellante] wist ook niet dat deze in de slaapkamer aanwezig was.
2.13
Het hof acht dit betoog van [appellante] niet plausibel. Daartoe is het volgende redengevend:
- Het enkel opslaan van kweekapparatuur leidt niet tot een warmteontwikkeling die vergelijkbaar is met de warmteontwikkeling bij het gebruiken van deze apparatuur;
- Het enkel opslaan van kweekapparatuur verklaart niet de aanwezigheid van hennepresten;
- [appellante] heeft haar stelling dat haar ex-partner de apparatuur via Marktplaats wilde verkopen, niet onderbouwd, bijvoorbeeld door het in het geding brengen van op Marktplaats te publiceren foto’s die door haar ex-partner zijn genomen;
- [appellante] heeft niet toegelicht wat haar ex-partner met de apparatuur heeft gedaan voordat hij deze in de woning met het oog op de verkoop ervan zou hebben opgeslagen. [appellante] suggereert dat haar ex-partner op enig moment wel - voor eigen medicinaal gebruik - hennep heeft geteeld, maar waar hij dat heeft gedaan (in de woning van [appellante] of elders) en wanneer
(kort voor de inval of veel langer geleden) heeft zij niet toegelicht. Dat mocht wel van haar worden verwacht;
- De politie heeft foto’s genomen van de aangetroffen situatie. Die foto’s zijn door Centrada in het geding gebracht en wijzen er niet op dat de kweekapparatuur slechts was opgeslagen. Uit de foto’s volgt dat de potten niet opgestapeld waren, maar naast elkaar in de growtent stonden en dat de afzuiginstallatie was aangesloten op een slang die vanuit de slaapkamer, waar de growtent zich bevond, door een gat in de muur naar een doucheruimte en vanuit die ruimte door de buitenmuur buiten uitkwam. De stelling van [appellante] dat deze situatie door de politie in scene is gezet en vervolgens is gefotografeerd - volgens [appellante] stonden de potten opgestapeld, was de slang niet aangesloten en zat de apparatuur in dozen - komt er op neer dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal vals is. Deze vergaande stelling acht het hof bij gebreke van enige onderbouwing bepaald ongeloofwaardig.
2.14
Nu de feitelijke bevindingen de conclusie rechtvaardigen dat in de woning van [appellante] een hennepplantage in bedrijf is geweest en de alternatieve verklaring van [appellante] voor deze bevindingen niet plausibel is, acht het hof het in hoge mate waarschijnlijk dat een bodemrechter op basis van deze gegevens zal oordelen dat in de woning een hennepplantage is geëxploiteerd. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat [appellante] heeft aangevoerd dat het elektraverbruik van de woning niet afwijkt van wat gebruikelijk is bij een woning als deze. Zij heeft deze stelling echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld door afrekeningen van het elektraverbruik of gegevens van de meterstanden in het geding te brengen, hetgeen wel op haar weg had gelegen nu zij, anders dan Centrada, over deze gegevens kan beschikken. Dit betoog van [appellante] leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
2.15
Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat het niet geloofwaardig is dat [appellante] geen weet had van de aanwezigheid van de hennepplantage in de woning. De hennepplantage was opgesteld in een van de slaapkamers van de woning, derhalve in een verblijfruimte. De slang van de afzuiginstallatie liep door de doucheruimte heen. Het is zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet voorstelbaar dat [appellante] in de periode dat de hennepplantage in bedrijf was de slaapkamer in de door haar gehuurde woning nimmer heeft betreden. Bovendien is het niet voorstelbaar dat [appellante] de slang in de doucheruimte niet heeft opgemerkt. Voor zover [appellante] met de grief ook tegen dit oordeel van de kantonrechter heeft willen opkomen, faalt de grief.
2.16
De slotsom is dat de grief faalt.
2.17
Grief 2is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De grief heeft geen zelfstandig karakter en deelt het lot van de andere grief.
2.18
De slotsom is dat het vonnis van de voorzieningenrechter, strekkende tot ontruiming van de woning door [appellante], kan worden bekrachtigd. [appellante] is ook in hoger beroep in het ongelijk gesteld. Het hof zal haar om die reden veroordelen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat 1 punt tarief II - het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de proceskostenveroordeling, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.2 is overwogen, geen rekening met de akte van Centrada) en het nasalaris, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente zoals in het dictum te bepalen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten op € 683,- aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening en te vermeerderen met een bedrag van € 131,- aan nasalaris voor de advocaat en voorts met € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 april 2014.