Het hof is van oordeel dat Collusie de inhoud van het, onder 3.8 geciteerde,
e-mailbericht van [geïntimeerde] d.d. maandag 30 augustus 2010, 8:41 uur niet heeft hoeven opvatten als een ziekmelding. Collusie heeft dat ook, voor [geïntimeerde] kenbaar, niet gedaan, zoals blijkt uit de laatste officiële waarschuwing per brief van diezelfde dag.
Nadat [geïntimeerde] vervolgens per e-mail van woensdagnamiddag 1 september 2010 had gemeld dat zij wel bedoeld had zich ziek te melden en dat zij zich op diezelfde eerste september ook bij de arbodienst ziek had gemeld, is [geïntimeerde] opgedragen te verschijnen op het spreekuur bij de bedrijfsarts.
Het hof ziet in de processtukken geen basis voor het oordeel van de kantonrechter dat Collusie de ziekmelding heeft geaccepteerd, in die zin dat zij de gestelde arbeidsongeschiktheid wegens ziekte zonder nader onderzoek door de bedrijfsarts voor juist heeft aangenomen. Het tegendeel is het geval: in de onder 3.11 geciteerde brief van Collusie staat immers dat de bedrijfsarts de eventuele arbeidsongeschiktheid moest vaststellen, dat [geïntimeerde] was gewaarschuwd daarom op de oproep te verschijnen en dat Collusie, nu [geïntimeerde] dat niet gedaan heeft, niet in staat is haar recht op loon vast te stellen.
Anders ook dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Collusie niet verplicht was "aanstonds" na de ziekmelding mee te delen dat deze niet werd geaccepteerd, op straffe van verval van het recht haar standpunt te bepalen nadat de bedrijfsarts [geïntimeerde] had gezien, althans had opgeroepen op het spreekuur.
Het voorgaande brengt mee dat [geïntimeerde], zoals Collusie reeds onder punt 25 van haar conclusie van antwoord in eerste aanleg had aangevoerd, bij haar loonvordering, voor zover gebaseerd op art. 7:629 BW, een verklaring van een deskundige als bedoeld in art. 7:629a BW over had moeten leggen. Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst indien bij de eis niet een verklaring van een deskundige is gevoegd omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten. Op grond van het bepaalde in artikel 7:629a lid 2 BW is het overleggen van een dergelijke verklaring niet vereist indien de verhindering niet wordt betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet kan worden gevergd.
De onder 3.10 weergegeven verklaring van de huisarts van [geïntimeerde] is geen deskundigenoordeel zoals bedoeld in art. 7:629a lid 1 BW, en gesteld noch gebleken is dat de huisarts op grond van lid 7 van dit wetsartikel als deskundige is aangewezen.
Nu de verhindering wel is betwist en [geïntimeerde] niets heeft aangevoerd waaruit volgt dat van haar in redelijkheid niet gevergd kon worden een verklaring zoals bedoeld over te leggen, kan haar op art. 7:629 BW gebaseerde vordering vanaf 10 september 2010 reeds om die reden niet worden toegewezen.
Grief 1 in principaal appel slaagt dan ook, voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 10 september 2010.