ECLI:NL:GHARL:2014:3360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
13/00632 en 13/00633
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonheffingen en bijtelling privégebruik bestelauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag loonheffingen van € 5.325 over het jaar 2010 is opgelegd. De naheffingsaanslag is gebaseerd op de bijtelling voor privégebruik van een bestelauto, die aan de directeur van de onderneming, [D], ter beschikking is gesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er geen rittenregistratie was bijgehouden en er geen geldige verbodsovereenkomst voor privégebruik was opgesteld voor het jaar 2010.

Tijdens de zitting van het Hof op 15 januari 2014 werd het standpunt van belanghebbende, dat de bijtelling onterecht was, niet ondersteund door objectief bewijs. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de bestelauto niet voor privédoeleinden was gebruikt. De stelling dat [D] in de eerste helft van 2010 over een andere auto beschikte, werd niet als voldoende bewijs beschouwd. Het Hof benadrukte dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat de enkele verklaring over de gezinssamenstelling niet volstond om aan te tonen dat de bestelauto niet voor privégebruik was aangewend.

Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht de bijtelling had toegepast, omdat er geen schriftelijke verbodsovereenkomst voor het privégebruik van de bestelauto was en er onvoldoende toezicht op het verbod was aangetoond. De eerdere toezegging van de Inspecteur om geen rittenregistratie bij te houden, gold slechts voor een bepaalde periode en was niet van toepassing op het jaar 2010. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van het Hof werd op 15 april 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00632 en 13/00633
uitspraakdatum:
15 april 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2013, nummers AWB 12/431 en 12/5823, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Amersfoort(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 5.325. Daarbij is een bedrag van € 100 aan heffingsrente berekend.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 december 2011 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Op 5 december 2011 is bij de rechtbank Haarlem een beroepschrift met dagtekening 1 november 2011 van belanghebbende binnengekomen. De rechtbank Haarlem heeft op 16 maart 2012 het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van de gronden van beroep. In de daartegen door belanghebbende ingestelde verzetsprocedure heeft de rechtbank Haarlem geoordeeld dat niet hij, maar de rechtbank Gelderland bevoegd was op het beroep te beslissen en heeft het verzet gegrond verklaard. Rechtbank Haarlem heeft de zaak doorgezonden naar de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Dit beroep is bij de Rechtbank geregistreerd onder nummer 12/5823.
1.4
Op 23 januari 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, welk beroepschrift op 30 januari 2012 is binnengekomen. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 12/431.
1.5
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende tweemaal beroep heeft ingesteld tegen dezelfde uitspraken op bezwaar en heeft de zaken 12/5823 en 12/431 aangemerkt als één beroep.
1.6
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank tweemaal hoger beroep ingesteld, namelijk tegen het beroep dat bij de Rechtbank is geregistreerd onder nummer 12/431 en tegen het beroep dat is geregistreerd onder nummer 12/5823. Het Hof heeft eerstgenoemd beroep geregistreerd onder nummer 12/00632 en het tweede onder 12/00633. De Inspecteur heeft onder vermelding van beide zaaknummers een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoort behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] en [C] namens de Inspecteur.
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft een bouw- en aannemersbedrijf. [D] (hierna: [D]) is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende.
2.2
Belanghebbende heeft vanaf 1 januari 2006 een Volkswagen Transporter met kenteken [00-YY-YY] aan [D] ter beschikking gesteld.
2.3
Op 14 februari 2006 heeft belanghebbende de Inspecteur per brief verzocht ermee in te stemmen dat een rittenregistratie achterwege wordt gelaten. Belanghebbende heeft bij de brief een model werkgeversverklaring overgelegd, waarin is vermeld dat belanghebbende (werkgever) [D] verbiedt de bestelauto voor privédoeleinden te gebruiken.
2.4
De Inspecteur heeft bij brief van 18 april 2006 onder voorwaarden toestemming verleend een rittenregistratie achterwege te laten. In de brief is opgenomen dat het standpunt geldt van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008.
2.5
Op 9 januari 2009 heeft belanghebbende de in 2.2 genoemde Volkswagen Transporter vervangen door een andere Volkswagen Transporter met kenteken [01-XXX-2] en aan [D] ter beschikking gesteld (hierna: de bestelauto).
2.6
Belanghebbende heeft bij brief van 31 augustus 2009 opnieuw om een ontheffing van een rittenregistratie verzocht. In reactie daarop heeft de Inspecteur op 19 november 2009 onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Uit de door u meegestuurde overeenkomst maak ik op dat uw cliënt de bijtelling achterwege wil laten op basis van het verbod op privégebruik. (…) De meegestuurde overeenkomst komt grotendeels overeen met de voorbeeld verbodsovereenkomst zoals deze op onze site www. belastingdienst.nl staat vermeld. Echter de opgelegde sancties zijn niet voldoende om het verbod realiteitswaarde te geven (…) Dit dient aangepast te worden in de overeenkomst met uw cliënt. Het toezicht op naleving van het verbod privégebruik door de werkgever is zeer belangrijk. De mate van toezicht verschilt tussen werknemers en een DGA. (…) De controle door de werkgever moet zijn te relateren aan eventueel aanwezige agenda’s, werkroosters of werkstaten, vakantieoverzichten, zieke en verlofstaten, benzinebonnen, garagenota’s en dergelijke. (…) Voor uw cliënt als DGA geldt een andere vorm van toezicht omdat een DGA praktisch gesproken geen reële afspraak kan maken met zijn werkgever over het te leveren bewijs. Daardoor is hij in zoverre niet op één lijn te stellen met een gewone werknemer. Een verbod op privé-gebruik kan alleen plaatsvinden als er op het verbod op privé-gebruik een andere vorm van toezicht plaatsvindt dan toezicht van de DGA op zichzelf. Een voorbeeld van toelaatbaar bewijs is als de DGA, net als zijn medewerkers, ook gecontroleerd wordt op het verbod op privé-gebruik door een onafhankelijke derde. De DGA zou bijvoorbeeld ook kunnen aantonen dat de auto na werktijd altijd op het bedrijventerrein blijft staan, door middel van camera toezicht. Indien uw cliënt conform bovengenoemde voorwaarden een verbodsovereenkomst privégebruik auto overeenkomt en voldoende toezicht houdt op naleving van dit verbod, dan mag uw cliënt de bijtelling achterwege laten en hoeft er geen kilometeradministratie te worden bijgehouden.”
2.7
Op 9 juli 2010 heeft belanghebbende een Skoda Fabia met kenteken [02-YYY-3] gekocht en aan [D] ter beschikking gesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bijtelling op het loon in aanmerking genomen.
2.8
Voor het jaar 2010 is geen verbodsovereenkomst voor het privégebruik van de bestelauto opgemaakt. Voor de periode 1 januari 2010 tot 9 augustus 2010 is geen rittenregistratie van de bestelauto bijgehouden. Vanaf 9 augustus 2010 is een rittenregistratie van de bestelauto bijgehouden.
2.9
Op 19 december 2011 is de onderhavige naheffingsaanslag loonheffingen 2010 opgelegd. De Inspecteur heeft de bijtelling voor het privégebruik van de bestelauto berekend over de eerste helft van 2010, van 1 januari tot 1 juli 2010. Over de tweede helft van het jaar 2010 is geen bijtelling in verband met privégebruik van de bestelauto berekend.
2.1
In hoger beroep heeft belanghebbende een “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” overgelegd. Deze overeenkomst is op 20 augustus 2013 ondertekend door belanghebbende en [D]. In deze overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“De werkgever heeft met ingang van 1 januari 2006 [Hof: een Volkswagen Transporter] aan de werknemer ter beschikking gesteld (…) Het is de werknemer niet toegestaan om de bestelauto voor privé-doeleinden te gebruiken. (…) Deze overeenkomst gaat in op 20 augustus 2013 en is voor onbepaalde tijd overeengekomen.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de onderwerpelijke naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of terecht een bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto heeft plaatsgevonden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslag.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat alleen de naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2010 in geschil is. Het Hof zal de hoger beroepen met nummers 13/00632 en 13/00633 als zodanig behandelen.
4.2
Ingevolge artikel 13bis Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) wordt het voordeel van een auto die ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. Toepassing van deze bijtelling voor privégebruik van de auto blijft onder meer achterwege indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Indien de auto een bestelauto betreft die naar aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen of indien er voor een bestelauto een verbod op privégebruik geldt, blijft een bijtelling eveneens achterwege.
4.3
Op belanghebbende rust de last overtuigend aan te tonen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, dan wel de last aannemelijk te maken dat zich een uitzondering voordoet als bedoeld in het vijfde lid, van artikel 13bis, van de Wet LB.
4.4
Het Hof acht belanghebbende niet in de bewijslast geslaagd. Belanghebbende heeft geen enkel objectief en controleerbaar gegeven overgelegd dat tot het in 4.3 bedoelde bewijs kan dienen. Een rittenregistratie is over de periode 1 januari tot 1 juli 2010 niet bijgehouden. Voor deze periode is evenmin een verbodsovereenkomst opgemaakt. Belanghebbendes stelling, dat zij en [D] steeds ervan zijn uitgegaan dat een verbodsovereenkomst van toepassing was en dat slechts is vergeten het verbod op schrift te stellen, kan haar niet baten, nu artikel 13bis, vijfde lid, onder a Wet LB een schriftelijke vastlegging eist. De door belanghebbende in hoger beroep overgelegde overeenkomst van 20 augustus 2013 heeft blijkens de tekst pas werking vanaf deze datum en kan om die reden evenmin dienen als een in het onderhavige tijdvak geldende verbodsovereenkomst. Het Hof merkt bovendien op dat artikel 13bis vijfde lid onder a Wet LB méér eisen stelt dan de enkele schriftelijke vastlegging van een verbod, zoals het houden van toezicht op het verbod. Ook daarvan heeft belanghebbende geen bewijs geleverd.
4.5
Belanghebbende heeft aangevoerd dat [D] in de eerste helft van het jaar 2010 in privé beschikte over een Audi, dat hij een gezin met twee kinderen heeft en dat de bestelauto slechts over twee zitplaatsen beschikt. Belanghebbende stelt dat het daarom onaannemelijk is dat [D] de bestelauto voor privéritten heeft gebruikt. Met deze blote stelling heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof geen bewijs geleverd dat [D] geen privégebruik van de bestelauto heeft gemaakt. De gezinssamenstelling sluit namelijk niet uit dat de bestelauto voor privédoeleinden kan worden gebruikt. Indien belanghebbende heeft bedoeld aan te voeren dat de bestelauto naar aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen, dan heeft zij daarvan evenmin bewijs geleverd.
4.6
Belanghebbende klaagt erover dat de Inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen heeft geschonden door een bijtelling toe te passen. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de Inspecteur in voorafgaande jaren toestemming heeft verleend een rittenregistratie achterwege te laten. Belanghebbende is van mening dat het feit dat naast de onderhavige naheffingsaanslag niet tevens een boete is opgelegd, haar standpunt onderschrijft.
4.7
Het Hof merkt op dat de toezegging van de Inspecteur dat geen rittenregistratie hoefde te worden bijgehouden (zie 2.3) uitdrukkelijk is gegeven voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008. In zijn brief van 19 november 2009 (zie 2.4) heeft de Inspecteur aangegeven dat een enkele verbodsverklaring niet volstaat voor het achterwege laten van een rittenregistratie en dat gelet op de relatie tussen belanghebbende en [D] - waarbij [D] naast werknemer tevens directeur/grootaandeelhouder is - een bijzondere vorm van toezicht op het naleven van een verbod is vereist. Nu belanghebbende geen verbodsovereenkomst voor het jaar 2010 heeft opgemaakt en evenmin het door de Inspecteur gevraagde bewijs betreffende de naleving van een verbod is verstrekt, kan het Hof niet inzien hoe de Inspecteur vertrouwen heeft kunnen wekken dat over 2010 geen bijtelling vanwege privégebruik van de bestelauto zou plaatsvinden. Dat de Inspecteur bij het vaststellen van de onderhavige naheffingsaanslag niet tevens een boete heeft opgelegd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
15 april 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.