ECLI:NL:GHARL:2014:3326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
200.129.017
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en risico bij diefstal van de auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van 9 januari 2013, waarin [geïntimeerde] een vordering had ingesteld wegens betalingsachterstand op een huurkoopovereenkomst voor een auto. De huurkoopovereenkomst, gesloten op 19 april 2008, had een totaalbedrag van € 15.948,10 met een effectieve rente van 7,9%. [geïntimeerde] stelde dat [appellante] in gebreke was gebleven met de betaling van de vervallen termijnbedragen en vorderde betaling van het netto restant van de huurkoopsom, vermeerderd met rente. [appellante] voerde als verweer aan dat de auto was gestolen en dat dit voor haar overmacht was, wat haar betalingsverplichting zou uitsluiten.

Het hof oordeelde dat de diefstal van de auto voor risico van [appellante] kwam, aangezien de auto op het moment van ondertekening van de overeenkomst aan haar was afgeleverd. De relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] bevestigden dat het risico van de auto bij [appellante] lag. Het hof concludeerde dat de omstandigheden die [appellante] aanvoerde niet voldoende waren om haar verweer te onderbouwen. Het beroep op overmacht werd afgewezen, omdat [appellante] niet had aangetoond dat de diefstal haar betalingsverplichting zou uitsluiten.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure aan de zijde van [geïntimeerde] werden vastgesteld op € 683,-- voor griffierecht en € 632,-- voor salaris advocaat. Het hof wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.017
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort 801395)
arrest van de eerste kamer van 22 april 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. M.S. Kat,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.,
handelend onder de naam
[handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J. Kastein.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
9 januari 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort) tussen [geïntimeerde] als eisende partij en [appellante] als gedaagde partij heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 april 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van voornoemd vonnis van 9 januari 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het geschil tussen partijen gaat, kort gezegd, om het volgende. Ten behoeve van de aanschaf van een auto heeft [appellante] op 19 april 2008 een huurkoopovereenkomst gesloten met [geïntimeerde], voor een totaalbedrag van € 15.948,10 tegen een effectieve rente op jaarbasis van 7,9%. De kantonrechter heeft onbestreden geoordeeld dat op de overeenkomst van partijen de Wet op het consumentenkrediet (hierna: de Wck) van toepassing is, zodat het hof daar ook van zal uitgaan. [geïntimeerde] stelt dat [appellante] tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van de vervallen termijnbedragen en dat zij [appellante] tevergeefs diverse keren heeft gemaand tot het nakomen van haar verplichtingen. Volgens [geïntimeerde] is, gelet daarop, het netto restant van de huurkoopsom (€ 6.657,96, de contante waarde minus de nog niet verdiende rente) ineens opeisbaar, te vermeerderen met de overeengekomen rente (door haar over de periode 14 juli 2011 tot 28 februari 2012 berekend op € 315,21) en te verminderen met de van [appellante] ontvangen betaling van € 440,--, zijnde in totaal € 6.533,17.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellante] bij vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan haar van € 6.533,17, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 7,9% per jaar, althans de wettelijke rente, vanaf 28 februari 2012 tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. [appellante] heeft daartegen onder meer het verweer gevoerd dat de auto is gestolen, “dat dit voor ons overmacht is geweest” en dat de politie de auto kan komen ophalen, maar dat nog niet heeft gedaan. [geïntimeerde] heeft daartegenover onder meer aangevoerd dat de diefstal op grond van artikel 7 van de toepasselijke algemene voorwaarden voor risico van [appellante] komt en niet afdoet aan haar verplichting tot betaling van het door [geïntimeerde] gevorderde. De kantonrechter heeft de vordering bij vonnis van 9 januari 2013 toegewezen, met dien verstande dat van de gevorderde rente van 7,9% slechts is toegewezen de rente voor zover dat percentage het ingevolge de Wck maximaal toegestane percentage niet te boven gaat. Het hoger beroep van [appellante] is gericht tegen dat vonnis en strekt er kennelijk toe dat het hof de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijst.
4.2
De grief van [appellante] legt aan het hof ter beoordeling voor of haar verweer, zoals dat na aanvulling in hoger beroep luidt, aan toewijzing van de vordering in de weg staat. Dat verweer luidt, zo begrijpt het hof, dat het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellante] is gehouden tot betaling van hetgeen zij krachtens de overeenkomst is verschuldigd. Ter onderbouwing van haar verweer heeft [appellante] de volgende omstandigheden gesteld:
- de auto is tijdens de looptijd van de overeenkomst gestolen;
- [appellante] heeft al hetgeen gedaan dat in haar vermogen lag ten aanzien van de gestolen auto;
- de diefstal is onverwijld aan [geïntimeerde] gemeld en [appellante] heeft ook gemeld waar de auto zich bevond;
- het is [appellante] niet mogelijk geweest zelf verdere actie te ondernemen; vanwege bedreigingen door degene die de auto heeft gestolen, heeft [appellante] niet meteen aangifte kunnen doen; later is aangifte bij de politie gedaan;
- [appellante] heeft steeds bij de politie navraag gedaan hoe de zaak ervoor staat;
- [geïntimeerde] is een professionele partij die regelmatig huurkoopovereenkomsten aangaat;
- het is aannemelijk dat het regelmatig voorkomt dat de huurkoop-objecten uit de macht van de huurkoper geraken;
- [geïntimeerde] heeft geen enkele handeling verricht ter revindicatie van het voertuig, terwijl zij de auto nog steeds kan revindiceren;
- de politie kan de auto komen ophalen, maar heeft dat nog niet gedaan.
4.3
Bij de beantwoording van de hiervoor genoemde vraag stelt het hof het volgende voorop. Op grond van artikel 7A:1576m lid 4 BW is de zaak (in dit geval: de auto) voor risico van de koper (in dit geval: [appellante]) van de aflevering af. Ingevolge artikel 7A:1576m lid 5 BW kan hiervan bij een consumentenkoop niet ten nadele van de koper worden afgeweken. Artikel 7 van de toepasselijke algemene voorwaarden, waarop [geïntimeerde] zich onbetwist heeft beroepen, is een vergelijkbare bepaling, te weten: “Het risico voor de zaak is vanaf ondertekening van deze overeenkomst voor rekening van Cliënt”. Het hof stelt vast dat blijkens de overeenkomst van partijen [appellante] de auto op de datum van de ondertekening van de overeenkomst ook feitelijk in ontvangst heeft genomen, zodat de auto toen (kennelijk) is afgeleverd. Genoemde artikelen brengen mee dat de diefstal, daterend van na de aflevering aan [appellante], voor risico van [appellante] komt en dat de diefstal niet afdoet aan haar (betalings)verplichtingen op grond van de overeenkomst van partijen. Artikel 7 van de toepasselijke algemene voorwaarden is in dit geval, waarin geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, niet onredelijk bezwarend. In dit geval vielen de aflevering en de ondertekening van de overeenkomst immers op dezelfde datum en resulteert artikel 7 van de toepasselijke algemene voorwaarden in hetzelfde moment van overgang van het risico als de wet in artikel 7A:1576m lid 4 BW bepaalt.
4.4
[geïntimeerde] heeft het verweer van [appellante] en de door haar gestelde omstandigheden gemotiveerd bestreden. Veronderstellenderwijs uitgaand van de juistheid van de door [appellante] gestelde omstandigheden overweegt het hof het volgende. Het hof is, gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, van oordeel dat die omstandigheden niet meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellante] is gehouden tot betaling van hetgeen zij krachtens de overeenkomst is verschuldigd. Die omstandigheden rechtvaardigen zonder toelichting, die ontbreekt, ook niet dat, zoals [appellante] nog betoogt, het op de weg van [geïntimeerde] lag om de auto te revindiceren. De auto was immers voor risico van [appellante]. [appellante] heeft de diefstal van de auto gekwalificeerd als overmacht. Voor een gegrond beroep op overmacht in de zin van artikel 6:75 BW, dat aan toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] in de weg zou kunnen staan, heeft [appellante] evenwel onvoldoende gesteld.
4.5
Al met al faalt het verweer van [appellante]. Dat verweer staat dus niet aan toewijzing van de vordering in de weg.
4.6
Nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een andere conclusie leiden, gaat het hof aan de bewijsaanbiedingen van partijen voorbij.

5.Slotsom

5.1
De grief faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 683,--
- salaris advocaat € 632,-- (1 punt x tarief I).
5.3
Het meer of anders gevorderde zal het hof afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort) van 9 januari 2013;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 683,-- voor verschotten en op € 632,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, Ch.E. Bethlem en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.