In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de waarde van verschillende onroerende zaken is vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2010 vastgesteld, maar belanghebbende betwistte deze waarderingen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 18 maart 2014 in Arnhem zijn beide partijen gehoord, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door deskundigen en de heffingsambtenaar door een taxateur. Het geschil spitste zich toe op de vraag welke kapitalisatiefactor en gecorrigeerde vervangingswaarde (gvw) in aanmerking moesten worden genomen bij de waardebepaling van de onroerende zaken. Het hof oordeelde dat de taxatierapporten van de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwd waren en dat de door belanghebbende bepleite waarden ook niet aannemelijk waren gemaakt. Uiteindelijk heeft het hof de WOZ-waarde van de onroerende zaken vastgesteld in goede justitie, waarbij het hof de waarde van de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2010 heeft verlaagd ten opzichte van de eerdere vaststellingen. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.