ECLI:NL:GHARL:2014:3085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/00326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Hof in geschil over negatieve beschikking Tegemoetkoming buitengewone uitgaven

In deze zaak staat de vraag centraal of aan belanghebbende terecht een negatieve beschikking Tegemoetkoming buitengewone uitgaven (TBU) is opgelegd ter hoogte van € 1.328. De belanghebbende, geboren op 18 februari 1943, had in haar aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 een bedrag van € 1.349 als aftrekbare buitengewone uitgaven vermeld. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV over 2007 vastgesteld en een TBU van € 454 toegekend voor het jaar 2008. Later is een tweede TBU van € 1.781 toegekend, maar de derde TBU, die nu in geschil is, resulteert in een terugbetaling van € 1.328. De rechtbank Assen heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit hoger beroep is doorgezonden naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 1 april 2014 zijn belanghebbende en haar gemachtigde, alsook de vertegenwoordiger van de Inspecteur, verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de beschikking TBU niet onder de reikwijdte van de Algemene wet inzake rijksbelastingen valt, waardoor het Hof zich onbevoegd verklaart. Het Hof heeft de zaak doorgezonden naar de Hoge Raad om het jurisdictiegeschil te beslechten. De beslissing van het Hof houdt in dat het geen proceskostenveroordeling oplegt, maar wel de griffier opdraagt het door belanghebbende betaalde griffierecht terug te betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 april 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 12/00326
uitspraakdatum: 15 april 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 juli 2012, nummer AWB 11/743, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst / Oost(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 bij (negatieve) beschikking met nummer [000000000] een Tegemoetkoming buitengewone uitgaven (hierna: TBU) toegekend resulterend in een door belanghebbende te betalen bedrag van € 1.328.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Assen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 juli 2012 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft erop gewezen dat partijen en andere belanghebbenden tegen de uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling, aldaar ingekomen op 15 augustus 2012. De Afdeling heeft het hogerberoepschrift op de voet van 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij brief van 27 september 2012 doorgezonden aan het Hof.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigde [A] alsmede, namens de Inspecteur, mr. [B].
1.7
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, geboren op 18 februari 1943, heeft in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2007 een bedrag van € 1.349 als aftrekbare buitengewone uitgaven vermeld.
2.2
De Inspecteur heeft op 19 februari 2010 conform de aangifte de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 vastgesteld en heeft een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.947, waarbij rekening is gehouden met het bedrag van € 1.349 aan buitengewone uitgaven. Aan belanghebbende is vervolgens voor het jaar 2008 een TBU van € 454 toegekend. Vervolgens is voor belanghebbende voor de IB/PVV over het jaar 2008 een negatief inkomen vastgesteld, en is het belastbare inkomen uit werk en woning over het jaar 2007 door verliesverrekening verminderd tot nihil. Dit heeft ertoe geleid dat aan belanghebbende een tweede TBU voor het jaar 2008 is toegekend ten bedrage van € 1.781. Na vaststelling van het tot nihil verminderde inkomen over het jaar 2007 is een derde TBU afgegeven – thans in geschil - voor 2008, strekkende tot terugbetaling van € 1.328.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht een (negatieve) beschikking TBU is opgelegd ten bedrage van € 1.328.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de beschikking.
3.3
De Inspecteur beantwoordt - zo begrijpt het Hof - de onder 3.1 vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Partijen hebben geen geschil over de cijfermatige uitwerking van de beschikking TBU.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid van het Hof
4.1
De beschikking TBU is gebaseerd op een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Financiën vastgestelde Algemene maatregel van bestuur (AmvB): “Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven” (Koninklijk besluit van 29 maart 2004, Stb. 2004, nr. 152, hierna: de AmvB). De AmvB behelst tijdelijke regels inzake het verstrekken van een aanspraak op financiële tegemoetkoming aan burgers met buitengewone uitgaven die in de fiscaliteit voor die uitgaven geen of weinig belastingreductie hebben genoten vanwege een laag inkomen. De hoogte van de beschikking TBU wordt bepaald aan de hand van de IB/PVV. Indien belanghebbende het niet eens zou zijn geweest met de in de IB/PVV vastgestelde in aanmerking te nemen buitengewone uitgaven, had belanghebbende kunnen verzoeken om een beschikking daaromtrent op de voet van artikel 6.2b van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001, tekst 2008). Tussen partijen staat vast dat geen sprake is van een verzoek noch van een beschikking in de zin van artikel 6.2b van de Wet IB 2001. Tevens staat vast dat geen geschil bestaat over de hoogte van de buitengewone uitgaven (afdeling 6.5 van de Wet IB 2001).
4.2
Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR, tekst 2012) kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de belastingrechter worden ingesteld, indien het betreft een belastingaanslag, daaronder begrepen verrekening of een voor bezwaar vatbare beschikking. De beschikking TBU is geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR; de beschikking TBU is immers niet genomen ingevolge een belastingwet maar op grond van de AmvB. Evenmin verwijzen de beschikking TBU en de AmvB naar de AWR. Dit betekent dat voor bezwaar en beroep de algemene regels van de Awb gelden en dat de algemene bestuursrechter op de voet van artikel 8:1 van de Awb bevoegd is van het geschil omtrent de beschikking TBU kennis te nemen.
4.3
Het onder 4.2 overwogene brengt mee dat, ingevolge artikel 27h van de AWR (en sinds 1 januari 2013 artikel 8:105 van de Awb en de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak), nu geen sprake is van een onder de reikwijdte van artikel 26 van de AWR vallend besluit, geen hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof.
4.4
Gezien de onder 1.4 genoemde doorzending door de Afdeling, constateert het Hof dat sprake is van een jurisdictiegeschil als bedoeld in artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het Hof zal derhalve belanghebbendes hogerberoepschrift doorzenden aan de Hoge Raad met het verzoek dit jurisdictiegeschil te beslechten.
Slotsom
4.5
Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof zich onbevoegd verklaren.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. In de omstandigheid dat de Afdeling belanghebbendes hogerberoepschrift ten onrechte heeft doorgezonden aan het Hof, ziet het Hof aanleiding de griffier van het Hof te gelasten het door belanghebbende betaalde griffierecht in verband met het door haar ingestelde hoger beroep bij het Hof terug te betalen.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart zich onbevoegd;
- draagt de griffier op het hogerberoepschrift door te zenden aan de Hoge Raad met het verzoek het geconstateerde jurisdictiegeschil te beslechten;
- gelast dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 15 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(E. Polak)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.