ECLI:NL:GHARL:2014:3012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
24-002005-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewapende bankoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren wegens het medeplegen van een gewapende bankoverval op 8 oktober 2008 bij de Fortis Bank in [plaats]. De overval werd gekenmerkt door geweld en bedreiging met een vuurwapen, waarbij medewerkers van de bank onder druk werden gezet om geld af te geven. De verdachte en zijn mededader dreigden met geweld en gebruikten een fles met benzine als middel van intimidatie. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om de verdachte te veroordelen, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid bij de overval. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de aangetroffen sporen, waaronder DNA, als betrouwbaar beoordeeld. De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan zowel de benadeelde partij [benadeelde] als ABN AMRO. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot € 275,00 en die van ABN AMRO tot € 30.919,00 toegewezen, met de verplichting tot betaling aan de Staat in geval van niet-betaling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002005-12
Uitspraak d.d.: 11 april 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 4 september 2012 met parketnummer 19-810026-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorte plaats] op [geboorte datum],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 januari 2013, 8 mei 2013, 6 augustus 2013 en 28 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaren en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.W. Bouwman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 oktober 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Fortisbank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerkers van die bank, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- met een nylonkous over het hoofd, althans vermomd die bank is/zijn binnengegaan/geklommen en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen tegen het hoofd van (een) medewerker(s) van die bank te plaatsen en/of een vuurwapen op die medewerker(s) heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) die medewerker(s) dreigend heeft/hebben toegevoegd: "niet de grote jongen uithangen, want ik schiet" en/of "geen geintjes, anders schiet ik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die medewerker(s) een fles met benzine, althans met een brandbare vloeistof heeft/hebben voorgehouden en/of daarbij heeft/hebben geroepen: "als je geen geld geeft, dan gooi ik de vloeistof over je heen en steek ik je in brand", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die medewerker(s) te boeien en/of vast te binden/te tapen en/of
- die medewerkers te slaan en/of te trappen en/of op andere wijze fysiek gewelddadig tegen die medewerker(s) te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de verdediging is betoogd, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de overval omdat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft verklaard dat hij niets met de overval te maken heeft.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hieromtrent in het bijzonder het volgende.
Op 8 oktober 2008 omstreeks 09:00 uur vindt een gewapende overval plaats op de Fortis Bank in [plaats]. Uit de aangiften blijkt dat wanneer twee werknemers die ochtend de bank openen, reeds een overvaller in het gebouw aanwezig is. Deze mannelijke dader (dader 1) draagt een panty over zijn hoofd en dreigt de werknemers met een vuurwapen in zijn hand. Via een walkietalkie heeft hij verbinding met een mededader. Dader 1 heeft een groene rugtas bij zich met emblemen en heeft een donkere huidskleur. Hij draagt gedeeltelijk een panty over zijn hoofd, zichtbaar zijn ook zijn grote neusgaten. Gedurende de overval komen nog drie werknemers en een tweede mannelijke dader (dader 2) de bank binnen. Met geweld en bedreiging met geweld dwingen de daders de werknemers tot de afgifte van € 30.919,- (papiergeld en rolletjes muntgeld) uit de kluis. De daders gaan er te voet vandoor.
Een van de werknemers ziet na afloop van de overval een van de overvallers aan de achterzijde van de bank over de schutting klimmen. Deze schutting staat op de scheidslijn van het terrein van de Fortis bank en de basisschool daarachter. Achter de schutting wordt diezelfde ochtend door de politie een gele zaklamp aangetroffen. Op het voetpad naast de basisschool worden eveneens vlak na de overval een paar rollen muntgeld en op korte afstand daarvan een zwarte muts aangetroffen. Het hof stelt vast dat voornoemde goederen (muts en zaklamp) vlak na de overval zijn aangetroffen op de kennelijke vluchtroute van de twee overvallers, waarbij de muts is gevonden vlak bij een aantal rollen muntgeld, zijnde voorwerpen soortgelijk aan voorwerpen die deel uitmaakten van de geldbuit. Het hof acht ook de aard van deze aangetroffen goederen (muts en zaklamp) van belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke goederen vaak worden gebruikt bij (de voorbereiding van) overvallen.
In het verlengde van deze vluchtroute hebben meerdere buurtbewoners twee mannen, waarvan een met een licht getinte huid, vlak na de overval hard zien wegrijden in een auto. Het hof stelt vast dat dit de daders van de overval moeten zijn geweest.
Op de muts wordt zowel op de buitenkant als de binnenkant een haar van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen evenals van hem afkomstig huidepitheel.
Op de binnenzijde van de zaklamp wordt na onderzoek DNA aangetroffen van verdachte.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd, dat dit DNA-spoor moet worden uitgesloten van het bewijs, aangezien bij het verwerken van de zaklamp niet, althans niet controleerbaar, conform het bepaalde in artikel 5 van het Besluit DNA onderzoek in strafzaken is gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent, dat uit processen-verbaal van de politie blijkt dat op 8 oktober 2008 omstreeks 10:50 uur een technisch rechercheur ter plaatse was die de zaklamp aantrof. Deze zaklamp werd blijkens het proces-verbaal met de daarvoor bestemde hulpmiddelen veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN nummer AAAU6452NL en onder vermelding van ditzelfde SIN nummer verzonden naar het NFI om te worden onderzocht. Uit het rapport van het NFI d.d. 19 december 2008 getiteld ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in [plaats] op 8 oktober 2008’ blijkt dat onder meer een zaklantaarn met SIN nummer AAAU6452NL is onderzocht en dat drie bemonsteringen zijn veiliggesteld onder vermelding van AAAU6452NL#1, AAAU6452NL#2 en AAAU6452NL#3. Van het DNA in de bemonstering AAAU6452NL#2 is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man. Nadat verdachte was veroordeeld in een andere strafzaak werd in de loop van 2011 zijn DNA-profiel opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken. Het DNA van verdachte bleek vervolgens te matchen (matchkans: kleiner dan één op één miljard) met het DNA-profiel opgenomen in de DNA-databank onder vermelding van AAAU6452NL#02.
Artikel 5 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken luidt:
1.
De opsporingsambtenaar voorziet de verpakking van een in beslag genomen voorwerp waarop mogelijkerwijs celmateriaal aanwezig is, dan wel van celmateriaal dat niet is afgenomen op de wijze als voorzien in artikel 2 of artikel 3artikel2artikel3, van een identiteitszegel zodra het voorwerp of celmateriaal in beslag is genomen dan wel zo spoedig mogelijk daarna
2.
De opsporingsambtenaar voorziet het proces-verbaal van de inbeslagneming van het voorwerp of het celmateriaal, bedoeld in het eerste lid, van een identiteitszegel dat gelijk is aan het identiteitszegel, bedoeld in het eerste lid. Indien het te onderzoeken celmateriaal van een bekende verdachte is, vermeldt hij in het proces-verbaal diens naam en geboortedatum, -plaats en -land of, indien deze onbekend zijn, andere gegevens waarmee diens identiteit kan worden vastgesteld.
3.
De opsporingsambtenaar zorgt ervoor dat het voorwerp of het celmateriaal, bedoeld in het eerste lid, na een opdracht van de officier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris tot het daaraan verrichten van DNA-onderzoek, zo spoedig mogelijk in een verpakking die hij heeft voorzien van een of meer sluitzegels bij het instituut wordt bezorgd.
Voormelde regelgeving strekt ertoe te voorkomen dat onzekerheid rijst omtrent de identiteit van het onderzochte celmateriaal. Op grond van de hiervoor vastgestelde gang van zaken kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een dergelijke onzekerheid: de technische recherche heeft de zaklamp met de daarvoor bestemde hulpmiddelen veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN nummer AAAU6452NL en diezelfde zaklamp is door het NFI onderzocht. Dat de sluit- en identiteitszegels die betrekking hebben op verzending van het DNA-materiaal zich niet in het dossier bevinden, leidt er niet toe dat de bevindingen van het NFI onbruikbaar zijn voor het bewijs. Het betoog van de raadsvrouw dat niet is na te gaan of de zaklamp op juiste en zorgvuldige wijze is veiliggesteld, mist gelet op de vastgestelde gang van zaken feitelijke grondslag. Het hof zal de resultaten derhalve gebruiken voor het bewijs.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte en [medeverdachte] elkaar goed kennen, dat zij ten tijde van het ten laste gelegde met elkaar omgingen en dat zij zich in het verleden samen schuldig hebben gemaakt aan een soortgelijk feit als het ten laste gelegde.
Ter zitting heeft het hof waargenomen dat verdachte een lichtgetinte huidskleur heeft en derhalve past in de (summiere) beschrijving van dader 2 zoals ook hiervoor weergegeven. Tevens heeft het hof ter zitting waargenomen dat de lichtgetinte kleur en vorm van de neusbrug en neusvleugels, zichtbaar op de bij de Fortisbank vastgelegde beelden (proces-verbaal p. 162) van dader 2, overeenkomen met de lichtgetinte kleur en vorm van de neusbrug en neusvleugels van verdachte.
Het hof gaat verder - in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft aangevoerd en in lijn met de visie van de advocaat-generaal - uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] om redenen zoals hierna uiteengezet. Zij was ten tijde van het tenlastegelegde de partner van verdachte maar verdachte en zij waren reeds uit elkaar toen [getuige] haar verklaringen aflegde.
Zij heeft bij de politie verklaard dat verdachte in de tijd van de overval walkietalkies had, dat verdachte over een pistool beschikte en dat hij haar groene rugtas met emblemen - die schuin gedragen wordt - eens had geleend en dat ze deze nooit van hem had teruggekregen. Verder verklaarde ze dat verdachte en [medeverdachte] eind 2008 iets aan het bekokstoven waren en dat ze wat met een bank wilden doen. In een tweede verhoor herkent [getuige] verdachte op beelden van de overval als dader 2. Naar aanleiding van voornoemde beelden verklaart ze over dader 1 dat deze heel veel op [medeverdachte] lijkt en dat ze bovendien de tas die dader 1 draagt herkent als haar tas.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] onbetrouwbaar zijn en dienen te worden uitgesloten van het bewijs, aangezien a priori uitermate behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van belastende verklaringen van een boze ex-vrouw. Deze boze ex-vrouw is bovendien door de politie thuis gehoord in bijzijn van haar moeder en schoonzusje, nadat zij door de verbalisanten informatie had gekregen over het onderzoek en ook wist dat verdachte was aangehouden als verdacht van de overval, waardoor beïnvloeding onvermijdelijk is geweest. Bovendien zijn de verklaringen van [getuige] op punten innerlijk tegenstrijdig en heeft zij bij de rechter-commissaris een stuk minder stellig verklaard, aldus de raadsvrouw.
Het hof gaat hierin, zoals hiervoor al gemeld, niet mee. Het enkele feit dat [getuige] en verdachte uit elkaar waren gegaan en deze scheiding verre van harmonieus was verlopen maakt op zich nog niet dat de verklaringen van [getuige] onbetrouwbaar zijn. De verklaringen van [getuige] zijn in de kern helder en consistent. [getuige] heeft op verschillende momenten verklaard erg bang te zijn voor verdachte. Zij heeft om die reden haar verklaringen bij de politie ook niet willen ondertekenen. Ook tijdens de verhoren door de rechter-commissaris heeft zij verklaard nog steeds bang te zijn voor verdachte. Het hof beschouwt het voorgaande als een aannemelijke verklaring voor het feit dat [getuige] tijdens haar verklaringen bij de rechter-commissaris minder stellig heeft verklaard dan tijdens haar eerdere verklaringen. Dit doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen zoals deze hiervoor zijn weergegeven. Het hof merkt op dat zij op geen enkel moment is teruggekomen op haar eerdere verklaringen. Bovendien worden haar verklaringen ondersteund door de door haar gevoerde en door de politie getapte telefoongesprekken. Ook zijn er geen aanwijzingen voor het feit dat de wijze van verhoren door de politie (verklaren in bijzijn van moeder en schoonzus nadat [getuige] informatie omtrent het onderzoek en de verdenking jegens verdachte had gekregen) haar heeft beïnvloed. Het hof merkt hierbij nog op dat de verklaring van [getuige] omtrent de sterke gelijkenis tussen dader 1 en [medeverdachte] spontaan tot stand is gekomen.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat zowel de zaklamp als de muts moeten zijn gebruikt door de overvallers en derhalve als dadersporen zijn aan te merken. Het DNA van verdachte is op een van die voorwerpen aangetroffen. Het hof stelt vast dat verdachte hieromtrent wisselend heeft verklaard. Verdachte heeft hieromtrent derhalve geen verklaring gegeven die een alternatief scenario - anders dan dat waarin verdachte een van de daders van de overval is - aannemelijk heeft doen maken. Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om te komen tot een veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde.

Overweging omtrent voorwaardelijk gedaan verzoek

De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof verzocht om het horen van getuige [getuige] in het geval het hof zal oordelen dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Getuige [getuige] is reeds tweemaal eerder in bijzijn van de verdediging gehoord en wel door de rechter-commissaris. De raadsvrouw heeft haar verzoek om [getuige] nogmaals te horen onvoldoende onderbouwd. Het hof acht het derhalve niet noodzakelijk om deze getuige nogmaals te horen en wijst het verzoek af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 08 oktober 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de Fortisbank,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen medewerkers van die bank, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader
- met een nylonkous over het hoofd die bank is binnengegaan en
- een vuurwapen op die medewerkers heeft gericht en gericht gehouden en
- die medewerker(s) dreigend heeft toegevoegd: "niet de grote jongen uithangen, want ik schiet" en "geen geintjes, anders schiet ik", en
- die medewerker(s) een fles met benzine heeft voorgehouden en daarbij heeft geroepen: "als je geen geld geeft, dan gooi ik de vloeistof over je heen en steek ik je in brand" en
- die medewerker te boeien en
- fysiek gewelddadig tegen die medewerker te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een goed voorbereide, professioneel uitgevoerde gewapende overval op de (toenmalige) Fortis bank te [plaats]. Hierbij is gedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, moesten bankmedewerkers op hun buik op de grond van de kluis liggen, is een van de aanwezige medewerkers op een stoel vastgebonden en omgeduwd en is er gedreigd om haar in brand te steken waarbij haar een fles met benzine werd getoond welke in haar directe omgeving werd gezet. Verdachte en zijn medeverdachte zijn ervandoor gegaan met de inhoud van de kluis.
Dergelijk gewelddadig optreden wordt door slachtoffers in het algemeen als zeer ingrijpend ervaren en heeft gewoonlijk grote nadelige psychische gevolgen. Bovendien worden gevoelens van angst en onveiligheid daardoor in de samenleving versterkt. De rechtsorde raakt ernstig geschokt door dergelijke feiten. Daarom staat de strafoplegging niet alleen in het teken van de vergelding van toegebracht leed maar ook in het teken van generale preventie.
Verdachte heeft ontkend de overval te hebben gepleegd. Het hof komt desondanks tot een bewezenverklaring van het hiervoor beschreven feit. Het hof stelt vast dat verdachte niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid voor eigen handelen en getoonde spijt daarvan kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid omdat daardoor perspectief geboden wordt op uitblijven van recidive in de toekomst. Nu dat perspectief ontbreekt bestaat voor clementie geen grond.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 30 januari 2014, eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer wegens een soortgelijk delict als in onderhavige zaak.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van zes jaren, zoals eerder was opgelegd en geëist door de advocaat-generaal – een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal die straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet of onvoldoende weersproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.919,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet of onvoldoende weersproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ABN AMRO ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.919,00 (dertigduizend negenhonderdnegentien euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ABN AMRO, een bedrag te betalen van
€ 30.919,00 (dertigduizend negenhonderdnegentien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
189 (honderdnegenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W.P.M. ter Berg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 11 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Zevenhuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.