In deze zaak gaat het om de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in het kader van schenkbelasting. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, heeft op 6 december 2011 een aandeel in de vennootschap [E] [Z] B.V. geschonken gekregen van haar vader. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een aanslag schenkbelasting opgelegd, waarbij hij de toepassing van de BOR heeft afgewezen, omdat hij van mening was dat [E] geen onderneming drijft. De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur bevestigd, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 8 april 2014 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de inspecteur ten onrechte heeft geoordeeld dat [E] geen onderneming drijft. Het Hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om winst te behalen. De werkzaamheden van de vader van de belanghebbende zijn niet te vergelijken met normaal vermogensbeheer, maar zijn gericht op het behalen van een hoger rendement. Het Hof concludeert dat de BOR van toepassing is en dat de aanslag schenkbelasting moet worden verminderd tot € 16,47.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 2.678. De beslissing is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.