Uitspraak
1.[appellant],
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
de Belastingdienst,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering
Vaststaande feiten
fl. 59.030,- vermeld.
“Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxemburg t.n.v.:
[appellant] ou [appellante](…)
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam (en);
[appellant] ou [appellante]2. Uit nader onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien
deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux geen sprake is
van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening.
3. Ik zie in het BVR-bestand één [appellante] die ten tijde van de totstandkoming van de
microfiches (1994) meerderjarig is.
4. Dit is [appellante], ongehuwd, geboren [in 1952] met sofinummer [nummer].
5. Ik lees in het BVR-bestand dat haar eerste voornaam is [voornaam].
6. Ik lees in het BVR-bestand dat mw. [appellante] samen woont met [appellant],
geboren [in 1949] met sofinummer [nummer].
7. Ik lees in het BVR-bestand dat de eerste voornaam van [appellant] is: [voornaam].
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienst staande landelijke bestanden, komen als rekeninghouders in aanmerking:
[appellante] en [appellant] zoals die onder voornoemd punt 4 respectievelijk punt 6 staan vermeld.”
“Hierbij verklaar ik, [inspecteur van politie], inspecteur van Politie, dat de mij bekende [appellant], wonende [adres], op of omstreeks zaterdag 3 oktober 1981 aangifte heeft gedaan van vermissing van het op zijn naam staand paspoort. Tevens maakte hij melding van vermissing van zijn rijbewijs en het kentekenbewijs van zijn auto.
Deze documenten waren enkele dagen ervoor vermoedelijk ontvreemd in [plaats 1], maar omdat vermissing van een paspoort moest worden gedaan bij de politie van de eigen woongemeente, heeft hij aan het politiebureau in [plaats 2] aangifte gedaan. Ik heb daarvan een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift ter beschikking werd gesteld aan de gemeente [plaats 2].
Ik was destijds postcommandant der Rijkspolitie in [plaats 2] en woonde naast het politiebureau. Vandaar dat [appellant] met mij een afspraak heeft gemaakt.
Hoewel lang geleden, kan ik mij deze aangifte nog herinneren, omdat ik met hem een geanimeerd gesprek heb gevoerd over een mij bekend familielid van [appellant], die ook bij de politie werkte.
Aldus naar waarheid verklaard voor wat betreft de aangifte. De exacte datum weet ik niet meer, maar het kan heel goed zo rond 3 oktober zijn geweest. De relatie met het tijdstip van de Rodermarkt weet ik nog. Het was in ieder geval in de eerste jaren dat ik werkzaam was in [plaats 2]. Ik ben daar op 1 oktober 1979 begonnen.”
“Betreft: rekening nr. [nummer]
Wij berichten goede ontvangst van uw brief van 2 december 2013.
Wij wijzen u erop dat de wettelijke archiveringstermijn 10 jaar bedraagt. Na afloop van deze termijn is de Bank gerechtigd over te gaan tot vernietiging van de documenten en stukken.
Om die reden voeren wij, afgezien van de bovengenoemde informatie, geen onderzoek uit naar verrichtingen ouder dan 10 jaar, overeenkomstig ons algemeen reglement der verrichtingen.”
“Betreft: rekening nr. [nummer]
Naar aanleiding van uw verzoek bevestigen wij u hierbij dat de rekening nr. [nummer] in onze boeken werd afgesloten op datum van 22 februari 2002.
Wij wijzen u erop dat de wettelijke archiveringstermijn 10 jaar bedraagt. Na afloop van deze termijn is de Bank gerechtigd over te gaan tot vernietiging van de documenten en stukken.
Om die reden voeren wij, afgezien van de bovengenoemde informatie, geen onderzoek uit naar verrichtingen ouder dan 10 jaar, overeenkomstig ons algemeen reglement der verrichtingen.”
Procedure in eerste aanleg
de grieven 1 en 2, die met elkaar samenhangen en die het hof om die reden tezamen zal bespreken, betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat zij een rekening hebben gehad bij de bank. Volgens hen zijn zij het slachtoffer van identiteitsfraude. Onbekenden hebben gebruik gemaakt van hun in oktober 1981 gestolen paspoorten door op hun naam een rekening te openen bij de bank, aldus [appellanten]
Uit de verklaring van [inspecteur van politie] volgt niet dat bij hem aangifte is gedaan van de diefstal van het paspoort van [appellante]. Dat is te verklaren, doordat [appellante] blijkens haar toelichting bij het pleidooi toentertijd niet in [plaats 2] woonde en diefstal van een paspoort volgens de verklaring van [inspecteur van politie] moest worden gedaan bij de politie van de eigen woonplaats. Van de gestelde diefstal van het paspoort van [appellante] kon dan ook geen aangifte worden gedaan bij [inspecteur van politie]. [appellante] diende aangifte te doen in haar eigen woonplaats. Indienzij dat, zoals zij stelt, niet heeft gedaan, ligt het niet voor de hand dat zij desalniettemin een nieuw paspoort heeft verkregen nu immers het overleggen van een proces-verbaal van aangifte van diefstal of vermissing van het paspoort voorwaarde is voor het verkrijgen van een nieuw paspoort. Dat ook het paspoort van [appellante] is gestolen, hebben [appellanten] dan ook onvoldoende onderbouwd.
- Het ligt niet niet voor de hand dat iemand die op naam van een ander een rekening wil openen de rekening opent op naam van twee personen. Er dienen zich dan twee personen (een man en een vrouw) te identificeren met een vals paspoort, waardoor het risico op ontdekking groter wordt;
- Het op naam van een ander openen van een rekening bergt het risico in zich dat de ander zich over het saldo van de op zijn naam staande rekening ontfermt;
- Een paspoort heeft een beperkte geldigheidsduur. De geldigheidsduur van de in 1981 gestolen paspoorten - er veronderstellenderwijs van uitgaand dat ook het paspoort van [appellante] is gestolen - was in 2002, toen de rekening(en) werd(en) opgeheven, al minimaal 11 jaar verstreken. Degenen die gebruik hebben gemaakt van de paspoorten van [appellanten] om op hun naam een of meer bankrekeningen aan te houden, moeten de paspoorten opnieuw hebben vervalst om de rekening(en) te kunnen opheffen dan wel het risico hebben gelopen door de bank te worden geweigerd vanwege het ontbreken van een geldig paspoort. Het plegen of gebruikmaken van identiteitsfraude om een buitenlandse bankrekening aan te houden, is ook om die reden in de onderhavige situatie weinig aantrekkelijk;
- Iemand die anoniem wilde blijven kon, naar de Belastingdienst onbestreden heeft aangevoerd, ook een coderekening openen dan wel zich bedienen van een zogenoemde "facuy-name". Dat iemand de hiervoor vermelde risico’s en het risico van het plegen van identiteitsfraude wilde nemen om geld bij een Luxemburgse bank onder te brengen, is dan ook uiterst onwaarschijnlijk.
18 januari 2002 door de Belastingdienst zijn verzocht om informatie te verstekken over een rekening bij de bank en dat een rekening, die in elk geval vanaf januari 1994 op hun naam stond, ongeveer een maand na verzending van genoemde brief (waarvan de ontvangst niet is ontkend) is opgeheven.