ECLI:NL:GHARL:2014:2744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
200.136.360-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2005. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om haar ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, had eerder verzocht om ontheffing van het gezag van de moeder, wat de moeder betwistte. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2014, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg.

Het hof overwoog dat op basis van artikel 1:266 BW een ouder ontheven kan worden van het gezag over een minderjarige indien deze ongeschikt of onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Het hof concludeerde dat de moeder al geruime tijd onmachtig was om deze plichten na te komen, wat onvoldoende door haar was bestreden. De belangen van de minderjarige stonden voorop, en het hof oordeelde dat de moeder niet de duurzame bereidheid toonde om haar kind in het pleeggezin te laten opgroeien. De moeder had in het verleden ambivalent gedrag vertoond en was gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis, wat haar vermogen om een veilige opvoedingssituatie te bieden in gevaar bracht.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de ontheffing van het gezag over het kind werd toegewezen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die recht heeft op stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie. De moeder's argumenten over de levensbeschouwelijke identiteit en culturele achtergrond van het kind werden als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de zorg voor de minderjarige en de noodzaak van een veilige en stabiele opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.360/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/99600/FA RK 13-1623)
beschikking van de familiekamer van 27 maart 2014
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Alta, kantoorhoudend te Hoogeveen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Assen,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de familie [de pleegouders],

wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders,

2.Bureau Jeugdzorg Drenthe,

kantoorhoudend te Assen,
hierna te noemen: BJZ,

3.[de vader],

wonende te Zevenaar,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 31 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 oktober 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof, in het belang van de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2005], haar in het verzoek ontvankelijk te verklaren, de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over [kind] af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermenen mag te behoren.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 december 2013, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op dinsdag 18 maart 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer
[namens de raad] verschenen. Tevens zijn verschenen de pleegvader en, namens BJZ, de heer [namens BJZ].

3.De motivering van de beslissing

3.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over zijn minderjarige kind ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
3.2
Ontheffing kan ingevolge artikel 1:268 lid 1 en lid 2 BW slechts plaatsvinden indien de ouder zich daar niet tegen verzet, tenzij na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
3.3
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van het hof genoegzaam is komen vast te staan dat de moeder reeds geruime tijd onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, hetgeen op zichzelf ook niet dan wel onvoldoende door haar is bestreden, en dat zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel 1:268 lid 2 BW. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dienaangaande over en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt daar het navolgende aan toe.
3.4
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind geldt dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag de belangen van de minderjarige voorop staan. De minderjarige heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over diens opvoedingsperspectief. Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder om de minderjarige in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan een gedwongen ontheffing.
3.5
Het hof is van oordeel dat niet dan wel onvoldoende vaststaat dat bij de moeder duurzame bereidheid bestaat om [kind] in het pleeggezin verder te laten opgroeien. Zij heeft weliswaar aangevoerd dat zij de plaatsing van [kind] in het pleeggezin accepteert en dat [kind] daar op een goede plek zit, maar dit doet er niet aan af dat de moeder zich in het verleden ambivalent heeft getoond op dit punt en dat zij [kind] daarmee heeft belast. Daarbij komt dat de moeder na onderzoek door het NIFP in 2010 is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken, die zich kenmerkt door egocentrisme, een overschatting van de eigen mogelijkheden, oppervlakkige sociale contacten, emotionele labiliteit en stressgevoeligheid. Geadviseerd werd om [kind] verder te laten opgroeien in een pleeggezin omdat de moeder gelet op haar persoonlijke problematiek onvoldoende in staat is om [kind] een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden. Belangrijke kenmerken van de persoonlijke problematiek van de moeder zijn ambivalentie in haar gedrag en het laten prevaleren van haar eigen belang. Dit laatste heeft zich nog zeer recent voorgedaan in die zin dat de moeder in de afgelopen periode geen contact met [kind] heeft gezocht omdat zij een conflict had met de gezinsvoogd. Voor [kind] was dit heel moeilijk. Zij miste haar moeder en begreep niet waarom de moeder niet kwam, hetgeen een negatieve weerslag had op haar gedrag. De moeder lijkt - hetgeen op de zitting van het hof ook weer is bevestigd - niet in te zien wat het effect van dit onvoorspelbare gedrag is op [kind] en likt wederom niet in staat het belang van [kind] voorop te stellen.
3.6
Hoewel de moeder thans de diagnose in de desbetreffende rapportage van het NIFP ter discussie heeft gesteld, heeft zij de bevindingen in die rapportage in het kader van de procedure betreffende de uithuisplaatsing van [kind] niet bestreden, terwijl ook anderszins niet is gebleken dat de grond aan deze diagnose is komen te ontvallen. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen en ziet, evenals de rechtbank, geen aanleiding een nader onderzoek te gelasten naar de mogelijk hedenvan de moeder om [kind] te verzorgen en op te voeden.
3.7
Voor zover de moeder heeft willen betogen dat het belang van [kind] zich tegen de ontheffing verzet aangezien haar levensbeschouwelijke identiteit en haar culturele achtergrond in geval van ontheffing onvoldoende zijn gewaarborgd, is het hof van oordeel dat de moeder dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.
3.8
Het hof is aldus van oordeel dat de bestreden beschikking terecht en op goede gronden is gegeven.

4.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, voorzitter, mr. G. Jonkman en
mr. D.J. Buijs, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 maart 2014