ECLI:NL:GHARL:2014:2689

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
13/00690, 13/00691, 13/00704, 13/00705
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristenbelasting gemeente Utrechtse Heuvelrug en navordering op basis van pleitbaar standpunt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslagen toeristenbelasting die de heffingsambtenaar van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan [X] B.V. heeft opgelegd voor de jaren 2009 en 2010. De heffingsambtenaar had navorderingsaanslagen opgelegd tot bedragen van € 54.933,95 voor 2009 en € 52.038,78 voor 2010. De rechtbank Midden-Nederland had deze aanslagen in een eerdere uitspraak verminderd tot € 15.086 en € 17.287. Zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 4 februari 2014 werd het standpunt van de heffingsambtenaar dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd, betwist door de belanghebbende. De heffingsambtenaar stelde dat de aangifte van de belanghebbende niet pleitbaar was, maar tijdens de zitting werd erkend dat de belanghebbende met zijn aangifte niet te kwader trouw had gehandeld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet kon navorderen op basis van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat de belanghebbende een pleitbaar standpunt had ingenomen bij zijn aangifte.

Het Hof verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende gegrond en het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals de navorderingsaanslagen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.461. De heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van € 478 vergoeden aan de belanghebbende. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door beide partijen worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00690, 13/00691, 13/00704 en 13/00705
uitspraakdatum: 25 maart 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Utrechtse Heuvelrug(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 mei 2013, nummers UTR 12/2339 en UTR 12/2340, in het geschil tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 navorderingsaanslagen toeristenbelasting opgelegd tot een bedrag van € 54.933,95 (2009) en € 52.038,78 (2010).
1.2
Bij uitspraken op bezwaar van 5 juni 2012 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Utrecht. Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank), de opvolger van rechtbank Utrecht, heeft de beroepen bij uitspraak van 21 mei 2013 gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen verminderd tot € 15.086 (2009) en € 17.287 (2010).
1.4
Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A], bijgestaan door de gemachtigden mr. [B], mr. [C], dr. [D] en mr. [E] en namens de heffingsambtenaar mr. [F].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op respectievelijk 11 december 2008 en 16 december 2009 de Verordening op de heffing en de invordering van toeristenbelasting 2009, respectievelijk 2010 (hierna: de Verordeningen) vastgesteld.
2.2
De Verordeningen luiden, voor zover relevant, als volgt.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a.
vakantieonderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor dan wel gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden.
(…)
d.
vaste jaarplaats: een gehuurd terrein of terreingedeelte, gelegen op een kampeerterrein, dat bestemd is voor het gedurende een jaar hebben van een zelfde mobiel kampeeronderkomen, stacaravan of vakantieonderkomen, dat doorgaans na afloop van het jaar niet wordt verwijderd;
(…)
h.
kampeerterrein: een terrein dat bestemd is voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt gebruikt;
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Ter zake van het houden van verblijf met overnachtingen binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie zijn opgenomen, wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.
Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing
1. Het aantal personen dat heeft overnacht, wordt met betrekking tot:
a. mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens en stacaravans op vaste jaarplaatsen, bepaald op 2,6;
(…)
2. Het aantal malen dat door de in het eerste lid bedoelde personen is overnacht, wordt:
a. in het geval van het eerste lid, sub a, bepaald op 70;
(…)
Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing
In afwijking van het bepaalde in artikel 6 wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aangifte de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 6 berekende aantal.
Artikel 8 Belastingtarief
Het tarief bedraagt per overnachting € 0,64.
(…)”
2.3
Belanghebbende beheert een verblijfsrecreatieterrein. Op een gedeelte van dat terrein staan vakantiebungalows, een ander gedeelte is geschikt voor mobiele kampeeronderkomens, waarvan ook passanten gebruik kunnen maken.
2.4
Belanghebbende heeft voor de jaren 2009 en 2010 aangifte gedaan voor de heffing van toeristenbelasting, waarbij duidelijk is dat gedeeltelijk aangifte is gedaan met toepassing van het forfait bedoeld in artikel 6 van de Verordeningen. Voor het overige is, voor wat betreft de passantenplaatsen, het werkelijke aantal overnachtingen aangegeven.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) tot navordering kon overgaan en zo ja, of de navorderingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting en de aan dat proces-verbaal gehechte pleitnota’s.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen tot een bedrag van € 31.152 (2009) en € 35.672,96 (2010).

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ter zitting is namens de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat, anders dan werd gesteld in de ter zitting voorgedragen pleitnota, het standpunt dat belanghebbende telkens innam bij het doen van aangifte pleitbaar was en dat belanghebbende met het aldus invullen van de aangifte niet te kwader trouw heeft gehandeld. Verder is namens de heffingsambtenaar erkend dat geen sprake is van een feit dat de heffingsambtenaar niet bekend was of niet redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat desondanks kan worden nagevorderd op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR.
4.2
Het Hof kan de heffingsambtenaar in dit standpunt niet volgen. Indien een belastingplichtige in de aangifte een pleitbaar standpunt inneemt en de aanslag conform het in deze aangifte ingenomen pleitbare standpunt wordt opgelegd, biedt artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR, ook naar de duidelijke bedoeling van de wetgever, niet de mogelijkheid tot navordering (Kamerstukken II 2009-2010, 32 129, nr. 8, blz. 50).
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken vast op € 1.461 (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 487 per punt met wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.461;
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 478 vergoedt, en
- verstaat dat van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 478 wordt geheven zodra deze uitspraak onherroepelijk zal zijn geworden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.