Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep na verwijzing
4.Slotsom
€ 6.237,26
€ 22.552,26
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] B.V. tegen ABN AMRO Bank N.V. Het hof behandelt de vraag of er een nadere overeenkomst tot vrijwaring is ontstaan tussen partijen. De achtergrond van de zaak betreft een krediet dat in 2001 door ABN AMRO aan een stichting is verstrekt, waarvoor [appellante] garant heeft gestaan. Na een aantal juridische procedures, waaronder een arrest van de Hoge Raad, is de kwestie van de vrijwaring opnieuw aan de orde gekomen. Het hof concludeert dat ABN AMRO op basis van de verklaringen en gedragingen van [appellante] redelijkerwijs mocht begrijpen dat [appellante] zich verplichtte om ABN AMRO te vrijwaren voor aanspraken van de First Caribbean International Bank (FCB) in verband met de overgenomen lening. Het hof oordeelt dat de vordering van [appellante] tot terugbetaling van € 220.000,- moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van onverschuldigde betaling. De grieven van [appellante] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.