Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[apellant sub 1],wonende te [woonplaats appellant],
[appellante sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats appellante sub 2],
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[geïntimeerde sub 1] B.V.,
[geïntimeerde sub 2] B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De helft van de aandelen in [vennootschap 2] B.V. wordt gehouden door [appellante sub 2].
in conventiegevorderd (1) dat voor recht zal worden verklaard dat [appellanten] de in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen boete hebben verbeurd en (2) dat [appellanten] hoofdelijk zullen worden veroordeeld om, ten titel van de verbeurde boete, aan [geïntimeerde sub 1] te betalen € 75.000,- en € 5.000,- voor iedere dag dat de overtreding heeft voortgeduurd, te rekenen vanaf 10 mei 2010, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
in conventiegevorderd (1) dat voor recht zal worden verklaard dat [appellanten] jegens [geïntimeerde sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, althans jegens [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld en jegens [geïntimeerde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor haar daaruit voortvloeiende schade en (2) dat [appellanten] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat [appellante sub 2] of [apellant sub 1] een of meerdere bedingen uit artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden, gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de bepalingen opgenomen in artikel 6 lid 1 onder a en b van de vaststellingsovereenkomst nietig zijn in verband met overtreding van het kartelverbod, met uitdrukkelijke instandhouding van het overige deel van de vaststellingsovereenkomst.
in reconventie, na vermindering van eis, gevorderd dat [geïntimeerde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van € 130.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 195.000,- met ingang van 1 juni 2010 tot de dag van betaling, en met de wettelijke handelsrente over € 65.000,- over de periode van 1 juni 2010 tot 23 oktober 2010 ten bedrage van € 2.051,51, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente vanaf 23 oktober 2010. Zij baseren deze vorderingen op de geldleningsovereenkomst.
in conventiede vorderingen gedeeltelijk toegewezen, in die zin dat zij voor recht heeft verklaard dat [apellant sub 1] de in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen boete van € 75.000,- heeft verbeurd en [apellant sub 1] heeft veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde sub 1], het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De rechtbank heeft de vordering
in voorwaardelijke reconventieafgewezen en de vordering
in reconventiealdus toegewezen: [geïntimeerde sub 1] is veroordeeld tot betaling aan [appellante sub 2] van een bedrag van € 130.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 260.000,- met ingang van 2 juni 2010 tot en met 22 oktober 2010, over € 195.000,- met ingang van 23 oktober 2010 tot en met 24 juni 2011 en over € 130.000,- met ingang van 25 juni 2011 tot de dag van betaling, alsmede over € 2.051,51 met ingang van 1 januari 2011 tot de dag van betaling. [geïntimeerden] zijn daarbij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
i. betrokken zijn als adviseur, werknemer, financier, manager, agent, wederverkoper, aandeelhouder (inclusief certificaathouder, optiehouder e.d.) in een onderneming die zich direct of indirect bezighoudt met de ontwikkeling of productie van: flatsorters (zijnde sorteersystemen zoals door [geïntimeerde sub 1] wordt geproduceerd) van het type ‘tilt tray’ sorters (zijnde productdragers uitgerust met tenminste een enkel kantelblad/trayblad draaibaar om een haaks op de transportrichting gepositioneerde as) of ‘split tray’ sorters (zijnde sorteerinstallaties op basis van productdragers uitgevoerd als een set kantelbladen/traybladen)
ii. anderszins activiteiten ontplooien die concurreren met de activiteiten van [geïntimeerde sub 2 en haar deelnemingen] bij relaties van [geïntimeerde sub 2 en haar deelnemingen] waarvan een overzicht is opgenomen in bijlage II;
iii. […]
iv. agenturen en handelspartners die op de datum van het ondertekenen van deze overeenkomst voor [geïntimeerde sub 2 en haar deelnemingen] agenturen en handelspartners zijn (zie bijlage III), te benaderen of daarmee samen te werken.
v. agenten, leveranciers of andere relaties die op de datum van het ondertekenen van deze overeenkomst agent, leverancier of relatie van [geïntimeerde sub 2 en haar deelnemingen] zijn, benaderen om hen te bewegen om producten en diensten niet langer aan [geïntimeerde sub 2 en haar deelnemingen] te leveren of van [geïntimeerde sub 2 en haar deelnemingen] af te nemen.
vi […]
grieven 1 tot en met 3 in het incidenteel hoger beroep. [geïntimeerden] stellen dat [apellant sub 1] een actievere rol heeft gehad dan [appellanten] doen voorkomen. Zij benadrukken dat [apellant sub 1] wist van de gesprekken van [geïntimeerde sub 2] (via de agent [bedrijf 2]) met [naam project]. Zij wijzen in dit verband op een (als productie 2 in hoger beroep) overgelegd e-mailbericht van [bedrijf 2] aan [apellant sub 1] d.d. 1 oktober 2008 over dit onderwerp. Volgens hen toont deze correspondentie aan dat [apellant sub 1] over zeer uitvoerige en gedetailleerde informatie over dit project beschikte. [geïntimeerden] houden vol dat [appellanten] deze informatie hebben doorgespeeld aan [vennootschap 1] en/of [vennootschap 3].
grieven III tot en met VII in het principaal hoger beroep. In de kern voeren zij aan dat
grieven 4 en 5 in het incidenteel hoger beroep. Voormelde grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
grief VIII in het principaal hoger beroepgericht.
grief IX in het principaal hoger beroepkeren [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [apellant sub 1] op grond van artikel 6.3 van de vaststellingsovereenkomst de boete van € 75.000,- is verschuldigd. Voor zover zij daarbij hun standpunt herhalen dat geen sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming, verwijst het hof naar hetgeen daarover in het voorgaande al is overwogen en beslist. [appellanten] voeren in de toelichting op de grief verder aan dat [apellant sub 1] niet deugdelijk in gebreke is gesteld en daarom de boete niet heeft verbeurd. Zoals zij ook onder
grief IIaanvoeren, kan de brief van 10 mei 2010 volgens hen niet als deugdelijke ingebrekestelling worden aangemerkt.
grief X in het principaal hoger beroepstellen [appellanten] hun verzoek tot matiging van de gevorderde boete opnieuw aan de orde. Zij voeren daarbij aan dat [geïntimeerden] op geen enkele manier concreet hebben aangegeven op welke wijze [apellant sub 1] hun belangen zou hebben geschaad en welke schade zij door de vermeende overtreding zouden hebben geleden. Daarnaast noemen zij de wijze waarop [apellant sub 1] het beding van artikel 6 zou hebben overtreden, waarbij zij vooral doelen op het feit dat [apellant sub 1], voorafgaand aan zijn activiteiten bij [vennootschap 4], via [vennootschap 3] om toestemming aan [geïntimeerden] hebben gevraagd.
grief 6 in het incidenteel hoger beroepklagen [geïntimeerden] over de afwijzing van hun vordering in conventie, voor zover deze tegen [appellante sub 2] is gericht. Zij betwisten dat [apellant sub 1] in dienst is getreden bij [vennootschap 3]/[vennootschap 4] op basis van een arbeidsovereenkomst. Zij houden het ervoor dat [vennootschap 3] of [vennootschap 4] een overeenkomst tot het verrichten van bestuurswerkzaamheden heeft gesloten met [appellante sub 2] en dat [appellante sub 2] op basis daarvan [apellant sub 1] ter beschikking heeft gesteld om deze werkzaamheden te verrichten. Meer dan een veronderstelling van [geïntimeerden] is dit laatste echter niet. [appellanten] hebben daartegenover gemotiveerd betwist dat [appellante sub 2] werkzaamheden voor [vennootschap 4] of [vennootschap 3] heeft verricht. Zij hebben daarbij een bericht van het Amtsgericht [plaats 1] van 3 mei 2010 overgelegd, waarin is aangegeven dat [apellant sub 1] is uitgeschreven als bestuurder van [vennootschap 4]. Volgens [appellanten] blijkt hieruit de directe verhouding tussen [vennootschap 4] en [apellant sub 1]. [geïntimeerden] hebben hierop niet meer gereageerd, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Dat [appellante sub 2] anderszins een rol heeft gespeeld bij de activiteiten van [vennootschap 4], is verder niet gesteld of gebleken. De grief faalt derhalve.
grief 8 in het incidenteel hoger beroepwordt geklaagd over de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde sub 2]. [geïntimeerde sub 2] stelt zich op het standpunt dat [appellanten] ook jegens haar tekort zijn geschoten in de verplichting zich te onthouden van commercieel nadelige activiteiten, althans onrechtmatig hebben gehandeld en daarom aansprakelijk zijn voor de door haar als gevolg daarvan geleden schade. Dat [geïntimeerde sub 1], als formele partij bij de vaststellingsovereenkomst, aanspraak kan maken op de contractuele boete, laat volgens [geïntimeerde sub 2] onverlet dat voor haar de mogelijkheid openstaat tot het instellen van een vordering tot vergoeding van de door haar geleden schade.