ECLI:NL:GHARL:2014:2580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
13/00732
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete in verband met handelaarskentekenregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 412 en een verzuimboete van € 412 zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 15 december 2010 tot en met 14 december 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had vastgesteld dat twee voertuigen, een Volkswagen Golf en een Mercedes Benz Sprinter, gelijktijdig van de openbare weg gebruik maakten met hetzelfde handelaarskenteken. De belanghebbende stelde dat de voertuigen tot haar bedrijfsvoorraad behoorden en dat zij de handelaarskentekenplaten niet onterecht had gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 6 februari 2014 werd de zaak behandeld. De inspecteur voerde aan dat de Golf niet tot de bedrijfsvoorraad van de belanghebbende behoorde en dat het gebruik van de handelaarskentekenplaten niet was toegestaan. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de Golf tot haar bedrijfsvoorraad behoorde en dat de handelaarskentekenplaten ten onrechte waren gebruikt. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht waren opgelegd. De belanghebbende had geen bewijs geleverd voor haar stelling dat de voertuigen aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling voldeden.

Het hof verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de naheffingsaanslag een punitief karakter had, verwijzend naar een eerder arrest van de Hoge Raad. De beslissing van het hof houdt in dat de belanghebbende de naheffingsaanslag en de verzuimboete moet betalen, en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00732
uitspraakdatum:
25 maart 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2013, nummer AWB 12/6056,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie/autoheffingen/kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 15 december 2010 tot en met 14 december 2011 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 412. Tegelijk is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van eveneens € 412.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 juli 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. mr. [B] heeft in zijn aan het Hof gerichte brief van 4 februari 2014, namens belanghebbende, medegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 14 december 2011 is door de Inspecteur vastgesteld dat een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf (hierna: de Golf) alsmede een voertuig van het merk Mercedes Benz, type Sprinter (hierna tezamen genoemd: de motorrijtuigen) gelijktijdig van de openbare weg gebruik hebben gemaakt, terwijl beide motorrijtuigen daarbij hetzelfde handelaarskenteken voerden.
2.2
Voormelde constatering is door de Inspecteur vastgelegd in een geautomatiseerd systeem waarvan hij een uitdraai, genaamd “Surf fiscale surveillance”, in de procedure heeft overgelegd. Voor zover van belang luidt deze als volgt:
“Verklaring bestuurder
We zijn naar de RDW ter keuring van deze voertuigen geweest. Ik ben vergeten het kentekenbewijs mee te nemen. Bij wijze van vriendendienst en vanuit het oogpunt van gemak, heb ik de handelaarskentekenplaten uitgeleend aan de eigenaar van de golf. Ik wist niet dat dit niet mocht.
Bevinding medewerker
We hebben twee voertuigen aangetroffen welke achter elkaar reden op de snelweg A12 ter hoogte van Duiven. Beide voertuigen waren voorzien van groene handelaarskentekenplaten met hetzelfde kenteken, namelijk [00-00-YY]. De gegevens van het eerste voertuig, alsmede van de bestuurder zijn hierboven in deze surfmelding al vermeld. De gegevens van het tweede voertuig en bestuurder zijn als volgt. Merk en type voertuig, Volkswagen Golf kleur groen, brandstof benzine, bouwjaar 1984 chassisnummer [000000000]. De gegevens van de bestuurder zijn: [C] (…) Beide bestuurders en voertuigen waren naar de kentekenkeuring bij de RDW te Arnhem geweest. Voertuig twee, de VW Golf, stond niet in de bedrijfsvoorraad bij de handelaarskentekenhouder, maar is eigendom van de bestuurder, dhr. [C]. Dhr. [C] is een bekende van houder van het handelaarskenteken. In de VW Golf zijn vier wielen aangetroffen. Deze lagen al in de auto ten tijde van de koop. (…)”
2.3
Op grond van de in onderdelen 2.1 en 2.2 vermelde constatering heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd. Het tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete ingediende bezwaarschrift is door de Inspecteur afgewezen. Het tegen deze afwijzing ingestelde beroep bij de Rechtbank is ongegrond verklaard.
2.4
Tot het dossier behoort een door belanghebbende overgelegde fotokopie van een krantenbericht waarin melding wordt gemaakt van een hofuitspraak met betrekking tot een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. In dit krantenbericht is opgenomen dat het hof heeft geoordeeld dat die naheffingsaanslag een punitief karakter heeft.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of en in hoeverre de onderwerpelijke naheffingsaanslag en verzuimboete terecht zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete niet aan haar opgelegd mogen worden omdat zij de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling niet zou hebben overtreden. Belanghebbende stelt in dat verband dat de motorrijtuigen tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorden. Ook bestrijdt belanghebbende de hoogte van de naheffingsaanslag en de boete.
3.3
De Inspecteur is van mening dat aan belanghebbende, als houder van het handelaarskenteken [00-00-YY], de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd omdat niet aan alle voorwaarden van de handelaarskentekenregeling is voldaan. De Inspecteur stelt in dat verband dat de Golf niet tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde en dat het niet is toegestaan om de handelaarskentekenplaten aan derden uit te lenen. Ook stelt hij dat de bij kenteken [00-00-YY] behorende handelaarskentekenplaten niet tegelijkertijd op meerdere voertuigen bevestigd mogen worden omdat op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling handelaarskentekens en - kentekenbewijzen bij een motorrijtuig voorzien van een handelaarskentekenplaat het bijbehorende (unieke) kentekenbewijs aanwezig dient te zijn. Ook de boete acht hij terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, alsmede tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag
4.1
In artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet Mrb) is de zogenoemde handelaarskentekenregeling opgenomen. Deze luidt als volgt:
“2. Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”
4.2
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 bepaalt vervolgens het volgende:
“Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.”
4.3
Het op artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestoelde artikel 44 van het Kentekenreglement bepaalt:
“Gebruik
1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.
2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.
3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.
5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.”
4.4
Indien gebruik van de openbare weg is gemaakt terwijl niet aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling is voldaan, heeft de inspecteur de bevoegdheid om op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Wet Mrb een naheffingsaanslag op te leggen.
4.5
Op grond van de in onderdeel 2.2 opgenomen verklaringen acht het Hof het niet aannemelijk dat de Golf tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde en evenmin dat deze voor het verrichten van werkzaamheden bij een herstelbedrijf is geweest. Voor de stelling van belanghebbende dat de Golf op het moment van de controle wél tot haar bedrijfsvoorraad behoorde, heeft belanghebbende geen enkel bewijs bijgebracht. Ook heeft zij niet gesteld dat de in onderdeel 2.2 opgenomen verklaringen, welke het Hof overigens geloofwaardig acht, onjuist of onvolledig zijn (weergegeven).
4.6
Gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen, heeft de Inspecteur derhalve terecht, en gelet op het bepaalde in artikel 69, tweede lid, van de Wet Mrb tevens naar het juiste bedrag, de onderwerpelijke naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Dit omdat voor de Golf, die niet tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde, de handelaarskentekenplaten [00-00-YY] ten onrechte zijn gebruikt.
4.7
De stelling van de Inspecteur dat ook aan andere voorwaarden van de handelaarskentekenregeling niet is voldaan, behoeft geen bespreking.
4.8
Voor zover belanghebbende met het overleggen van het in onderdeel 2.4 genoemde krantenartikel heeft willen stellen dat de onderwerpelijke naheffingsaanslag een punitief karakter heeft, wordt deze stelling onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013, nr. 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973 verworpen. De vraag wat – in de visie van belanghebbende – de consequenties voor de naheffingsaanslag zouden moeten zijn indien deze als een “criminal charge” in de zin van het EVRM zou moeten worden beschouwd, behoeft derhalve geen beantwoording.
Boete
4.9
Aangezien de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het onderhavige naheffingstijdvak – vanwege het niet voldaan hebben aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling – ten onrechte niet op aangifte is voldaan, vormt dit een verzuim zoals is vermeld in artikel 70 van de Wet Mrb, in verbinding met artikel 69 van de Wet Mrb en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarvoor een verzuimboete kan worden opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bedraagt de boete maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald. Aangezien de Inspecteur de onderhavige verzuimboete met in achtneming van voormelde bepalingen en artikel 34 van het BBBB heeft vastgesteld, heeft hij in zoverre terecht de verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.
4.1
Overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de verzuimboete dient te worden verminderd. De verzuimboete acht het Hof – evenals de Rechtbank – passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
25 maart 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 1 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.