In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten wegens tijdverzuim en kosten van rechtsbijstand. Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, die op 31 juli 2013 een verzoek indiende voor vergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de geclaimde kosten voor tijdverzuim, maar tot gedeeltelijke toewijzing van de kosten van de raadsman, met een verwijzing naar de matiging van deze kosten. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en dat het verzoekschrift tijdig was ingediend. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van kosten wegens tijdverzuim oordeelde het hof dat onvoldoende bewijs was geleverd dat de verzoeker daadwerkelijk schade had geleden door het tijdverzuim. De verzoeker was tijdig op de hoogte gesteld van de behandelingen van de strafzaak en had rekening kunnen houden met zijn afspraken.
Wat betreft de kosten van de raadsman, heeft het hof overwogen dat de declaratie van de raadsman slechts een uitgangspunt is. Het hof heeft besloten om de volledige gedeclareerde reistijd van de raadsman te vergoeden, in afwijking van zijn gebruikelijke beleid. Uiteindelijk heeft het hof een totale vergoeding van € 32.165,95 toegekend aan de verzoeker, bestaande uit € 31.615,95 voor de kosten van rechtsbijstand en € 550,- voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Het hof heeft de griffier opgedragen dit bedrag over te maken op de rekening van de verzoeker.