Uit de stukken van het geding blijkt de navolgende gang van zaken:
Aan de betrokkene is bij beschikking d.d. 1 november 2010 op grond van de WAHV een administratieve sanctie ter hoogte van € 60,- opgelegd. De betrokkene heeft tegen die beschikking administratief beroep ingesteld. Bij beslissing d.d. 7 maart 2011 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De betrokkene heeft op 15 april 2011 tegen die beslissing beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De officier van justitie heeft bij brief van 27 oktober 2011 de betrokkene bericht dat hij besloten heeft de inleidende beschikking alsnog te vernietigen. De officier van justitie heeft de betrokkene in deze brief tevens in de gelegenheid gesteld het beroep bij de kantonrechter in te trekken door middel van het bijgevoegde antwoordformulier.
De betrokkene heeft bij brief van 20 december 2011 te kennen gegeven dat hij zijn beroep wil intrekken onder de voorwaarde dat de verzochte proceskosten van € 655,50 conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) worden toegewezen, omdat de gemachtigde [gemachtigde] hem heeft bijstaan.
De betrokkene heeft bij schrijven d.d. 2 april 2012 de officier van justitie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om vergoeding van proceskosten. Bij schrijven d.d. 29 mei 2012, gericht aan de officier van justitie, heeft de betrokkene medegedeeld dat de officier van justitie, gelet op de ingebrekestelling van 2 april 2012, met ingang van 17 april 2012 dwangsommen heeft verbeurd, waarvan het maximum op 28 mei 2012 werd bereikt. Bij dit schrijven wordt verzocht de dwangsommen bij beschikking vast te stellen. Tevens wordt wederom verzocht om een beslissing op zijn verzoek d.d. 20 december 2011 tot vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Bij schrijven d.d. 25 juli 2012 herinnert de betrokkene de officier van justitie aan zijn, betrokkenes, voorgaande brieven van 20 december 2011, 2 april 2012 en 29 mei 2012. Hierbij stelt de betrokkene de officier van justitie in gebreke wegens het niet reageren op het verzoek van 29 mei 2012 tot het bij beschikking vaststellen van de verbeurde dwangsommen en geeft hij de officier van justitie een termijn van 2 weken om alsnog te beslissen. Wederom wordt verzocht om een beslissing op zijn verzoek d.d. 20 december 2011 tot vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding.
De officier van justitie heeft in het schrijven d.d. 31 juli 2012 (in reactie op de brieven van 2 april 2012, 29 mei 2012 en 25 juli 2012) de betrokkene medegedeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding gelijktijdig afgehandeld wordt met de beslissing op het beroepschrift tegen de beschikking. Voorts kent de officier van justitie geen dwangsom toe, omdat de Wet Dwangsom niet van toepassing is op het verzoek om proceskostenvergoeding.
Bij schrijven d.d. 6 augustus 2012 stelt de gemachtigde hiertegen beroep in. Het beroep van de gemachtigde richt zich tegen de afwijzing van het dwangsomverzoek van € 1260,-, alsmede tegen de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding ter hoogte van € 655,50. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat beide bedragen vermeerderd moeten worden met de wettelijke rente, voor de kostenvergoeding vanaf 14 februari 2012 en voor het dwangsomverzoek vanaf 23 juli 2012.
De officier van justitie reageert met twee brieven d.d. 14 augustus 2012. Het eerste schrijven heeft dezelfde strekking als het schrijven d.d. 31 juli 2012. In het tweede schrijven van de officier van justitie met als onderwerp 'beslissing op verzoek tot kostenvergoeding' wordt een proceskostenvergoeding van € 109,25 aangeboden.
Bij schrijven d.d. 16 augustus 2012 heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de hoogte van de proceskostenvergoeding en met de afwijzing van de gevraagde dwangsom. De gemachtigde wijst er tevens op dat hij reeds bij schrijven van 6 augustus 2012 beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld.
De officier van justitie heeft de stukken bij schrijven d.d. 22 augustus 2012 doorgezonden aan de griffie van de rechtbank. Bij schrijven d.d. 22 augustus 2012 wordt aan de gemachtigde door de officier van justitie medegedeeld dat de inleidende beschikking is vernietigd en dat de stukken zijn doorgezonden naar de rechtbank.
De kantonrechter heeft vervolgens bij beslissing van 4 december 2012 de beslissing van de officier van justitie d.d. 14 augustus 2012 met betrekking tot toekenning van proceskosten vernietigd en bepaald dat de officier van justitie wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 327,75. Voorts heeft de kantonrechter de gevraagde dwangsom afgewezen.