ECLI:NL:GHARL:2014:2493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
21-005022-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zutphen inzake afpersing met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen, dat op 4 december 2012 was gewezen. De verdachte, die in eerste aanleg was veroordeeld voor afpersing, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 13 maart 2014, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf.

De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair tenlastegelegde afpersing, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het onder bedreiging met een mes afhandig maken van een geldbedrag van 7.500 Euro van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij het primair tenlastegelegde heeft begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair tenlastegelegde is door het hof wel bewezen verklaard.

Het hof heeft overwogen dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen en een proeftijd, opnieuw een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De strafoplegging van het hof is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde feit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van 257 Euro betalen aan de benadeelde partij. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en opname in een instelling voor begeleid wonen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005022-12
Uitspraak d.d.: 27 maart 2014
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 4 december 2012 met parketnummer 06-940180-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres verdachte].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bijzondere voorwaarde bij de strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks[pleegdatum] te [pleegplaats], in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 7.500 Euro, althans 4.800 Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes, althans een scherp voorwerp, op die [benadeelde partij] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of (vervolgens) met dat mes een of meer stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij];
subsidiair:
hij op of omstreeks[pleegdatum]te [pleegplaats], in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 7.500 Euro, althans 4.800 Euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes, althans een scherp voorwerp, op die [benadeelde partij] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of (vervolgens) met dat mes een of meer stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verdachte heeft een “alternatief scenario” naar voren gebracht. Dit houdt in dat hij weg wilde, maar door de heer [benadeelde partij] werd vastgepakt, en dat hij stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt om de heer[benadeelde partij]te waarschuwen en hem op afstand te houden zodat hij weg kon fietsen. Dit scenario wordt behalve door de aangifte ook weerlegd door de verklaring van getuige [getuige], die heeft gezien dat de jongen met een mes in zijn handen naar de bestuurder van de auto liep. Op dat moment liep de bestuurder achteruit.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, namelijk dat verdachte na het toelopen op [benadeelde partij] en het zwaaien met het mes er met een groot geldbedrag van aangever vandoor gaat leidt het hof het opzet en het oogmerk op het verkrijgen van het geld af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks[pleegdatum] te [pleegplaats]
, in elk geval in Nederland,met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag
van 7.500 Euro,
althans 4.800 Euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan die[benadeelde partij],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat hij, verdachte, een mes,
althans een scherp voorwerp,op die [benadeelde partij] heeft gericht en
/of gericht gehouden en/of (vervolgens
)met dat mes
een of meerstekende beweging
(en
)heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte terwijl hij nog in een proeftijd liep en een enkelband ten behoeve van elektronisch toezicht om had, iemand onder bedreiging met een mes geld afhandig heeft gemaakt. Hij heeft kennelijk niet geleerd van zijn eerdere veroordeling. Door te handelen zoals bewezen verklaard ontstaan gevoelens van onveiligheid in de samenleving is zijn algemeenheid en voor het slachtoffer in het bijzonder. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd psychische klachten kunnen ondervinden.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat gezien het tijdsverloop de proeftijd bij een op te leggen voorwaardelijk strafdeel verkort zou moeten worden naar 1 jaar. Naar het oordeel van het hof is het tijdsverloop niet dusdanig dat er bij de oplegging van een proeftijd rekening mee gehouden dient te worden. Het hof acht een proeftijd zoals hierna te melden passend en geboden. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf juist, en zal die, behoudens een kleine wijziging in de bijzondere voorwaarde, ook in hoger beroep opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.057,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 257,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 257,00 zal worden toegewezen. Gelet op het feit dat de teruggave aan de benadeelde partij zal worden gelast van het in beslag genomen bedrag zal de vordering voor het overige worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
- zich meldt bij Reclassering Nederland aan de Houtwal 16d te Zutphen en zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden binnen de proeftijd blijft melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
- zal worden opgenomen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan de aanwijzingen en afspraken met de betreffende instelling voor ambulante woonbegeleiding.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan[benadeelde partij] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 4.800,-.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de overige in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een witte jas met capuchon van het merk Dolce & Gabbana
een verpakking en kaart met pukcode 06-26256444
een jas van het merk BodyZone
een sleutelbos
een wit vest van het merk Penn
een zwarte pet
twee zwarte handschoenen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 257,00 (tweehonderdzevenenvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf [pleegdatum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 257,00 (tweehonderdzevenenvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf [pleegdatum] tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr C. Caminada, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 27 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.