De man stelt dat hij geen inkomsten uit arbeid heeft, dat hij wordt onderhouden door [A], dat hij geld leent van vrienden om in zijn levensonderhoud te voorzien en dat aan zijn zijde - onder meer door de vele tussen partijen gevoerde procedures - uitsluitend nog schulden resteren. De vrouw voert hiertegenover aan dat de man - al dan niet door middel van tussenpersonen - onverminderd actief is gebleven in allerlei ondernemingen. De man is, via de Holding, actief in haar 100% dochtervennootschap P. van Baaren Beheer B.V. die handelt onder de naam Makeoverclinics. Verder is de man - aldus nog steeds de vrouw - actief in de door Van Baaren Zorgcentra B.V. geëxploiteerde onderneming Laser Surgery Haarlem en Laser Clinics. Daarnaast is de man volgens de vrouw actief in het buitenland via een deelname van Van Baaren Zorgcentra B.V. in Quinn Challimar SL te [Spanje], waarbij [A] als zijn vertegenwoordigster functioneert.
Het hof overweegt dat uit al deze door de vrouw genoemde omstandigheden nog niet zonder meer volgt dat de man uit de door haar gestelde activiteiten ook (relevante) inkomsten geniet. De man betoogt immers gemotiveerd dat de Holding, waarvan de man nog steeds de eigenaar is, geen waarde meer vertegenwoordigt en dat de daarin aanwezige compensabele fiscale verliezen de enige reden zijn voor het voortbestaan van de Holding. Dat de Holding geen (voor de draagkracht relevante) waarde vertegenwoordigt, heeft de man naar het oordeel van het hof om de volgende redenen voldoende aannemelijk gemaakt. De man heeft ter zitting bij het hof onweersproken verklaard dat de curator voor de verkoop van de aandelen in de Holding in 2012 een vraagprijs van € 2.000,- heeft aangehouden. Voorts blijkt uit het fiscaal rapport 2012 dat het belastbaar inkomen van de man in dat jaar (nog steeds) nihil was.
Weliswaar heeft de Holding in december 2012 de vennootschap P. van Baaren Beheer B.V. en daarmee ook P. van Baaren Zorgcentra B.V. overgenomen, maar die overname vond plaats nadat het door P. van Baaren Zorgcentra B.V. geëxploiteerde bedrijf Laser Surgery Haarlem op last van de Inspectie voor de Volksgezondheid haar behandelkamers in de schoonheidskliniek in Haarlem had moeten sluiten, met alle negatieve publiciteit voor deze kliniek van dien. Reden voor de overname door de Holding van deze beide vennootschappen was, aldus de verklaring van de man ter zitting bij dit hof, de omstandigheid dat hij brood zag (en ziet) in een schadevergoedingsclaim van deze vennootschappen jegens de Inspectie, welke claim op dit moment evenwel nog niet heeft geleid tot enige revenuen. Dat de overname van P. van Baaren Beheer B.V. tot extra, winstgevende, activiteiten binnen de Holding heeft geleid of tot een (voor de draagkracht van de man relevante) waardestijging van de Holding, is dan ook niet gebleken. Mede tegen deze achtergrond bezien is onvoldoende gesteld of gebleken dat de man enig inkomen vanuit de Holding verkrijgt.
Voorts is het enkele feit dat P. van Baaren Beheer B.V. als beheerder van Quinn Challimar SL staat vermeld in het als productie 10 bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde stuk, onvoldoende om aan te nemen dat de man uit dien hoofde inkomsten geniet. Dit wordt niet anders, indien daarbij wordt betrokken dat Quinn Challimar SL als rechthebbende op, onder meer, de merknamen Laser Aesthetic en Hairlase staat geregistreerd, of dat P. van Baaren Beheer B.V. en Quinn Challimar SL, naar de vrouw stelt, op hetzelfde adres in [Spanje] staan ingeschreven.
Voor zover al aan de man verdiencapaciteit moet worden toegerekend, zoals de vrouw betoogt, kan die verdiencapaciteit naar het oordeel van het hof niet tot vaststelling van enige onderhoudsbijdrage te zijnen laste leiden. Gelet op de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten, acht het hof het voldoende aannemelijk dat niet alle schuldeisers zijn voldaan. De man zal een eventueel te verwerven inkomen dan ook dienen aan te wenden voor de aflossing van zijn overgebleven schulden, waaronder in ieder geval de zeer substantiële schuld aan de vrouw wegens achterstallige alimentatie tot aan het faillissement van de man op 14 december 2010, welke schuld door de man ter zitting is geschat op ten minste € 100.000,- en door de vrouw zelfs op ruim € 200.000,-.
Gelet op al het voorgaande is er onvoldoende reden om aan te nemen dat de man op dit moment een zodanige verdiencapaciteit heeft dat hij in staat moet worden geacht om, naast aflossing op de na de opheffing van het faillissement overgebleven schulden, waaronder op eerdergenoemde schuld aan de vrouw wegens achterstallige alimentatie, tevens alimentatie te kunnen betalen voor de periode vanaf 9 april 2013. Van door de man te liquideren vermogen is, mede gelet op de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten, evenmin gebleken.