Uitspraak
de man,
1.[dochter 1],
[dochter 1], en
[dochter 2],
[dochter 2],
de dochters.
1.[de rechthebbende],
de rechthebbende,
2.[dochter 3],
[dochter 3] / de dochter,
3.[belanghebbende 1],
[belanghebbende 1], en
[belanghebbende 2],
[belanghebbende 2],
de bewindvoerder(s) / mentor(en).
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.De motivering van de beslissing
het noodzakelijk dat de rechthebbende (alsnog) in de gelegenheid zou worden gesteld
om haar mening omtrent de instelling van een bewind en mentorschap kenbaar te maken.
Het hof heeft bij die tussenbeschikking een raadsheer-commissaris benoemd die de rechthebbende zou gaan horen en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het verhoor van de rechthebbende.
dr. [1], specialist ouderengeneeskunde, mevrouw [2], logopedist/ afasietherapeut, en mevrouw [3], zorgcoördinator afdeling '[Z]'.
26 november 2013 heeft plaatsgevonden, niet objectief is uitgevoerd en dat de vraagstelling zodanig is geweest dat hierbij zeer grote vraagtekens gezet kunnen worden. Het hof volgt
de man hierin niet. Het hof stelt voorop dat er op 26 november 2013 geen onderzoek heeft plaatsgevonden, maar een verhoor. De vragen die in het verhoor aan de orde zijn gekomen, waren gericht op de vraag of de man, dan wel [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] de bewindvoerder(s) en mentor(en) zou(den) moeten zijn over (de gelden en goederen van) de rechthebbende.
De bij het verhoor aanwezige arts, logopedist en zorgcoördinator hebben inhoudelijk geen rol gespeeld bij het verhoor en waren enkel aanwezig ter ondersteuning en begeleiding van de rechthebbende. Het enkele feit dat zij bij het verhoor aanwezig zijn geweest, kan in ieder geval niet leiden tot de conclusie dat het verhoor niet objectief heeft plaatsgevonden.
de orde, nu de rechthebbende niet haar uitdrukkelijke voorkeur kenbaar heeft gemaakt ten aanzien van de te benoemen bewindvoerder dan wel mentor. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
van genoemde artikelen niet wordt toegepast en indien de rechthebbende is gehuwd, bij voorkeur de echtgenoot tot bewindvoerder dan wel mentor benoemd. Het heeft derhalve de wettelijke voorkeur dat de man, zoals door hem ook wordt verzocht, tot bewindvoerder en mentor over de rechthebbende wordt benoemd. Het staat de rechter echter vrij om af te wijken van de wettelijke voorkeur bij gebleken bezwaren tegen benoeming van de wettelijk preferente bewindvoerder dan wel mentor. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen enkele reden is om af te wijken van de wettelijke voorkeur en dat hij dient te worden benoemd als bewindvoerder en mentor.
Daar komt bij dat de rechthebbende in het verhoor heeft aangegeven dat zij niet wil dat de man als bewindvoerder en mentor wordt benoemd. Het hof ziet overigens geen aanleiding om aan te nemen dat de rechthebbende niet in staat is om haar mening kenbaar te maken.
Doch wat hiervan ook zij, ook enkel en alleen de niet betwiste forse strijd tussen de man en de dochters acht het hof reeds voldoende reden om af te wijken van de wettelijke voorkeur.
Het hof acht het noodzakelijk dat de bewindvoering en het mentorschap worden uitgeoefend door een onafhankelijke derde, zoals ook door de rechtbank beslist.
tot bewindvoerders en mentoren. Volgens de man zal hij in verband met het feit dat de rechthebbende en hij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, genoodzaakt zijn overleg te voeren en samen te werken met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]. De man voorziet, gezien de moeizame relatie, grote problemen. De man zou, wanneer het hof afwijkt van de wettelijke voorkeur, een andere bewindvoerder en mentor benoemd willen zien. De man stelt in dat kader de heer [Q] van [Accountantskantoor] voor, die zich hiertoe ook bereid heeft verklaard.
zijn gehuwd genoodzaakt zal zijn overleg te voeren en samen te werken met [belanghebbende 1] en
[belanghebbende 2] niet juist is.
De rechtbank heeft immers in de beschikking waarvan beroep de gelden en goederen die behoren tot de huwelijkse goederen gemeenschap uitgesloten.
4.De slotsom
5.De beslissing
mr. P.J. Landman, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 maart 2014.