ECLI:NL:GHARL:2014:2471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
200.130.825-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wettelijke voorkeur bij benoeming bewindvoerder en mentor in onderbewindstelling en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling en het mentorschap van een rechthebbende. De rechthebbende, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], is de echtgenote van de verzoeker, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De dochters van de rechthebbende hadden verzocht om ondercuratelestelling, wat leidde tot de benoeming van provisionele bewindvoerders. De rechtbank had uiteindelijk een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, met uitzondering van de huwelijkse goederen, en had mentoren benoemd. De man, de echtgenoot van de rechthebbende, verzocht om benoeming als bewindvoerder en mentor, maar het hof oordeelde dat er gegronde redenen waren om af te wijken van de wettelijke voorkeur voor de echtgenoot. Het hof stelde vast dat er een hevige strijd was tussen de man en de dochters, en dat de rechthebbende had aangegeven niet te willen dat de man als bewindvoerder en mentor werd benoemd. Het hof oordeelde dat de bewindvoering en het mentorschap dienden te worden uitgeoefend door een onafhankelijke derde, en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 1:431 en 1:450 van het Burgerlijk Wetboek, die de voorwaarden voor bewind en mentorschap regelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.825/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 432445 AZ VERZ 13-2889)
beschikking van de familiekamer van 18 maart 2014
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[dochter 1],

wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen:
[dochter 1], en
2.
[dochter 2],
wonende te [woonplaats 3],
verder te noemen:
[dochter 2],
verweersters,
hierna gezamenlijk te noemen:
de dochters.
Belanghebbenden:

1.[de rechthebbende],

verblijvende te [woonplaats 3],
verder te noemen:
de rechthebbende,
advocaat mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudend te Joure,

2.[dochter 3],

wonende te [woonplaats 4],
verder te noemen:
[dochter 3] / de dochter,

3.[belanghebbende 1],

kantoorhoudend te [woonplaats 1],
verder te noemen:
[belanghebbende 1], en
4.
[belanghebbende 2],
kantoorhoudend te [woonplaats 1],
verder te noemen:
[belanghebbende 2],
beiden vennoten van de vennootschap onder firma Integra Bewindvoering en Inkomensbeheer,
verder gezamenlijk te noemen:
de bewindvoerder(s) / mentor(en).

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 28 november 2013 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof zijn hierna nog binnengekomen:
- op 30 december 2013 een journaalbericht van 30 december 2013 van de man met bijlage;
- op 31 december 2013 een journaalbericht van 31 december 2013 van de rechthebbende;
- op 13 januari 2014 een journaalbericht van 9 januari 2014 van de rechthebbende met bijlagen.
1.3
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft op 26 november 2013 een verhoor van de rechthebbende plaatsgevonden. Het proces-verbaal van dat verhoor maakt deel uit van de stukken.

2.De vaststaande feiten

2.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Verzoeker is de echtgenoot van de rechthebbende.
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Heerenveen, op 30 mei 2013, hebben de dochters van de rechthebbende verzocht dat de rechthebbende onder curatele wordt gesteld.
2.3
Bij beschikking van 5 juni 2013 is mr. [X] benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de recht-hebbende. Aan de provisionele bewindvoerder zijn alle bevoegdheden toegekend die een curator (ook op niet-vermogensrechtelijk terrein) krachtens de wet heeft. Iedere verdere beslissing is verder aangehouden.
2.4
Bij beschikking van 13 juni 2013 is mr. [X] ontslagen als provisioneel bewindvoerder en zijn [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] benoemd tot provisionele bewindvoerders over de gelden en goederen van de rechthebbende. Aan hen zijn alle bevoegdheden toegekend die een curator (ook op niet-vermogensrechtelijk terrein) krachtens de wet heeft.
2.5
Bij de bestreden beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Heerenveen, een bewind ingesteld over de gelden en goederen van de recht-hebbende, met uitzondering van de gelden en goederen die behoren tot de huwelijkse goederen gemeenschap. De rechtbank heeft daarnaast een mentorschap ingesteld over de rechthebbende en heeft tot bewindvoerders en mentoren benoemd: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2].
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

3.De motivering van de beslissing

2.1
1 Blijkens de tussenbeschikking van het hof van 28 november 2013 achtte het hof
het noodzakelijk dat de rechthebbende (alsnog) in de gelegenheid zou worden gesteld
om haar mening omtrent de instelling van een bewind en mentorschap kenbaar te maken.
Het hof heeft bij die tussenbeschikking een raadsheer-commissaris benoemd die de rechthebbende zou gaan horen en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het verhoor van de rechthebbende.
2.2
Op 26 november 2013 is door mr. Beversluis, raadsheer-commissaris, in het bijzijn van mr. Lok, griffier, de rechthebbende in het verpleegcentrum [Y] aan de [adres] te [woonplaats 3] gehoord. Hierbij aanwezig waren verder mevrouw
dr. [1], specialist ouderengeneeskunde, mevrouw [2], logopedist/ afasietherapeut, en mevrouw [3], zorgcoördinator afdeling '[Z]'.
2.3
Een afschrift van het proces-verbaal van 26 november 2013 is op 16 december 2013 aan de (advocaat van de) man en aan de (advocaat van de) rechthebbende toegezonden.
2.4
De man heeft in zijn reactie op het hem toegezonden afschrift van het proces-verbaal van het verhoor van de rechthebbende aangegeven dat het onderzoek, zoals dat op
26 november 2013 heeft plaatsgevonden, niet objectief is uitgevoerd en dat de vraagstelling zodanig is geweest dat hierbij zeer grote vraagtekens gezet kunnen worden. Het hof volgt
de man hierin niet. Het hof stelt voorop dat er op 26 november 2013 geen onderzoek heeft plaatsgevonden, maar een verhoor. De vragen die in het verhoor aan de orde zijn gekomen, waren gericht op de vraag of de man, dan wel [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] de bewindvoerder(s) en mentor(en) zou(den) moeten zijn over (de gelden en goederen van) de rechthebbende.
De bij het verhoor aanwezige arts, logopedist en zorgcoördinator hebben inhoudelijk geen rol gespeeld bij het verhoor en waren enkel aanwezig ter ondersteuning en begeleiding van de rechthebbende. Het enkele feit dat zij bij het verhoor aanwezig zijn geweest, kan in ieder geval niet leiden tot de conclusie dat het verhoor niet objectief heeft plaatsgevonden.
2.5
Het hof zal de zaak verder op de stukken afdoen, nu geen van de partijen dan wel het hof een nadere mondelinge behandeling wenselijk acht.
2.6
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd.
2.7
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd.
2.8
De artikelen 1:431 lid 3 BW en 1:450 lid 3 BW zijn in de onderhavige zaak niet aan
de orde, nu de rechthebbende niet haar uitdrukkelijke voorkeur kenbaar heeft gemaakt ten aanzien van de te benoemen bewindvoerder dan wel mentor. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
2.9
Op grond van artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW wordt, ingeval lid 3
van genoemde artikelen niet wordt toegepast en indien de rechthebbende is gehuwd, bij voorkeur de echtgenoot tot bewindvoerder dan wel mentor benoemd. Het heeft derhalve de wettelijke voorkeur dat de man, zoals door hem ook wordt verzocht, tot bewindvoerder en mentor over de rechthebbende wordt benoemd. Het staat de rechter echter vrij om af te wijken van de wettelijke voorkeur bij gebleken bezwaren tegen benoeming van de wettelijk preferente bewindvoerder dan wel mentor. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen enkele reden is om af te wijken van de wettelijke voorkeur en dat hij dient te worden benoemd als bewindvoerder en mentor.
2.1
De rechtbank heeft overwogen dat de man en de rechthebbende weliswaar in gemeen-schap van goederen zijn gehuwd, maar feitelijk al jaren gescheiden leven, dat de man samen-woont met zijn nieuwe partner en dat de rechthebbende geen eigen inkomen heeft en volledig afhankelijk is van de man. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet beoordeeld kan worden of dit een situatie is waar de rechthebbende zelf achter staat. Wat in ieder geval vast staat is dat de man en de dochters hierover sterk van mening verschillen en er inmiddels sprake is van een hevige strijd tussen de dochters en de man.
Daar komt bij dat de rechthebbende in het verhoor heeft aangegeven dat zij niet wil dat de man als bewindvoerder en mentor wordt benoemd. Het hof ziet overigens geen aanleiding om aan te nemen dat de rechthebbende niet in staat is om haar mening kenbaar te maken.
Doch wat hiervan ook zij, ook enkel en alleen de niet betwiste forse strijd tussen de man en de dochters acht het hof reeds voldoende reden om af te wijken van de wettelijke voorkeur.
Het hof acht het noodzakelijk dat de bewindvoering en het mentorschap worden uitgeoefend door een onafhankelijke derde, zoals ook door de rechtbank beslist.
2.11
De man heeft in zijn reactie op het proces-verbaal van de rechthebbende nog aangegeven dat hij grote moeite heeft met het feit dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn benoemd
tot bewindvoerders en mentoren. Volgens de man zal hij in verband met het feit dat de rechthebbende en hij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, genoodzaakt zijn overleg te voeren en samen te werken met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]. De man voorziet, gezien de moeizame relatie, grote problemen. De man zou, wanneer het hof afwijkt van de wettelijke voorkeur, een andere bewindvoerder en mentor benoemd willen zien. De man stelt in dat kader de heer [Q] van [Accountantskantoor] voor, die zich hiertoe ook bereid heeft verklaard.
2.12
Het hof stelt wat betreft het (subsidiaire) verzoek van de man voorop dat zijn stelling dat hij in verband met het feit dat de rechthebbende en hij in gemeenschap van goederen
zijn gehuwd genoodzaakt zal zijn overleg te voeren en samen te werken met [belanghebbende 1] en
[belanghebbende 2] niet juist is.
De rechtbank heeft immers in de beschikking waarvan beroep de gelden en goederen die behoren tot de huwelijkse goederen gemeenschap uitgesloten.
2.13
Het enkele feit dat de man een moeizame relatie heeft met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] is geen, althans onvoldoende reden om hen te ontslaan als bewindvoerders en mentoren. Niet is gebleken dat zij hun taken als bewindvoerder en mentor (over de gelden en goederen van) de rechthebbende niet naar behoren uitoefenen. Het hof zal het verzoek van de man om een andere bewindvoerder en mentor te benoemen dan ook afwijzen.

4.De slotsom

4.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Heerenveen, van 19 juni 2013;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, voorzitter, mr. R. Feunekes en
mr. P.J. Landman, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 maart 2014.