ECLI:NL:GHARL:2014:2461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
200.138.936-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van zeer jong kind wegens onvoldoende leerbaarheid ouders en te grote veiligheidsrisico's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een zeer jong kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die de uithuisplaatsing van haar kind had verlengd. De kinderrechter had op 2 oktober 2013 besloten dat het kind, dat met verschillende medische complicaties was geboren, onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJZ) moest blijven. De ouders van het kind, die met elkaar waren gehuwd, hadden in het verleden al meerdere kinderen uit eerdere relaties, en BJZ had ernstige zorgen over hun vermogen om voor hun kind te zorgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en aandacht te bieden die het kwetsbare kind nodig heeft. Ondanks hun inzet tijdens een behandeltraject in een gezinspsychiatrische kliniek, bleek dat zij onvoldoende leerbaar waren en niet adequaat konden inspelen op de behoeften van hun kind. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die de beslissing van de kinderrechter wilde aanvechten, niet kunnen volgen. De zorgen van BJZ over de veiligheid van het kind waren te groot, en de ouders konden niet garanderen dat zij in staat waren om de zorg voor hun kind op zich te nemen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de verzorging en opvoeding van het kind voorop stond. De beslissing is genomen in het kader van de Wet op de jeugdzorg, die bepaalt dat een kinderrechter een machtiging kan verlenen voor uithuisplaatsing indien dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing in dit geval noodzakelijk is, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de tekortkomingen van de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.936/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/100830/FA RK 13-2370)
beschikking van de familiekamer van 20 maart 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Jakobs, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudend te Assen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de pleegouders,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 oktober 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 december 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van BJZ strekkende tot verlenging van de uithuisplaatsing van [kind] alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 januari 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen op 10 januari 2014 een brief van 9 januari 2014 van BJZ met de vraag of de pleegzorgwerker van de Voorziening voor Pleegzorg van Yornea (te weten: de heer [X]) in plaats van de pleegouders bij de zitting aanwezig mag zijn.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2014 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens verschenen. Namens BJZ zijn verschenen mevrouw [Y] (gezinsvoogd), de heer [Z] (gezinsvoogd) en de heer [Q] (vestigingsmanager). De pleegouders zijn - met bericht - niet verschenen.
De heer [X] en mevrouw [R] van Yorneo Pleegzorg zijn als informant/toehoorder ter zitting toegelaten.
2.5
Op verzoek van het hof ter zitting heeft Bureau Jeugdzorg bij brief van 26 februari 2014, binnengekomen bij de griffie van het hof op 27 februari 2014, het indicatiebesluit
d.d. 4 september 2013 nagezonden.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn op 3 december 2012 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de kinderrechter van 10 juli 2013 is het destijds nog ongeboren kind van de ouders - op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) - voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van BJZ. Op [geboortedatum] is uit het huwelijk van de ouders [kind] (hierna: [kind]) geboren. De ouders zijn van rechtswege met het gezamenlijk gezag over [kind] belast.
3.2
De moeder heeft - naast [kind] - twee kinderen uit eerdere relaties, welke kinderen op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing elders verblijven. De vader heeft - naast [kind] - (in ieder geval) nog drie kinderen uit eerdere relaties, welke kinderen bij hun moeders verblijven.
3.3
[kind] is op 7 augustus 2013 ontslagen uit het ziekenhuis. De ouders hebben vanaf die datum tot 12 augustus 2013 met [kind] bij de grootmoeder (mz) verbleven. De ouders zijn op 12 augustus 2013 met [kind] opgenomen in de gezinspsychiatrische kliniek [kliniek] voor gezinsbehandeling.
3.4
BJZ heeft op 4 september 2013 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2013, heeft BJZ verzocht conform en ter effectuering van het bijgevoegde indicatiebesluit op grond van artikel 1:261 lid 1 BW de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht te verlenen tot en met 10 juli 2014 en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. BJZ heeft verzocht de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaande verhoor van belanghebbenden.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 september 2013 is een machtiging tot (spoed) plaatsing van [kind] uitgesproken voor een periode van vier weken. [kind] verbleef sinds 5 september 2013 in een (crisis)pleeggezin. De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 2 oktober 2013 heeft de kinderrechter de beschikking van 4 september 2013 bekrachtigd en conform en ter effectuering van het indicatiebesluit, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verlengd met ingang van 2 oktober 2013 tot 10 juli 2014.
3.8
[kind] verblijft thans in een perspectief biedend pleeggezin.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof heeft ter zitting reeds kenbaar gemaakt dat het geen acht zal slaan op de als productie 10 bij het beroepschrift gevoegde bijlagen, daar deze een groot aantal medische stukken betreffen, welke niet nader zijn toegelicht. Daarbij komt dat er als productie 11 nogmaals een aantal van voornoemde medische stukken zijn overgelegd, waarop de moeder expliciet een beroep heeft gedaan en de relevantie daarvan heeft aangetoond. Laatstgenoemde productie zal het hof wel meenemen bij de beoordeling van de onderhavige zaak.
4.2
Voor zover de moeder klaagt over de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking - in het bijzonder erover klaagt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de informatie van [kliniek] terzijde is geschoven - heeft de moeder geen belang bij de behandeling van die klacht. Immers, de moeder heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 2 oktober 2013 kenbaar te maken.
4.3
Voorts merkt het hof op dat er in de bestreden beschikking ten onrechte wordt gesproken over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Aangezien bij beschikking van 4 september 2013 een (spoed)machtiging is afgegeven voor een kortere duur dan door BJZ verzocht en de kinderrechter de beslissing op het verzoek van BJZ voor het overige heeft aangehouden, diende de kinderrechter bij de bestreden beschikking te beslissen op het (resterende) verzoek van BJZ om een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht te verlenen tot en met 10 juli 2014. Dit brengt met zich dat het hof bij de beoordeling van de onderhavige zaak zal uitgaan van de gronden voor een verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing. Daar het vorenstaande slechts een kwestie van terminologie is, zal het hof hieraan geen (formele) consequenties verbinden.
4.4
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.5
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat [kind] een zeer kwetsbaar kindje is. Zij is drie weken te vroeg geboren en had een zeer laag geboortegewicht (te weten: 2385 gram). [kind] heeft een extra duimpje, een klompvoetje (of iets wat daarop lijkt), heupdysplasie, een vernauwd neusje (waardoor het ademen moeilijk gaat), een aangroeisel boven de billen en haar tepeltjes staan te ver uit elkaar. Daarnaast laat [kind] een groeiachterstand zien. [kind] heeft vanaf haar geboorte tot 7 augustus 2013 in het ziekenhuis gelegen. Ter zitting is gebleken dat [kind] - vanuit het pleeggezin - op
23 september 2013 opnieuw opgenomen is geweest in het ziekenhuis omdat zij een te geringe gewichtstoename liet zien. [kind] krijgt thans sondevoeding via een fles en er volgt binnenkort een operatie om het tweede duimpje van [kind] te verwijderen. Daarnaast heeft [kind] speciale schoentjes en heeft zij een spreidbroekje.
4.6
[kind] mocht op 7 augustus 2013 met de ouders mee naar huis, maar omdat BJZ het niet veilig vond voor [kind] als de ouders alleen met haar naar huis zouden gaan, verbleven [kind] en de ouders - tot de opname in de gezinspsychiatrische kliniek [kliniek] in [plaats] - bij de grootmoeder (moederszijde). Op 12 augustus 2013 zijn de ouders en [kind] opgenomen in [kliniek]. BJZ geeft aan dat in de 4 weken dat de ouders in [kliniek] hebben verbleven, gebleken is dat zij 24 uur per dag toezicht en intensieve begeleiding nodig hebben bij de opvoeding en de verzorging van [kind]. Door de beperkingen van de ouders (de verstandelijke beperking en de persoonlijke problematiek van de ouders), de manier waarop de ouders met spanningen omgaan en het niet voldoende kunnen inspelen op de behoeften van [kind], vindt BJZ dat de ouders niet in staat zijn om [kind] de basale aandacht en zorg te bieden die zij nodig heeft om veilig te kunnen opgroeien. Hoewel het traject bij [kliniek] 16 weken zou duren, heeft BJZ daarom besloten om - in overleg met [kliniek] - het traject reeds na 4 weken te beëindigen. BJZ geeft aan dat in die 4 weken voldoende gebleken is dat de ouders niet in staat zijn om [kind] op de eerste plaats te blijven zetten, waardoor zij niet de aandacht, de affectie, de verzorging, de structuur en de grenzen krijgt die zij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. BJZ kan de veiligheid van [kind] bij de ouders - ook gedurende een verblijf in [kliniek] - niet garanderen. Daarbij komt dat de ouders na 4 weken in de weekenden naar huis zouden gaan met [kind], hetgeen BJZ en de gezinstrainers van [kliniek] niet veilig genoeg vonden. Er zijn volgens BJZ in die 4 weken meerdere incidenten geweest, waarbij de veiligheid en de gezondheid van [kind] in gevaar was, namelijk een gevaarlijke situatie bij het in bad doen, een verkeerde dosering van de voorgeschreven vitamine D-druppels, een dekentje over het hoofdje van de baby en verkeerde keuzes of nalatigheid met betrekking tot het (afwijken van het) voedingsschema, terwijl er bij [kind] al sprake was van een te geringe gewichtstoename. BJZ geeft aan dat [kliniek] weliswaar veel gedragingen van de ouders positief heeft gelabeld, maar dat ook bij [kliniek] grote zorgen leefden over het handelen en de leerbaarheid van de ouders. De ouders scoorden weliswaar een 10 op inzet en kregen een 10 voor het opruimen en netjes houden van hun kamer, maar zij scoorden een 3 op spanning en voedingsmomenten, hetgeen juist de onderdelen zijn die voor een zeer kwetsbare baby als [kind] van cruciaal belang zijn. De punten waarop de ouders een 10 scoorden waren, gelet op de eisen voor verzorging en opvoeding - waaronder de veiligheid - van [kind], van ondergeschikt belang.
4.7
Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de feiten zoals die door BJZ zijn gepresenteerd. In dit kader merkt het hof op dat deze feiten ook tot uiting komen in de voorbeelden zoals die in het raadsrapport en in de weekrapportages van [kliniek] staan vermeld. Hoewel de moeder wenst dat de ouders het traject bij [kliniek] alsnog kunnen afmaken, heeft het hof er - nog los van het antwoord op de vraag of dit nog tot de mogelijkheden behoort - geen vertrouwen in dat een nieuwe opname bij [kliniek] wel zal slagen. Het hof is - met BJZ - van oordeel dat uit de weekrapportages van [kliniek] blijkt dat de ouders niet tot weinig leerbaar zijn. Zij kunnen zich bepaalde vaardigheden weliswaar deels eigen maken door deze vaardigheden onder begeleiding van de gezinstrainers steeds te herhalen, doch (de ontwikkeling van) het inzicht bij de ouders in verzorging en opvoeding ontbreekt. Aangezien [kind] een zeer kwetsbaar kind is, heeft zij juist nog meer dan gebruikelijk aan opvoedingsvaardigheden nodig van haar opvoeders. Dit kunnen de ouders haar niet bieden. Het feit dat [kliniek] de ouders positief heeft benaderd over de punten die wel goed gingen maar er minder toe deden en minder over de punten die niet goed gingen maar wel belangrijk waren (te weten: het positief labelen), waardoor de communicatie vanuit [kliniek] verwarrend is geweest richting de ouders, maakt niet dat het hof aanleiding ziet om in de onderhavige zaak anders te beslissen.
4.8
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind] noodzakelijk is, zodat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2013.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en mr. F.J. Streppel, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 maart 2014 in bijzijn van de griffier.