ECLI:NL:GHARL:2014:245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
200.126.755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en uitleg echtscheidingsconvenant met relevante wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op 28 oktober 2011 is ontbonden. De vrouw verzoekt het hof om de alimentatiebijdrage van de man te verhogen, omdat er volgens haar sprake is van relevante wijziging van omstandigheden. De man betwist dit en stelt dat hij pas alimentatie hoeft te betalen na de verkoop van de voormalige echtelijke woning, zoals overeengekomen in het echtscheidingsconvenant van 28 september 2011. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Nederland van 20 februari 2013, waarin de vrouw in het ongelijk is gesteld. De vrouw heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen deze beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelt dat de man inmiddels samenwoont met een nieuwe partner, wat volgens haar een wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigt. De man erkent dat hij samenwoont, maar betoogt dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant nog steeds van kracht zijn en dat hij pas na de verkoop van de woning alimentatie verschuldigd is.

Het hof overweegt dat de uitleg van het echtscheidingsconvenant niet alleen taalkundig moet worden benaderd, maar ook in de context van de afspraken tussen partijen. Het hof concludeert dat de man inderdaad niet verplicht is om alimentatie te betalen totdat de woning is verkocht. De vrouw kan zich niet beroepen op een wijziging van omstandigheden, omdat de verkoop van de woning nog niet heeft plaatsgevonden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, aangezien beide partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.755
(zaaknummer rechtbank Almelo 13288)
beschikking van de familiekamer van 16 januari 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] (Gld),
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J.M. Masselink te Almelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 20 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 mei 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 30 juli 2013;
- een journaalbericht van mr. Oude Breuil van 6 november 2013, ingekomen op diezelfde datum ;
- een journaalbericht van mr. Masselink van 7 november 2013, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Oude Breuil van 12 november 2013, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Oude Breuil van 14 november 2013, ingekomen op 15 november 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 28 oktober 2011 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1](verder: [kind 1]), geboren op[geboortedatum 1] 2003, en
- [kind 2] (verder: [kind 2]), geboren op 21 april 2005,
gezamenlijk te noemen “de kinderen”, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij overeenkomst van 28 september 2011 (hierna: het echtscheidingsconvenant) zijn partijen - voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen:
Artikel 3 Partneralimentatie
3.1
De man zal met ingang van het moment waarop de echtelijke woning is verkocht bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 650,00 bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.
(…)
3.3
Uitgaande van de zogenaamde Hof-formule bedraagt de netto behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.542,00 per maand. De draagkracht van de man laat echter geen hogere bijdrage toe dan de in artikel 3.1 opgenomen alimentatie.
(…)
3.1
De onder 3.1 overeengekomen bijdrage kan in de toekomst worden aangepast indien de woonlasten c.q. woonsituatie van de man, binnen redelijke grenzen, wijzigen. Partijen zullen trachten in onderling overleg tot een wijziging van de bijdrage te komen. Indien partijen hierin niet slagen, zullen zij zich opnieuw wenden tot een mediator met het verzoek hen daarbij te begeleiden.
(…)
Artikel 4 Echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
4.1 Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te [postcode en plaats];
(…)
4.3
Tot het moment van verkoop van de woning, dan wel het moment waarop de vrouw en de kinderen de woning verlaten, zullen de vrouw en de kinderen in de woning woonachtig zijn. De man heeft tijdelijk zijn intrek elders genomen. Indien de vrouw en de kinderen de woning hebben verlaten en de woning op dat moment nog niet is verkocht, zal de man opnieuw zijn intrek in de echtelijke woning kunnen nemen, tot het moment van verkoop.
4.4
Met ingang van 1 augustus 2011 betaalt de man de hypotheekrente, de helft van de spaarpremie, alsmede de onroerende zaakbelasting van de echtelijke woning. Vanaf dezelfde datum betaalt de vrouw alle gebruikerslasten van de woning zoals bijvoorbeeld gas, water en licht. Ook zal de vrouw de helft van de spaarpremie voor haar rekening nemen.
Deze overeenstemming makt deel uit van de beschikking van de rechtbank Almelo van 12 oktober 2011.
3.3
De man woont samen met zijn nieuwe partner.
3.4
De huidige woonlasten van de man bedragen € 650,- aan huur per maand, inclusief gas, licht en water van € 125,- per maand.
3.5
De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin en woont in de voormalige echtelijke woning.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw tot wijziging van de overeenkomst van 28 september 2011 in zoverre dat de man aan haar vanaf 1 oktober 2012 dan wel met ingang van 21 november 2012 tot aan de datum van verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning een bijdrage van € 1.000,- per maand in de kosten van haar levensonderhoud zal voldoen en vanaf het moment van overdracht van de voormalige echtelijke woning € 2.000,- per maand, althans een hoger bedrag dan € 658,45 per maand zal voldoen, afgewezen.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof -kort weergegeven- de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek in eerste aanleg de beschikking van 12 oktober 2011 en/of het echtscheidingsconvenant van 28 september 2011 te wijzigen waar het betreft de partneralimentatie en te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2012 primair € 1.000,- per maand en subsidiair € 658,45 per maand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de kern komt het in deze zaak neer op de vraag of het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant in de weg staat aan een hernieuwde beoordeling van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. De vrouw meent dat een herbeoordeling van de draagkracht op zijn plaats is, nu de man is gaan samenwonen en er dus sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van zijn draagkracht rechtvaardigt. De man betwist niet dat hij is gaan samenwonen. Hij meent echter dat voor een herberekening geen plaats is nu hij met de vrouw in het echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat hij eerst een onderhoudsbijdrage aan de vrouw zal betalen zodra de voormalige echtelijke woning is verkocht en overgedragen en deze situatie zich nog niet voordoet.
5.2
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Niettemin is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang en neemt de betekenis van een taalkundige uitleg toe wanneer het zoals hier gaat om een overeenkomst tussen twee gelijkwaardige partijen. Deze maatstaf dient ook in deze zaak - waarin het er om gaat of de man op grond van voornoemde overeenkomst al dan niet gehouden is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw te voldoen - te worden toegepast.
5.3
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 6 februari 2013 heeft de vrouw verklaard:
“Wij hebben het (echtscheidingsconvenant) opgesteld omdat de man zolang hij de lasten van de voormalige echtelijke woning voldeed onvoldoende draagkracht had om een bijdrage te leveren in de kosten van mijn levensonderhoud. De man zou de hypotheeklasten voldoen als partneralimentatie. Dat zijn wij zo overeengekomen.”
De man heeft vervolgens bij de rechtbank bevestigd dat deze lezing van de vrouw klopt. Hij heeft dienaangaande verklaard:
“Dat klopt. Wij hebben twee berekeningen gemaakt. In de eerste berekening betaal ik de hypotheeklasten. Ik heb dan geen draagkracht voor partneralimentatie (…)De tweede berekening betreft mijn draagkracht zonder de hypotheeklasten van de echtelijke woning. Ik heb dan wel draagkracht voor partneralimentatie.”
Uit zowel de letterlijke bewoordingen van artikel 3.1 in relatie tot artikel 3.10 van het echtscheidingsconvenant alsmede uit de verklaringen van partijen daarover blijkt dat zij in 2011 zijn overeengekomen dat de man geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal voldoen tot aan de datum van verkoop van de voormalige echtelijke woning.
In afwijking van de afspraken neemt de man niet de helft maar de volledige spaarpremie ten behoeve van de echtelijke woning voor zijn rekening.
Voor zover in artikel 3.10 van het echtscheidingsconvenant is gesproken over aanpassing van de bijdrage “in de toekomst” begrijpt het hof dat is gedoeld, zoals de man dat ook verstaat, op de situatie na verkoop van de voormalige echtelijke woning. Voor het volgen van het standpunt van de vrouw ter mondelinge behandeling bij dit hof dat zij met de man een jaarlijkse herziening van de door hem aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is overeengekomen, ziet het hof in de tekst van het echtscheidingsconvenant in relatie tot de eerder door partijen gegeven uitleg van deze tekst onvoldoende aanknopingspunten. Het betoog van de vrouw dat zij in redelijkheid niet gehouden kan worden aan deze afspraak uit het echtscheidingsconvenant, faalt eveneens, mede gelet op de omstandigheid dat de man ook het deel van de spaarpremie van de vrouw is gaan voldoen. Het hof acht de vrouw dan ook gebonden aan haar afspraak met de man in het echtscheidingsconvenant dat hij geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan haar zal voldoen tot aan de datum van verkoop van de voormalige echtelijke woning. De voormalige echtelijke woning is immers nog niet verkocht en geleverd, terwijl voorts vast staat dat de man onveranderd de lasten (zoals overeengekomen in artikel 4.4 van het echtscheidingsconvenant) van deze woning voldoet.
5.4
Ook het feit dat de voormalige echtelijke woning is verkocht per 31 januari 2014 baat de vrouw thans niet. Nu bij de verkoop van deze woning een financieringsvoorbehoud is gemaakt, ziet het hof geen aanleiding om op deze toekomstige, thans nog onzekere gebeurtenis, vooruit te lopen. Overigens heeft de man zich bereid verklaard over te gaan tot een herberekening van zijn draagkracht indien de voormalige echtelijke woning per
31 januari 2014 zal zijn verkocht en geleverd. De man heeft daarbij aangegeven dat hij in het belang van voortzetting van een goed ouderschap met de vrouw in goed overleg tot een oplossing wil komen. Het hof onderschrijft dit belang en gaat ervan uit dat partijen na verkoop en levering van de woning in onderling overleg een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud zullen overeenkomen, waarbij de man aan de vrouw de alsmede de vrouw aan de man de daarvoor benodigde financiële bescheiden zullen tonen.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen alle grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van
20 februari 2013;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, M.P. den Hollander en
A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 16 januari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.