ECLI:NL:GHARL:2014:2433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
200.116.515-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot terugname van een hengst en schadevergoeding na overlijden

In deze zaak gaat het om de verplichting van een eigenaar om een hengst terug te nemen, zoals vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. De eigenaar weigerde de hengst in ontvangst te nemen, ondanks zijn verplichting, en liet het paard uiteindelijk achter op het erf van de eigenaar. De eigenaar stelt dat de hengst door een niet-hengstige merrie is getrapt, waardoor het paard niet meer kon dekken en enkele maanden later is overleden. De eigenaar vordert schadevergoeding van de partij die de hengst achterliet, waarbij hij stelt dat er onvoldoende zorgvuldigheid is betracht bij het terugbrengen van het paard.

In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering van de eigenaar afgewezen, waarna de eigenaar in hoger beroep ging. Het hof oordeelt dat de eigenaar op 17 oktober 2011 niet thuis was en niet zorgde voor iemand die het paard in ontvangst nam. Hierdoor is het niet onzorgvuldig of onrechtmatig dat de andere partij het paard heeft achtergelaten. Het hof concludeert dat de eigenaar zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De grieven van de eigenaar falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de eigenaar wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.057/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 616007 / CV 12-3788)
arrest van de tweede kamer van 25 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: J.P. van Dijk, kantoorhoud end te Dedemsvaart,
tegen
[geïntimeerde],h.o.d.n. [X]
,wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: S.H. van Os, kantoorhoudend te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 18 december 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het exploit van dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 maart 2013 met producties.
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest verzocht en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"Dat het uw Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden, locatie Leeuwarden, moge behagen te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Oost-Nederland, sector Civiel, te Zwolle tussen partijen onder rolnummer 616007/CV 12-3788 gewezen en opnieuw rechtdoende, doende wat de eerste rechter had behoren te doen, alsnog bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen als volgt:
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van het navolgende:
Kosten dierenarts 4 november 2011 € 111,95Tien dekkingen met registratie gemiddeld per jaar" € 3.500,00Winstderving over het zes jaar (paard 17 jaar) € 12.000,00Kosten door verlies paard € 6.500,00Kosten afvoer paard € 50,42Extra kosten dierenarts P.M.Inkomstenderving 11 en 12 oktober 2011 € 240,00Kosten stalling merrie (2 maanden op stal)€ 440,00Totaal € 22.842,37 + P.M.
Voorts met veroordeling van de geïntimeerde tot voldoening der wettelijke rente vanaf 17 oktober 2011, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding in hoger beroep tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts de geïntimeerde te veroordelen tot voldoening van de nakosten ter hoogte van € 131,00 dan wel, indien betekening van deze beslissing dient plaats te vinden, op € 199,00, alsmede geïntimeerde voorwaardelijk te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over de proceskosten-veroordeling indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van de te geven beslissing tot voldoening van de nakosten is overgegaan en vanaf dat tijdstip van veertien dagen.
Voorts met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties.”

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft onder het kopje “De vaststaande feiten” onder a. tot en met m een aantal feiten vastgesteld waartegen geen grieven zijn gericht en waartegen ook niet anderszins van bezwaren is gebleken. Deze feiten zijn daarmee, voor zover thans nog relevant, in het hoger beroep uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil.
3.2
[geïntimeerde] exploiteert op [Y] een huifkarbedrijf, waarbij hij onder meer paarden gebruikt;
3.3
[appellant] was eigenaar van een hengst genaamd “[paard]”. Partijen hebben in het voorjaar van 2010 afgesproken dat [paard] op het bedrijf van [geïntimeerde] een aantal merries zou dekken. Nadat aan deze afspraak uitvoering was gegeven, konden partijen het niet eens worden over de terugkeer van [paard] naar [appellant].
3.4
[geïntimeerde] heeft op 12 november 2010 [paard] naar [appellant] doen vervoeren. [appellant] weigerde toen [paard] terug te nemen, waarop [geïntimeerde] [paard] bij een stoeterij te [plaats 1] (Friesland) heeft doen stallen.
3.5
[geïntimeerde] heeft in kort geding gevorderd dat [appellant] [paard] zou terugnemen. In het kader van die procedure is, op de zitting van 28 september 2011, tussen partijen een minnelijke regeling tot stand gekomen die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting en die onder meer als volgt luidt:
“1. Het ten processe bedoelde paard gaat van partij [geïntimeerde] terug naar Partij [appellant].2. De kosten van het transport zijn voor rekening van [appellant] doch het transport wordt door [geïntimeerde] verzorgd.3. Uiterlijk deze week zal [geïntimeerde] aan de raadsman van [appellant] een offerte sturen voor de kosten van dit transport. Mr. Van Dijk zal vervolgens aan mr. Van Os berichten of deze kosten akkoord zijn.4. Na akkoordbevinding van deze offerte zal [geïntimeerde] het genoemde transport organiseren en het paard bij [appellant] terugbezorgen binnen eenentwintig dagen na goedkeuring van de offerte.”
3.6
Namens [geïntimeerde] is op 3 oktober 2011 doorgegeven dat de kosten van het transport van [paard] € 147,50 zouden bedragen, met welk bedrag [appellant] akkoord is gegaan.
3.7
Het transport is vervolgens gepland op dinsdag 11 oktober 2011 maar is toen niet doorgegaan vanwege een mankement aan de vrachtauto waarmee [paard] vervoerd zou worden. Op woensdag 12 oktober 2011 is aan de gemachtigde van [appellant] meegedeeld dat het transport zou plaatsvinden op maandag 17 oktober 2011 en dat het paard omstreeks 10:30 uur zou arriveren.
3.8
Op 17 oktober 2011 te 10:30 uur was er niemand aanwezig aan het woon/bedrijfsadres van [appellant]. Het paard is vervolgens door de chauffeur ([chauffeur]) op het erf van [appellant] geplaatst.
3.9
Op 19 dan wel 21 oktober 2011 is [paard] gezien door dierenarts [dierenarts]. [dierenarts] heeft [paard] een pijnstillende injectie toegediend en heeft in een verklaring van 23 november het volgende geschreven:
“[paard] is onderzocht wegens het niet fijn zijn op 19-10-2011. Bevindingen: ik trof een schraal dier, sloom, geen eetlust, opgezette, zeer pijnlijke geslachtsdelen. Het dier leek chagrijnig. Pijn? De hengst heeft een pijnstillende injectie gehad en is doorbehandeld met prodynam (=pijnstiller).”
3.1
Op 1 maart 2012 heeft [dierenarts] nog een verklaring opgesteld, waarin is vermeld:
“Hierbij verklaar ik [dierenarts], dierenarts te [woonplaats 1], het paard van dhr [appellant], te hebben gezien op één maart 2012, zie boven.Ik trof het dier dood aan. Al eerder had ik het dier onderzocht (oktober 2011). Toen was het dier schraal en zeer pijnlijk (naar zeggen van eigenaar had de hengst een klap van een niet hengstige merrie gehad: de streek rond penis en testikels was gezwollen en zeer pijnlijk). De hengst [paard] chipnummer [nummer] is ondanks goed voeren altijd veel te mager gebleven. De eigenaar gaf aan dat hij het dier, bij het urineren, nooit meer normaal heeft zien schachten. Vaak worden dode hengsten aangetroffen met een uitgeschachte penis, dit was hier niet het geval.”

4.Het geschil en de procedure in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] naast [geïntimeerde] ook [buurman] (buurman van [appellant]) gedagvaard. De rechtbank heeft de vordering jegens [buurman] afgewezen, waartegen door [appellant] geen hoger beroep is ingesteld. De vordering tegen [buurman] is daarmee in hoger beroep niet meer aan de orde.
4.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie vergoeding van de stallingskosten voor en de transportkosten van [paard] gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, waartegen geen hoger beroep is ingesteld zodat ook deze vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is.
4.3
[appellant] vordert [geïntimeerde] een vergoeding van € 24.837,37 vermeerderd met de wettelijke rente. Aan die vordering legt [appellant] ten grondslag dat [geïntimeerde] [paard] heeft teruggebracht op een moment dat [appellant] niet thuis was en heeft geplaatst in de wei met een niet hengstige merrie. Volgens [appellant] is [paard] door die handelwijze ernstig verwond door de merrie en neige maanden later overleden.
4.4
De rechtbank heeft de vordering tegen [geïntimeerde] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft zijn (in eerste aanleg vermeerderde) vordering in de appeldagvaarding in zoverre opnieuw gewijzigd dat hij thans vergoeding van de wettelijke rente vordert vanaf 17 oktober 2011 en subsidiair vanaf de dag van dagvaarding in hoger beroep, in plaats van de wettelijke rente vanaf 25 september 2012.
5.2
Tevens vordert [appellant] in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg ook vergoeding van de nakosten van de procedure in beide instanties.
5.3
In zijn memorie van grieven heeft [appellant] zijn vordering voor wat betreft de wettelijke rente en de nakosten opnieuw gewijzigd. Thans wordt gevorderd vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf 17 oktober 2011, subsidiair de dag van dagvaarding in hoger beroep.
5.4
Tegen de aldus gewijzigde vordering is door [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt en het hof ziet ook ambtshalve geen aanleiding deze wijzigingen te weigeren wegens strijd met een goede procesorde. Nu het geschil in hoger beroep wordt omlijnd door de appeldagvaarding en de memorie van grieven samen, zal het hof recht doen op de vordering als geformuleerd in de appeldagvaarding en de memorie grieven. Daarbij verstaat het hof dat de wettelijke handelsrente vanaf 17 oktober 2011, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding in hoger beroep wordt gevorderd, alsmede de nakosten en de kosten in beide instanties.

6.De grieven

6.1
[appellant] heeft tegen het bestreden vonnis zestien grieven gericht waarmee hij zijn vordering tegen [geïntimeerde] in volle omvang aan het hof voorlegt.
6.2
Volgens [appellant] is [geïntimeerde] jegens hem toerekenbaar te kort geschoten dan wel heeft onrechtmatig gehandeld door [paard] bij het terugbrengen samen met een niet hengstige merrie achter te laten in een wei terwijl [appellant] niet thuis was. De merrie heeft [paard] toen, volgens [appellant], zodanig getrapt dat deze niet meer heeft kunnen dekken en uiteindelijk is overleden.
6.3
Het hof oordeelt dienaangaande het volgende. [appellant] was gehouden [paard] van [geïntimeerde] terug te nemen. Onweersproken staat vast dat [appellant] op 13 november 2010 het terugbrengen van het paard fysiek heeft verhinderd, hoewel het paard op dat moment reeds bij hem thuis was uitgeladen. [appellant] heeft in die houding volhard ook nadat zich een rechtsbijstandsverzekeraar voor [geïntimeerde] had gemeld. Uiteindelijk is in het kader van een kort geding tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen waarin [appellant] zich jegens [geïntimeerde] heeft verplicht [paard] binnen drie weken nadat hij akkoord zou gaan met de vervoerskosten terug te nemen. [appellant] is op 3 oktober 2011 akkoord gegaan met de vervoerskosten.
6.4
[geïntimeerde] heeft, toen op 11 oktober 2011 het vervoer naar [appellant] mislukte door een defect voertuig, bijna een week van te voren via de advocaat van [appellant] aangekondigd dat hij op 17 oktober 2011 te 10:30 uur [paard] zou afleveren bij [appellant]. Vaststaat dat [appellant] op 17 oktober 2011 niet thuis was en dat hij er ook niet voor heeft gezorgd dat iemand namens hem het paard in ontvangst heeft genomen.
6.5
In het licht van het vorenstaande is het niet onzorgvuldig of anderszins onrechtmatig dat [geïntimeerde] op 17 oktober 2011 [paard] heeft afgeleverd en achtergelaten op erf van [appellant]. Gezien de voorgeschiedenis waarin [appellant] aanhoudend weigerde het paard terug te nemen en [geïntimeerde] gedwongen was stallingskosten te maken, had het op de weg van [appellant] gelegen er voor te zorgen dat op 17 oktober 2011 iemand het paard in ontvangst zou nemen. [appellant] heeft dat nagelaten, daarmee zijn weigerachtige houding continuerend.
6.6
Dat, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] weerspreekt, de advocaat van [appellant] op zaterdag 15 oktober 2011 telefonisch aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat 17 oktober 2011 niet schikte maakt het vorenstaande niet anders. [appellant] had op eenvoudige wijze kunnen zorgen dat hij aan zijn uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichting tot terugname kon voldoen. Zo had hij voor een (deel van de) dag de meerdaagse festiviteiten in [plaats 2] kunnen onderbreken, hij had kunnen zorg dat iemand namens hem het paard in ontvangst nam, dan wel hij had aan [geïntimeerde] instructies kunnen geven aangaande waar en hoe [paard] kon worden achtergelaten. Met het enkel weigeren [paard] op het genoemde tijdstip in ontvangst te nemen kon [appellant] in het licht van de voorafgaande gebeurtenissen niet volstaan. Door het paard op het erf van [appellant] achter te laten heeft [geïntimeerde] voldaan aan zijn verplichting [paard] terug te brengen.
6.7
Wat resteert, is de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de omstandigheden waaronder hij [paard] op het erf van [appellant] heeft achtergelaten. [appellant] stelt daartoe dat [geïntimeerde] [paard] heeft achtergelaten in een wei samen met een niet hengstige merrie en dat dit het gevaar in het leven riep dat [paard] zou worden getrapt en dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.
6.8
[geïntimeerde] heeft weersproken dat [paard] door hem in de wei is achtergelaten, dat [paard] toen is getrapt door de merrie en dat het achterlaten van [paard] in een wei met een niet hengstige merrie gevaarzettend was. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
6.9
Alleen [appellant] stelt dat [paard] in de wei is geplaatst met de merrie. [geïntimeerde] heeft dat weersproken en ook [buurman] (de buurman van [appellant]) heeft verklaard dat hij [paard] niet in de wei heeft zien staan. Nader bewijs van deze stelling heeft [appellant] niet aangeboden.
6.1
Zelfs echter indien vast zou staan dat [paard] is achter gelaten in de wei met een merrie, dan geldt dat [appellant] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat dit voorzienbaar gevaarlijk was. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat sprake is van een feit van algemene bekendheid, doch hieraan gaat het hof voorbij nu zelfs tussen partijen die beiden bekend zijn met paarden geen overeenstemming op dit punt bestaat, terwijl de dierenarts in zijn verklaringen geen woord besteedt aan het door [appellant] gestelde gevaar. [appellant] heeft niet aangeboden te bewijzen dat het achterlaten in de wei voorzienbaar gevaarlijk was.
6.11
Bij dat alles geldt voorts dat het in de eerste plaats op de weg van [appellant] lag de zich op zijn erf bevindende hengst op zodanige wijze te stallen dat deze geen gevaar liep.
6.12
[appellant] heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Bij een bespreking van de grieven die zien op het oorzakelijk verband en de schade mist [appellant] daarmee belang.

7.De slotsom

Alle grieven falen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1 punt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep en bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van procedure in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van de [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 683,- aan verschotten en op € 1.158,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen en mr. B.J.H. Hofstee en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 maart 2014.