Uitspraak
[appellant],
van
Flex E-Bition B.V.,gevestigd te Almere,
de curator,
1.Het geding in eerste aanleg
26 januari 2011 en 20 april 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
“Ik zou het plezierig vinden om nog deze week antwoord op deze vragen te kunnen krijgen.1. Beschikt [X] nog over de administratie 2007 en 2008 aan de hand waarvan de jaarstukken zijn opgesteld?2. Zo neen, wat is er dan met die administratie gebeurd?3. Tot wanneer is de administratie over het boekjaar 2009 bijgehouden?4. Beschikt u nog over die administratie?Ik hoor het graag van u.”
Het geschil en de procedure in eerste aanleg
- a) een bedrag van € 271.347,-, (de tot aan de dag van dagvaarding bekende schulden in het faillissement van Flex);
- b) een bedrag van € 25.000,- ten titel van voorschot op de kosten van de afwikkeling van het faillissement van Flex;
- c) de schulden die opkomen in het faillissement van Flex, verminderd met het hierboven sub (a) gevorderde, alsmede tot betaling van de kosten van de afwikkeling van het faillissement, verminderd met het onder (b) gevorderde, waarbij deze schade wordt opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
5.De vordering in hoger beroep
grieven V en VIheeft [appellant] de omvang van de vordering van de curator weersproken. In antwoord daarop heeft de curator zijn vordering van € 271.347,- zoals door de rechtbank toegewezen verminderd tot € 266.862,62. Het hof zal op basis van de aldus geformuleerde vordering de zaak beoordelen. Voor zover grief VI is gericht tegen het voorschot van € 25.000,- slaagt zij. Het genoemde voorschot is kennelijk niet bedoeld als een voorlopige voorziening in de zin van art. 223 Rv maar als een vooruitbetaling door [appellant] van een deel van de gehele vordering. Nu die gehele vordering is toewezen bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard einduitspraak, mist de curator belang bij een in die einduitspraak te geven afzonderlijke titel tot betaling van een voorschot op die vordering. Voor het overige heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat het gevorderde bedrag van € 266.862,62 te hoog is. In zoverre faalt grief V.
6.De grieven
- er zijn jaarstukken over 2007 en 2008;
- bij de ontruiming van het bedrijfspand is (een deel) van de boekhouding verloren gegaan;
- getuige een e-mail van 9 december 2009 wist de curator dat [X] de administratie van Flex bijhield;
- de gemeente Almere heeft een pre-Bibob alsmede een Bibob onderzoek doen verrichten. Daaruit bleek dat “alles” in orde is.
arrest HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6773, NJ 2008, 91. Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat voor het ontzenuwen van het in art. 2:248 lid 2 BW neergelegde vermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest (zie ook HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916, NJ 2007, 2). Indien de bestuurder daartoe stelt dat sprake is van een van buiten komende oorzaak en de curator hem verwijt dat hij heeft nagelaten het intreden van die oorzaak te voorkomen, dan zal de bestuurder (tevens) feiten en omstandigheden moeten stellen en zonodig aannemelijk maken waaruit blijkt dat dit nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert. Als hij daarin slaagt, ligt het op de weg van de curator op de voet van het eerste lid van art. 2:248 BW aannemelijk te maken dat nochtans de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.
7.De slotsom
- onder 5.2. van het dictum is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 271.347,30 en
- onder 5.3. van het dictum is veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 25.000,-
en bekrachtigt dat vonnis voor het overige;