ECLI:NL:GHARL:2014:229

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
13/00333
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BIZ-bijdrage en de heffing van eigenaren versus gebruikers van onroerende zaken in de BI-zone

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Restaurant '[X]' V.O.F. tegen de gemeente Dinkelland. De zaak betreft de heffing van de BIZ-bijdrage, die aan de eigenaar van een Chinees-Indisch restaurant is opgelegd. De heffingsambtenaar had een aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2010 opgelegd, welke door de rechtbank Oost-Nederland in eerste aanleg was gehandhaafd. De belanghebbende, het restaurant, stelde dat de aanslag onterecht was, omdat het onderscheid tussen gebruikers en eigenaren van onroerende zaken in de BI-zone niet terecht was. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op basis van de Experimentenwet BI-zones een verordening heeft vastgesteld die de BIZ-bijdrage regelt. De belanghebbende voerde aan dat de heffing niet in overeenstemming was met de draagkracht van het bedrijf en dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de eisen van de verordening. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht had opgelegd en dat de verordening rechtsgeldig was vastgesteld. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00333
uitspraakdatum:
14 januari 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Restaurant “[X]” V.O.F.gevestigd te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Zwolle van 6 februari 2013, nummer AWB 12/2372 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Dinkelland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de BIZ-bijdrage [Z] 2012 voor het jaar 2010 opgelegd ten bedrage van € 595.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak het bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Oost- Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 februari 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A], [B] en [C] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende is zonder voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen. De uitnodiging voor het onderzoek ter zitting op 5 november 2013 ter zake van het hoger beroep, is bij aangetekende brief van 17 september 2013 naar het in het hogerberoepschrift vermelde adres van belanghebbende verstuurd. Blijkens gegevens van Track & Trace van PostNL is de aangetekende brief op 18 september 2013 afgeleverd op dat adres en is voor ontvangst van de brief getekend.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is bij het begin van het jaar 2010 gebruiker van de onroerende zaak [a-straat] 4 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak, waarin een Chinees-Indisch restaurant wordt geëxploiteerd, dient niet in hoofdzaak tot woning.
2.2
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 20 december 2011 de Verordening op de heffing en invordering van een BIZ-bijdrage en op subsidie voor de BI-zone [Z] 2012 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening bevat een kaart met de aangewezen BI-zone [Z] (hierna: de BI-zone). In deze verordening is de Stichting Ondernemersfonds Dinkelland aangewezen als de stichting die de opbrengst van de belasting als subsidie ontvangt.
2.3
De onroerende zaak is gelegen in de bij de Verordening ingestelde BI-zone.
2.4
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland heeft met toepassing van artikel 4 van de Experimentenwet BI-zones een stemming georganiseerd onder de bij de gemeente bekende bijdrageplichtigen in de BI-zone. Van de vaststelling van de uitslag van deze stemming is door [D], gerechtsdeurwaarder, een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Voor het stemgebied [Z] zijn uitgereikt 123 (eenhonderd drieëntwintig) stemkaarten aan ondernemers.
Hiervan zijn ingeleverd: 93 (drieënnegentig) stemkaarten.
Aangezien dit meer is dan vijftig procent van het totaal uitgereikte stemkaarten is, namelijk 75%, worden de voor- en tegenstemmen geteld.
Voor de invoering van de BIZ zijn geteld: 74 (vierenzeventig) stemmen
Tegen de invoering van de BIZ zijn geteld: 18 (achttien) stemmen.
Ongeldig is 1 (één) stem
(…)
Uit een door requirante aan mij getoond overzicht is gebleken dat de totale waarde als bedoeld in de Wet waardering Onroerende zaken (WOZ-waarde) van de panden van de hiervoor bedoelde ondernemers € 34.869.000,- (vierendertig miljoen achthonderd negenenzestig duizend euro) bedraagt en dat de totale waarde als bedoeld in de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ-waarde) van de panden van de hiervoor bedoelde ondernemers die voor invoering van de BIZ hebben gestemd € 23.433.000,- (drieëntwintig miljoen vierhonderd drieëndertig duizend) bedraagt. De waarde als bedoeld in de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ-waarde) van de panden van de tegenstemmers bedraagt € 3.380.000,-( drie miljoen driehonderd tachtig duizend euro).”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar belanghebbende terecht de onderhavige aanslag heeft opgelegd.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Verordening, waarbij een BI-bijdrage is ingesteld ter zake de binnen de aangewezen BI-zone [Z] gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, is gebaseerd op de Experimentenwet BI-zones.
4.2
Artikel 1, eerste lid, van de Experimentenwet BI-zones (Stb. 2009, 165) bepaalt dat de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een heffing kan instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BI-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Volgens het tweede lid van dit artikel is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. De BIZ-bijdrage wordt geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken, aldus het derde lid.
4.3
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2007/2008, 31.430, nr. 3, blz. 20) wordt artikel 1 van de Experimentenwet BI-zones als volgt toegelicht: “Dit artikel bevat de expliciete bevoegdheid de belasting op te leggen zoals die wordt geëist door artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, geeft de belastinggrondslag en karakteriseert de belasting als een bestemmingsheffing.”
4.4
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Experimentenwet BI-zones treedt de verordening waarbij de BI-bijdrage wordt ingesteld niet in werking dan nadat is gebleken van voldoende steun onder de bijdrageplichtigen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel stelt het college van burgemeester en wethouders iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige na vaststelling van de verordening in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen de inwerkingtreding uit te spreken. In dat kader heeft belanghebbende gesteld dat de lijst met voorstemmers en tegenstemmers onduidelijk is en dat niet-stemmers misschien onterecht als voorstemmers zijn aangemerkt. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat ten aanzien van de inwerkingtreding van de Verordening is voldaan aan de in de Experimentenwet BI-zones gestelde eisen. Hij heeft daartoe het onder 2.4 vermelde proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder [D] ingebracht, met betrekking tot de resultaten van de draagkrachtmeting. Het Hof acht met de inbreng van dit stuk door de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot dit punt de Verordening op rechtsgeldige wijze in werking is getreden.
4.5
Met betrekking tot belanghebbendes grief dat alleen de huurder/exploitant de onderhavige heffing moet betalen terwijl de eigenaren/verhuurders van de onroerende zaken, die bij een juiste besteding ook profijt hebben van de aan de Stichting Ondernemersfonds Dinkelland verstrekte subsidie, (in beginsel) buiten de heffing blijven, overweegt het Hof als volgt. Het door belanghebbende aangedragen onderscheid kan worden getoetst aan de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 26 van het IVBPR, artikel 14 van het EVRM en in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat aan de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Het oordeel van de wetgever dient op dit punt te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond is ontbloot.
4.6
Het ontbreken van een mogelijkheid van verhaal voor kosten die wel het algemeen belang dienen, maar waartoe een gemeente niet verplicht is op grond van wettelijke taken, heeft geleid tot de Experimentenwet BGV-zones.
4.7
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2007/2008, 31.430, nr. 3, blz. 1) is dit als volgt weergegeven:
“Zowel ondernemers als gemeenten hebben belang bij investeringen in de bedrijfsomgeving. Voor het bedrijfsleven is de kwaliteit en de veiligheid van de bedrijfsomgeving een belangrijke factor voor de aantrekkelijkheid van een onderneming voor klanten. Voor de lokale overheid is een veilige en leefbare publieke ruimte van belang om bedrijven (werkgelegenheid) en bezoekers aan te trekken. Een leefbare bedrijfsomgeving heeft invloed op de leefbaarheid van het omliggende gebied; burgers willen een veilige en leefbare omgeving om in te werken, te wonen en te winkelen. Het collectieve belang van de ondernemers valt op deze punten samen met het algemene belang van een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsomgeving. Gezamenlijke investeringen liggen voor de hand omdat dit synergievoordelen oplevert en het effect van de investeringen groter wordt. (…).”
4.8
Gelet op het vermelde onder 4.6 en 4.7 heeft de wetgever met de regeling in de Experimentenwet BI-zones over de BI-bijdrage, en de raad van de gemeente in navolging daarvan in de Verordening, in redelijkheid een onderscheid kunnen maken tussen de gebruikers en de eigenaren van de in BIZ-zones gelegen onroerende zaken waarvan de WOZ-waarde de grondslag van de heffing vormt.
4.9
Belanghebbende voert aan dat geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van het bedrijf. Er is evenwel geen rechtsregel op grond waarvan bij de heffing van een belasting als de onderhavige de draagkracht van de heffingsplichtige in aanmerking moet worden genomen. Integendeel: in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat een bedrag van gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Belanghebbendes grief dat geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van het bedrijf kan haar dan ook niet baten.
4.1
Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar belanghebbende terecht de aanslag heeft opgelegd. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
14 januari 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.