ECLI:NL:GHARL:2014:2270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
ks 24-001758-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Putatief noodweerexces en disproportionele reactie in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor opzettelijke mishandeling van een persoon, maar heeft in hoger beroep een beroep gedaan op putatief noodweerexces. Het hof oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat de reactie van de verdachte disproportioneel was. De verdachte had zich verdedigd tegen een jongen die hem had getrapt, maar het hof kon niet vaststellen wie deze jongen was. De verdachte meende zich te moeten verdedigen, maar zijn reactie werd als buitenproportioneel beschouwd. Het hof concludeerde dat er wel sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, waardoor zijn handelen verontschuldigbaar was. Het beroep op putatief noodweerexces slaagde, en de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001758-12
Uitspraak d.d.: 25 maart 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 1 augustus 2012 met parketnummer 18-800008-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. van Linde, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2012, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 1 januari 2012, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft ter onderbouwing hiervan, het volgende aangevoerd. Verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte draait zich naar aanleiding van een trap in zijn zij om en ziet vervolgens een jongen met dreigende houding op zich afkomen. Verdachte weet niet zeker dat de jongen die op hem afkomt ook degene is die hem heeft getrapt, maar heeft de situatie terecht zodanig geïnterpreteerd. Er was dan ook sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte, waartegen verdediging geboden en noodzakelijk was. De reactie van verdachte was proportioneel. De raadsman merkt in dit verband voorts op dat onder deze omstandigheden mogelijk sprake is van putatief noodweer. Indien het gerechtshof mocht menen dat geen sprake is van een proportionele en subsidiaire verdediging dan beroept verdachte zich op noodweerexces.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat sprake was van een schrikreactie. Hij voelde zich niet aangevallen. De dreigende houding van aangever levert geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op. Voorts had verdachte zich kunnen onttrekken aan de situatie, door verder te lopen. Daarbij staat onvoldoende vast dat het letsel van verdachte ten tijde van dit incident is ontstaan.
Het hof oordeelt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op (putatief) noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens artikel 41, eerste lid van het wetboek van strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Daarbij komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
‘Putatief noodweer(exces)’ strekt ertoe strafrechtelijke aansprakelijkheid uit te sluiten op grond van het feit dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten dan wel het recht (op zelfverdediging).
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof aannemelijk geworden dat het letsel, wat bij verdachte in zijn zij is geconstateerd, is ontstaan ten tijde van het incident in de discotheek, doordat verdachte in zijn zij is getrapt. Op het politiebureau ontdekt hij dat hij bloed plast en wordt een foto gemaakt van het zichtbare letsel.
Voor het hof is aldus in voldoende mate komen vast te staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Op grond van het dossier kan echter niet worden vastgesteld wie degene is geweest die verdachte heeft getrapt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor verdachte een situatie is ontstaan waarin hij zich meende te moeten verdedigen. Hierbij is van belang dat verdachte terwijl hij kennelijk met de rug naar de dader stond, een harde trap in zijn zij voelde, zich als reactie direct omdraaide en dat direct hierna aangever, de enige die boos keek, op hem afkwam. Gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen dit plaatsvond heeft zich naar het oordeel van het hof dan ook een situatie voorgedaan die door verdachte redelijkerwijs kon worden aangemerkt als ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich had te verdedigen. Voor de verdachte bestond geen reële mogelijkheid om zich te onttrekken aan de
vermeendedader, zijnde aangever, nu het incident plaatsvond in een discotheek op een drukke trap. Verdachte heeft gereageerd door aangever met kracht een vuistslag tegen zijn linkeroog te geven. Het hof acht deze reactie, gelet op de omstandigheid dat verdachte niet meer fysiek werd aangevallen, disproportioneel en verwerpt daarom het beroep op (putatief) noodweer.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of aan verdachte een beroep op (putatief) noodweerexces toekomt.
Het hof acht in dit verband de verklaring van verdachte, dat hij als gevolg van de harde trap in zijn zij en de omstandigheid dat aangever kort hierna boos op hem afkwam, terwijl hij zich op een trap bevond in een positie lager dan aangever en waar het druk was, uit schrik en angst aangever heeft gestompt aannemelijk. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, waardoor hij het bewezen verklaarde handelen heeft begaan. Zijn - buitenproportionele - handelen is daardoor verontschuldigbaar. Het beroep op putatief noodweerexces slaagt.
Verdachte is niet strafbaar en wordt ten aanzien van het bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 25 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. Dijkstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.