ECLI:NL:GHARL:2014:2268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
ks 21-000813-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen en veroordeling voor het voorhanden hebben van hennep en een vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van twee geldbedragen van respectievelijk € 30.000,- en € 106.775,- en het voorhanden hebben van ongeveer 9 kilo hennep en een vuurwapen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de witwasbeschuldigingen, omdat het hof oordeelde dat de herkomst van het geld niet als 'besmet' kon worden aangemerkt. De verdachte had het geld ontvangen van een uitzendbureau, waarvan de gelden als legaal werden beschouwd. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van twee jaar, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de witwasbeschuldigingen. Wel werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het voorhanden hebben van hennep en een vuurwapen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de hennep in zijn woning, wat leidde tot de veroordeling. De in beslag genomen goederen, waaronder het geldbedrag en de voertuigen, werden teruggegeven aan de verdachte, terwijl het vuurwapen en de munitie aan het verkeer werden onttrokken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000813-13
Uitspraak d.d.: 18 maart 2014
TEGENSPRAAK
PROMIS
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 december 2012 met parketnummer 07-663363-10 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
blijkens de GBA per 5 december 2013 geëmigreerd naar Turkije en woonachtig te
[adres]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 september 2013, 22 januari 2014 en 4 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake de - door het hof genummerde - feiten 1 tot en met 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar. Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 106.725,- (het hof begrijpt € 106.775,-) heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof dit bedrag verbeurd zal verklaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof het in beslag genomen pistool en de in beslag genomen munitie zal onttrekken aan het verkeer. De advocaat-generaal heeft het hof gevraagd geen beslissing te nemen over de in beslag genomen voertuigen, nu hierop conservatoir beslag rust. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover de verdachte hoger beroep heeft willen instellen tegen de vrijspraak van het onder 6 - door de rechtbank genummerd 5 - ten laste gelegde, kan hij daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 oktober 2010, te Deventer, althans in Nederland, meerdere, althans één voorwerp(en), te weten een geldbedrag(en) (van 30.000 euro), heeft verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 30.000 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2010, te Deventer, althans in Nederland, meerdere, althans één voorwerp(en), te weten een geldbedrag(en) (van 30.000 euro), heeft verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 30.000 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
hij op of omstreeks 20 december 2010, te Deventer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 106.775 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat geldbedrag (van 106.775 euro), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij op of omstreeks 20 december 2010, te Deventer, althans in Nederland, meerdere, althans één voorwerp(en), te weten een geldbedrag(en) (van 106.775 euro), heeft verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 106.775 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
3. ( tenlastegelegd als feit 4.)
hij op of omstreeks 20 december 2010 te Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9 kilo hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4. ( tenlastegelegd als feit 5.)
hij op of omstreeks 20 december 2010 te Deventer een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, type 75B, met opschrift CZ75B cal. 9Luger) en/of munitie van categorie III, te weten eenenvijftig, althans één of meer, patro(o)n(en) (met opschrift S&B 9mm Luger B.F.L. 9mm Luger), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

1.Vrijspraakmotivering feit 1: witwassen geldbedrag van € 30.000,-

Aan verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 30.000,-.
1.1.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
1.1.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat op grond van de in het dossier aanwezige tapgesprekken, de processen-verbaal van observatie en de verklaring die medeverdachte [medeverdachte2] als getuige ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd, kan worden bewezen dat verdachte op 18 oktober een geldbedrag van € 30.000,- voorhanden heeft gehad. De advocaat-generaal heeft op grond van de volgende omstandigheden betoogd dat kan worden bewezen dat [verdachte] wist dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was, te weten:
  • de omstandigheid dat het geldbedrag uit coupures van € 500,- bestond;
  • het contant betalen van een vordering/rekening van een dergelijk groot geldbedrag in het dagelijkse leven niet of nauwelijks voorkomt;
  • de omstandigheid dat de afspraken die omtrent de overdracht van het geldbedrag in versluierd taalgebruik plaatsvonden en
  • de omstandigheid dat uit het strafdossier naar voren komt dat verdachte contacten had met personen uit het criminele circuit.
1.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat het geldbedrag van € 30.000,- van enig misdrijf afkomstig is. Voor zover het hof van oordeel is dat het bedrag van misdrijf afkomstig is, kan naar de mening van de verdediging niet gesteld worden dat verdachte wist dan wel moest weten dat het geld dat hij verworven zou hebben van misdrijf afkomstig was, nu verdachte niets van doen had met de vermeende praktijken van [medeverdachte3]
1.2.
Oordeel hof
1.2.1.
Wettelijk kader artikel 420bis Sr
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen stelt het hof voorop dat geen direct bewijs vereist is ten aanzien van het delictsbestanddeel 'uit enig misdrijf afkomstig'. Uit HR 13 juli 2010 (
LJNBM2471) volgt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, dit delictsbestanddeel niettemin bewezen kan worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Bovendien is niet vereist dat het voorwerp
geheeluit misdrijf afkomstig is: ook een voorwerp dat gedeeltelijk is gefinancierd met crimineel geld en voor het overige met legaal geld is van misdrijf afkomstig (zogenoemde 'vermenging').
Uitganspunt is ingevolge recente jurisprudentie van de Hoge Raad dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp en die gedraging derhalve niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Alsdan geldt dat, waar het het 'voorhanden' hebben van een goed betreft, een vervolghandeling moet hebben plaatsgevonden, ingegeven door de wens om de herkomst van het goed te verbergen of te verhullen.
1.2.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 19 september 2010 is een onderzoek onder de naam “Boerdijk” gestart. Het betrof een onderzoek naar (onder meer) het uitzendbureau [medeverdachte3] (hierna: [medeverdachte3]) te Deventer en haar bestuurders inzake verdenking van (onder meer) mensenhandel, valsheid in geschrifte en witwassen. Tijdens dat onderzoek werden de telefoons van de bestuurders van [medeverdachte3], te weten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] getapt en is er een observatieteam ingezet, omdat het vermoeden rees dat er op 18 oktober 2010 een contante geldtransactie zou plaatsvinden tussen [medeverdachte2] en verdachte.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep - anders dan in eerste aanleg - door de verdediging niet betwist wordt dat verdachte op 18 oktober 2010 een bedrag van € 30.000,- voorhanden heeft gehad. Het hof stelt mede op grond van de verklaringen die de medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte1] als getuige in de zaak van verdachte hebben afgelegd, de waarnemingen van het observatieteam, het rekeningafschrift waaruit volgt dat [medeverdachte3] op 12 oktober 2010 voor € 30.000,- aan eurobiljetten heeft besteld bij de bank en een aantal tapgesprekken in de periode voorafgaande en kort na 18 oktober 2010, vast dat voornoemd bedrag van [medeverdachte3] afkomstig was en op 18 oktober 2010 door [medeverdachte2] via een medewerker van [medeverdachte3] aan verdachte is overgedragen en dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of dit bedrag van misdrijf afkomstig is.
1.2.3.
Juridische beoordeling
Om de vraag naar de aard van de herkomst van het vermogen van [medeverdachte3] te kunnen beantwoorden is als eerste van belang vast te stellen dat het hof de medeverdachten [medeverdachte1], [medeverdachte2] en [medeverdachte3] van
arbeidsuitbuiting heeft vrijgesproken. Alleen verdachte [medeverdachte1] heeft zich aan
seksueleuitbuiting schuldig gemaakt, gericht op eigen seksueel genot.
Het hof heeft [medeverdachte1], [medeverdachte2] en [medeverdachte3] voorts vrijgesproken van gewoontewitwassen en van deelname aan een criminele organisatie.
Het hof heeft in voornoemde strafzaken voorts overwogen dat medeverdachte [medeverdachte2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, welke valsheid in geschrifte er in bestond dat [medeverdachte2] gedurende een lange periode de kas van [medeverdachte3] achteraf kloppend maakte door kwitanties en overeenkomsten te voorzien van een valse handtekening en deze valse documenten vervolgens op te nemen in de administratie van [medeverdachte3]. Het hof heeft geoordeeld dat het opzet op het gebruik van die valselijk opgemaakte geschriften aan [medeverdachte3] kan worden toegerekend en dat medeverdachte [medeverdachte1] aan het gebruik maken van deze valse documenten mede feitelijk leiding heeft gegeven. Het hof heeft medeverdachten [medeverdachte5] en [medeverdachte6] van iedere betrokkenheid hierbij vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat met de gepleegde valsheid in geschrifte enig op geld waardeerbaar voordeel is behaald, zodat de op deze wijze geboekte bedragen niet vanwege de valsheid in geschrifte als van criminele herkomst kunnen worden aangemerkt en het vermogen van [medeverdachte3] ook niet op die manier als "besmet" aangemerkt kan worden.
Het hof stelt aldus vast dat de gelden waar [medeverdachte3] over kon beschikken in het kader van de bedrijfsvoering als van legale herkomst zijn aan te merken. Nu derhalve op generlei wijze is komen vast te staan dat het vermogen van [medeverdachte3], waar voornoemd geldbedrag van € 30.000,- uit afkomstig is, besmet is en dit specifieke bedrag bovendien, zoals door getuige [getuige6] verklaard, door [bedrijf] als voorschot op de rekening van [medeverdachte3] is overgemaakt, kan niet worden bewezen dat het geldbedrag dat door een medewerker van [medeverdachte3] in opdracht van een bestuurder aan verdachte is overgedragen van enig misdrijf afkomstig is.
Het hof spreekt verdachte mitsdien vrij van het hem onder 1 primair tenlastegelegde.
Nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het geldbedrag van
€ 30.000,-, waarop het tenlastegelegde op ziet, voorhanden heeft gehad, dan wel heeft verworven, overgedragen of omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt dat
uit enig misdrijfafkomstig is, spreekt het hof hem ook vrij van het subsidiair ten laste gelegde.

2.Vrijspraakmotivering feit 2: witwassen geldbedrag van € 106.775,-

Aan verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 106.775,-.
2.1.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
2.1.1
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. De advocaat-generaal heeft daartoe onder meer aangevoerd dat dit afgeleid kan worden uit de coupures waarin het bedrag is aangetroffen en dit een omstandigheid betreft die schreeuwt om uitleg (Murray), welke uitleg verdachte niet heeft gegeven. De advocaat-generaal acht geenszins aannemelijk geworden dat verdachte een geldbedrag van € 100.000,- heeft geleend van zijn schoenmoeder [getuige10], nu hier nader onderzoek naar is verricht en daaruit naar voren is gekomen dat zijn schoonmoeder niet over een dergelijk bedrag kan of heeft kunnen beschikken.
2.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 2 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van [getuige10] en de onderliggende stukken, te weten de uittreksels van het handelsregister, voldoende aannemelijk maken dat het aangetroffen geld niet van misdrijf afkomstig is maar een legale herkomst heeft. Voor zover het hof van oordeel is dat zulks niet het geval is, doet de verdediging nogmaals uitdrukkelijk het verzoek om de getuigen [getuige10], [getuige11], [getuige12] en [getuige13] te horen teneinde meer duidelijkheid te krijgen over de gestelde legale herkomst van dit geldbedrag.
2.2.
Oordeel hof
2.2.1.
Wettelijk kader
Het hof verwijst naar het wettelijk kader als onder 1.2.1. weergegeven.
2.2.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 20 december 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. Uit het proces-verbaal d.d. 21 december 2010 volgt - voor zover hier van belang - dat in een dressoir in de woonkamer, in de broekzak van verdachte en in/op een computermeubel een contant geldbedrag van in totaal € 106.775,- is aangetroffen, dat grotendeels bestond uit coupures van € 500,-.
Op zolder is voorts een tas en een zwarte weekendtas gevonden met daarin gripzakken gevuld met bloemdelen van hennepplanten met een totaalgewicht van 9008 gram met een geschatte waarde van ongeveer € 29.500,-. De tassen waren op zolder niet aan het oog onttrokken. Verder is in de ouderlijke slaapkamer op/in de linnenkast een doosje met daarin een vuurwapen en munitie gevonden.
2.2.3.
Juridische beoordeling
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zogenoemde 'witwastypologie'. Zo bestond het bij verdachte thuis aangetroffen bedrag van € 106.775,-- voor een groot gedeelte uit coupures van € 500,--, coupures die in het economische verkeer niet of nauwelijks worden gebruikt. In verdachtes woning is voorts een grote hoeveelheid hennep aangetroffen alsmede een vuurwapen en munitie. Uit de observatie is voorts gebleken dat verdachte een bezoek bracht aan een adres waar die dag een hennepplantage is aangetroffen en voorts volgt uit het dossier dat verdachte een keer eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de Opiumwet.
Met de rechtbank acht het hof de verklaring van verdachte over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag gelet op de onderzoeken die zijn verricht naar de financiële vermogenspositie van verdachte alsmede die van zijn schoonmoeder ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden. Dit, mede in het licht bezien van de omstandigheid dat uit een in beslag genomen rekeningafschrift van de vrouw van verdachte, [getuige12], blijkt dat [getuige10] op 24 november 2009 een bedrag van € 293,- heeft overgemaakt aan [getuige12] met als omschrijving "[getuige10] aflossing aan mw [getuige12] aflossing privéschuld". Op grond hiervan is het aannemelijker te veronderstellen dat [getuige10] een privéschuld bij verdachte en/of zijn vrouw had, dan andersom zoals door verdachte is gesuggereerd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat verdachte daar weet van had. Voorts biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de aanname dat het geldbedrag afkomstig is uit een door
een anderdan verdachte gepleegd misdrijf. Het hof gaat er dan ook van uit dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf.
Op grond van vigerende jurisprudentie spreekt het hof - anders dan de rechtbank - verdachte echter van het hem onder 2 tenlastegelegde vrij, nu het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag van € 106.775,- dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, mede in ogenschouw genomen de vindplaatsen van de geldbedragen, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp en die gedraging derhalve niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Niet gebleken is dat sprake is van een vervolghandeling, ingegeven door de wens om de herkomst van het goed te verbergen of te verhullen.
Nu het hof verdachte - weliswaar op andere grond dan door de verdediging is bepleit - vrijspreekt van het hem onder 2 tenlastegelegde, acht het hof het niet noodzakelijk om de verzoeken van de verdediging tot het horen van de in de pleitnota en appelschriftuur genoemde getuigen, toe te wijzen.

3.Bewijsoverweging feit 3: aanwezig hebben van 9 kilo hennep

Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 9 kilo hennep.
3.1.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
3.1.1
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 20 december 2010 ongeveer 9 kilo hennep voorhanden heeft gehad.
3.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.2.
Oordeel hof
Het hof is op grond van wettige bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt zoals deze later in de eventuele op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 20 december 2010 ongeveer 9 kilo hennep voorhanden heeft gehad.

4.Bewijsoverweging feit 4: aanwezig hebben van wapen en munitie

Aan verdachte wordt verweten dat hij op 20 december 2010 een wapen en munitie voorhanden heeft gehad.
4.1.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
4.1.1
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 20 december 2010 een wapen en munitie voorhanden heeft gehad. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat het wapen en de munitie is aangetroffen in de linnenkast die in de ouderlijke slaapkamer stond en zich derhalve in de machtssfeer van verdachte bevonden.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder feit 4 tenlastegelegde. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat een alternatief scenario niet is uit te sluiten, nu ook anderen, via de sleutels die verdachte hen ter beschikking heeft gesteld, toegang hadden tot zijn woning.
4.2.
Oordeel hof
4.2.1.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 20 december 2010 is gedurende de doorzoeking in de woning van verdachte in de ouderlijke slaapkamer een doosje aangetroffen met daarin een vuurwapen, munitie en bijbehoren. Dit doosje lag blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2012 op of in de linnenkast in die slaapkamer.
Verdachte heeft dienaangaande tegenover de politie verklaard dat hij het vreemd vindt dat bij hem een wapen is aangetroffen. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.
4.2.2.
Juridische beoordeling
Nu verdachte geen aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie
in/op de linnenkast in de ouderlijke slaapkamerheeft gegeven anders dan de niet nader gespecificeerde bewering dat naast hem ook andere personen beschikten over een sleutel
van de woning, acht het hof de alternatieve toedracht zoals door de verdediging geschetst, hoogst onwaarschijnlijk en onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen in de slaapkamer. Het hof acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij op 20 december 2010 te Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9 kilo hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4.
hij op 20 december 2010 te Deventer een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, type 75B, met opschrift CZ75B cal. 9Luger) en munitie van categorie III, te weten eenenvijftig, patron
en (met opschrift S&B 9mm Luger B.F.L. 9mm Luger), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. Aldus heeft verdachte bewust bijgedragen aan het in stand houden van de illegale handel in voor de volksgezondheid schadelijke (soft)drugs en de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Daarnaast heeft hij een vuurwapen en munitie voorhanden gehad waarvan het bezit verboden is, omdat de veiligheid van personen hierdoor ernstig in gevaar kan worden gebracht.
Het hof houdt bij de oplegging van straf rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover deze door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Het hof houdt voorts rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 januari 2014 waaruit ten nadele van verdachte blijkt dat hij eerder veroordeeld is ter zake strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een passende bestraffing is. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht het hof niet aanwezig.
Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 106.725,- (het hof begrijpt € 106.775,-) heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof dit bedrag verbeurd zal verklaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof het in beslag genomen pistool en de in beslag genomen munitie zal onttrekken aan het verkeer. De advocaat-generaal heeft het hof gevraagd geen beslissing te nemen over de in beslag genomen voertuigen, nu hierop conservatoir beslag rust.
De verdediging heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag alsmede de auto's terug te geven aan verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde vuurwapen en de op de beslaglijst vermelde munitie moeten worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit 4 is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Op het inbeslaggenomen geldbedrag van € 106.725,- en de op de beslaglijst vermelde auto's (Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] en een Audi A3 met kenteken [kenteken]) rust ingevolge de beslaglijst beslag ex artikel 94 én 94a Sv. Het hof zal uitsluitend een beslissing nemen ten aanzien van het beslag dat ex artikel 94 Sv is gelegd en oordeelt dat gelet op de vrijspraak ter zake de feiten 1 en 2, het inbeslaggenomen geldbedrag alsmede de twee auto's aan verdachte teruggegeven dienen te worden. Het beslag ex artikel 94a wordt door deze beslissing niet aangetast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het - na vernummering door de rechtbank - onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 stk pistool kleur zwart vuurwapen
  • 57.00 stk munitie.
Gelast op grond van artikel 94 Sv de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • geldbedrag van € 106.725,--;
  • Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken];
  • Audi A3 met kenteken [kenteken].
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 18 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.