ECLI:NL:GHARL:2014:226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
200.129.087-01 14-1-2014
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats van minderjarigen in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2014, gaat het om de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van vier minderjarigen in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen de ouders. De vader, appellant, verzoekt om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2013 te vernietigen, waarin was bepaald dat de kinderen bij de moeder zouden verblijven. De moeder, geïntimeerde, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen, geboren in 2002, 2005, 2007 en 2012, bij de moeder zouden verblijven, na een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dat zorgpunten bij beide ouders constateerde. De vader stelt dat de moeder niet in staat is om goed voor de kinderen te zorgen en dat hij de meest geschikte ouder is. De moeder betwist dit en stelt dat het goed gaat met de kinderen bij haar.

Het hof heeft de zaak behandeld op 6 december 2013, waarbij beide partijen met hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de ingediende stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder moeten hebben. Het hof wijst op het belang van een stabiele opvoedingssituatie voor de kinderen en de zorgen die de vader heeft geuit over de veiligheid van de kinderen bij de moeder, die onvoldoende gestaafd zijn.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof ook aandacht heeft voor de voortdurende strijd tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. Het hof doet een dringend beroep op beide ouders om escalaties te voorkomen in het belang van de kinderen. De beslissing van het hof is genomen door de rechters R. Feunekes, A.H. Garos en E.M. Kostense en is openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.

Uitspraak

Beschikking d.d. 14 januari 2014
Zaaknummer 200.129.087

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. M. Horsten - van Gemeren, kantoorhoudende te Emmen,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. G.H. Thasing, kantoorhoudende te Emmen.
Belanghebbende:
Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen:
BJZ.

Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 23 april 2013 (zaaknummers 136404 /FA RK 12-2047 en 139798 /FA RK 13-592) heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, - voor zover hier van belang - bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in 2002]
, [minderjarige 2], geboren [in 2005], [minderjarige 3], geboren [in 2007], en [minderjarige 4], geboren [in 2012], bij de moeder zal zijn.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 juni 2013, heeft de vader verzocht de beschikking van 23 april 2013 te vernietigen voor zover het het vastgestelde hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder betreft en opnieuw beslissende te bepalen dat de vier kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 augustus 2013, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de vier kinderen bij de moeder betreft, af te wijzen, een en ander - voor zover de wet het toelaat - uitvoerbaar bij voorraad.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
19 juli 2013 met bijlage van de Raad voor de Kinderbescherming, een fax van
21 november 2013 van BJZ en een journaalbericht van 18 november 2013 (bij de griffie van het hof binnengekomen op 21 november 2013) met bijlage van
mr. Horsten - van Gemeren.
Ter zitting van 6 december 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen met hun advocaten, BJZ vertegenwoordigd door de heer T. Bos en mevrouw
A. Praamstra en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), in het kader van zijn adviserende taak, vertegenwoordigd door de heer
R.C.M. Wouters.

De beoordeling

De te laat ingediende stukken

1.
Zowel door mr. Horsten - Van Gemeren als door mr. Thasing is op 26 november 2013 zonder geldige reden een brief met bijlage(n) ingediend buiten de door het toepasselijke procesreglement aangegeven termijn, zodat het hof deze stukken niet bij de beoordeling zal betrekken.
De vaststaande feiten
2.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen partijen zijn [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geboren. De vader heeft [minderjarige 1], een dochter van de moeder uit een eerdere relatie, op 21 mei 2008 geadopteerd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.
Bij beschikking van 12 september 2012 heeft de rechtbank Groningen op verzoek van de moeder als voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de kinderen aan de moeder worden toevertrouwd. Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht om, vooruitlopend op de bodemprocedure, een onderzoek in te stellen met betrekking tot het hoofdverblijf van de kinderen en een mogelijke zorgregeling met de niet verzorgende ouder.
4.
De moeder heeft op 24 september 2012 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank ingediend. De vader heeft verweer gevoerd en daarbij tevens een zelfstandig verzoeken gedaan, waartegen de moeder verweer heeft gevoerd.
5.
Bij beschikking van 18 december 2012 heeft de rechtbank Groningen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beslissing over - onder andere - het hoofdverblijf van de kinderen is door de rechtbank aangehouden in afwachting van het rapport van de raad.
De raad heeft op 14 maart 2013 een rapport uitgebracht.
6.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor weergegeven onder het kopje "het geding in eerste aanleg". De vader is het niet eens met deze beschikking voor zover het het vastgestelde hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder betreft en heeft hiertegen appel ingesteld.
De standpunten van partijen
7.
De vader is van mening dat de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen ten onrechte bij de moeder heeft bepaald. De vader stelt dat de kinderen bij de moeder niet op de juiste plek wonen, omdat zij volgens hem niet in staat is om goed voor de kinderen te zorgen. De vader stelt dat de raad in zijn rapport van
14 maart 2013 heeft aangegeven dat er in beide opvoedingssituaties zorg werd geconstateerd, maar dat zijn situatie kort na het tot stand komen van het rapport is veranderd, aangezien hij zich medio november 2012 heeft neergelegd bij de door de moeder verzochte echtscheiding. De vader is van mening dat hij daardoor beter met de problemen kan omgaan en dat het niet terecht is dat er ten aanzien van hem is overwogen dat hij minder goed in staat lijkt te zijn om de volledige verzorging van de vier kinderen op zich te nemen. De vader is van mening dat hij de meest geschikte ouder is om voor de kinderen te zorgen. Hij is in staat de kinderen regelmaat en structuur te bieden en hij zal in het belang van de kinderen uitvoering geven aan een tussen de moeder en de kinderen vastgestelde of overeengekomen contactregeling.
8.
De moeder betwist de stellingen van de vader. Zij stelt dat het goed gaat met de kinderen bij haar en dat zij de meest aangewezen persoon is om voor de kinderen te zorgen.
De overwegingen
9.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op de inhoud van het raadsrapport van 14 maart 2013, op goede gronden heeft geoordeeld dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de raad bij beide ouders zorgen constateerde over het opvoedingsklimaat. De raad heeft echter overwogen dat de kinderen, gelet op het feit dat de hulpverlening aangeeft dat de moeder in staat is om hulpverleningsadviezen aan te nemen en toe te passen en dat deze beklijven, bij de moeder opgroeien in een opvoedingssituatie waarin voldoende structuur en begeleiding is.
Ten aanzien van de vader gaf de raad aan dat hij op dat moment in behandeling was, hetgeen mogelijk consequenties had voor zijn opvoedershandelen, waardoor vader minder goed in staat leek te zijn om de volledige verzorging van de vier kinderen op zich te nemen.
10.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de kinderen na het wijzen van de bestreden beschikking van de rechtbank vervolgens bij beschikking van
12 juli 2013 door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, onder toezicht van BJZ zijn gesteld voor de duur van drie maanden, welke ondertoezichtstelling inmiddels is verlengd. Voorts heeft er tussen partijen een kort gedingprocedure plaatsgevonden omtrent de uitvoering van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. In het kader van die procedure is er wederom een raadsrapport opgesteld.
11.
Uit dit raadsrapport d.d. 18 juli 2013 blijkt eveneens dat de moeder zich open opstelt voor hulpverlening en zich leerbaar toont, zodat er voor de kinderen meer rust is ontstaan in de opvoedingssituatie bij de moeder in huis. Eventuele zorgen worden met de moeder besproken en opgepakt, zowel op het gebied van verzorging als persoonlijke ondersteuning van de kinderen door de moeder. Ten aanzien van de vader geeft de raad aan dat de vader, gezien zijn draagkracht en cognitieve beperkingen op het gebied van overzicht houden - zoals die zijn gebleken uit hernieuwd intelligentieonderzoek van mei 2013 door Lentis/AFPN -, onvoldoende in staat is om de vier kinderen voor langere periode op te vangen.
12.
Ter zitting van het hof is voorts gebleken dat de moeder inmiddels een traject van opvoedondersteuning vanuit Elker heeft afgerond en dat Elker bij BJZ heeft aangegeven geen zorgen te hebben over de opvoedingscapaciteiten van de moeder. De raad en BJZ hebben ter zitting dan ook beiden geadviseerd om het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te laten nu er geen zorgen (meer) zijn over het opvoedingsklimaat bij de moeder.
Gelet op het vorenstaande zal het hof overeenkomstig het advies van de raad en BJZ beslissen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigen, nu het hof het in het belang van de kinderen acht dat zij in een stabiele opvoedingssituatie opgroeien en er geen zorgen zijn over de pedagogische vaardigheden van de moeder. De zorgen die de vader heeft geuit over de veiligheid van de kinderen bij de moeder worden naar het oordeel van het hof onvoldoende gestaafd door objectiveerbare feiten en omstandigheden. Deze zorgen lijken voor een groot deel te zijn gestoeld op een gebrek aan vertrouwen bij de vader in de moeder en de frustratie over het verloop van de echtscheiding en omgang met de kinderen.
13.
Daarbij overweegt het hof dat het verblijf van de kinderen bij de moeder wel ernstig wordt bedreigd door de continue strijd tussen partijen, waarbij ieders netwerk actief betrokken is. De kinderen ondervinden last van deze strijd tussen de ouders en hun omgeving. Het hof heeft ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen gelet op de recent plaatsgevonden geweldsincidenten tussen partijen en hun familieleden/vrienden, waarbij onder andere geschoten is met een vuurwapen. BJZ heeft ter zitting uiteengezet dat de kinderen, ondanks dat partijen stellen hun best te doen te kinderen buiten hun onderlinge geschil te houden, veel meekrijgen van deze escalaties waardoor hun ontwikkeling ernstig bedreigd wordt. Het hof doet dan ook een dringend beroep op partijen om in het belang van de kinderen zichzelf en hun netwerk in de hand te houden om verdere escalaties te voorkomen.
14.
De vader heeft ter zitting nog aangegeven dat hij van mening is dat de raad een uitgebreider onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden dient te doen. Zoals hiervoor overwogen acht het hof het in het belang van de kinderen dat er sprake is van een stabiele opvoedingssituatie zodat de huidige opvoedingssituatie bij de moeder naar het oordeel van het hof (thans) moet worden gecontinueerd.
Om die reden zou een nader onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de vader en een (positieve) beantwoording van de vraag of de vader over de capaciteiten en mogelijkheden beschikt om de kinderen op te voeden niet tot een andere beslissing leiden.
Het hof zal de raad daarom niet verzoeken om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Slotsom
15.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Feunekes, mr. A.H. Garos en
mr. E.M. Kostense en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
14 januari 2014 in bijzijn van de griffier.