ECLI:NL:GHARL:2014:2259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
ks 21-001417-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak betrof een organisatie die zich bezighield met het uitlenen van arbeidskrachten, voornamelijk uit de vlees- en schoonmaakindustrie. De verdachte was werkzaam op kantoor van de organisatie en had administratieve taken. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk valse documenten had opgemaakt of gebruikt. De verklaringen van getuigen waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de valsheid in geschrift te bewijzen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de documenten vals waren. Daarnaast werd vastgesteld dat de organisatie niet gericht was op het plegen van misdrijven, waardoor deelname aan een criminele organisatie niet bewezen kon worden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001417-13
Uitspraak d.d.: 18 maart 2014
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 december 2012 met parketnummer 07-663358-10 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres].
HET HOGER BEROEP
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 september 2013, 21 januari 2014 en 4 maart 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde1] niet-ontvankelijk te verklaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A. van der Lem, naar voren is gebracht.
HET VONNIS WAARVAN BEROEP
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
DE TENLASTELEGGING
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer en/of [plaats], in ieder geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande (onder meer) uit [medeverdachte3] en/of [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte4] en/of [medeverdachte6] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • mensenhandel, door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of dreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of afpersing en/of het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of van een kwetsbare positie, waardoor een ander(en) bewogen wordt/worden zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten zoals bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht en/of
  • valsheid in geschrifte zoals bedoeld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht en/of
  • (gewoonte) witwassen zoals bedoeld in (de) artikel(en) 420bis en/of 420ter en/of 420quater Wetboek van Strafrecht één en ander gepleegd ten aanzien van meerdere, althans één werknemer(s) van [medeverdachte3]
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) geschrift(en) te weten:
een of meer op naam van [benadeelde1] gestelde kwitantie(s) (D-016-02, nr. 8 en/of D-016-02, nr. 23, en/of D-016-08, nr. 18) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-016-03, nr. 91 en/of D-016-04, nr. 68 en/of D-016-05, nr. 42 en/of D-016-06, nr. 16), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer1] gestelde kwitantie (D-017-04) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-017-03 en/of D-017-01 en/of D-017-02), en/of
een op naam van [slachtoffer2] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-023-06, nr 6), en/of
een op naam van[betrokkene1] gestelde kwitantie (D-020-02), en/of een leningsovereenkomst (D-020-04), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer5] gestelde loonafschriften met kwitantie(s) (D-004-02 nrs. 11 en/of 36 en/of 53), en/of
een of meer op naam [slachtoffer6] gestelde kwitantie(s) (D-005-01, nrs. 82 en/of 41 en/of 47 en/of 19 en/of 2 en/of 75 en/of 100) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-005-02 nrs. 15 en/of 82 en/of 030 en/of 100 en/of 60 en/of 23 en/of 85), en/of
een op naam van [slachtoffer3] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-007-02) en/of een uitzendovereenkomst D-007-03), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer8] gestelde kwitantie(s) (D-024-01) en/of loonafschrift met kwitantie (D-024-02), en/of
I. een op naam van [betrokkene2] gestelde kwitantie (D-003-02), en/of
een of meer op naam van [getuige7] gestelde kwitantie(s) (D-008-01 nrs. 19 en/of 91 en/of 15 en/of 3) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-008-02 nr. 13 en/of D-008-03 nr. 53 en/of D-008-04 nr. 63 en/of D-008-05 nr. 97 en/of D-008-06 nr. 66 en/of D-008-07 nr. 36 en/of D-008-08 nr. 24), en/of
een of meer op naam van [getuige8] gestelde kwitantie (D-012-01 nr. 20) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-012-04 nrs. 25 en/of 17 en/of 80 en/of D-012-05 nr.63 en/of D-012-06 nr. 61 en/of D-012-07 nr.60 en/of D-012-08 nr. 73 en/of D-012-10 nr. 56), en/of
een of meer op naam van [betrokkene3] gestelde kwitantie(s) (D-015-02 nrs. 28 en/of 15 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-015-03 en/of D-015-05 en/of D-015-06), en/of
een of meer op naam van [betrokkene4] gestelde kwitantie(s) (D-018-02 nrs. 45 en/of 50 en/of 30 en/of 13 en/of 62 en/of 43 en/of 22 en/of 36 en/of 55 en/of 91 en/of 92 en/of 39 en/of 35 en/of 17 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-018-04 en/of D-018-05 en/of D-018-05 en/of D-018-06 en/of D-018-07 en/of D-018-08 en/of D-018-09 en/of D-018-10 en/of D-018-11 en/of D-018-12 en/of D-018-13 en/of D-018-14), en/of
een op naam van [medeverdachte5] gestelde loonafschrift met kwitantie (D-014-01) en/of leningovereenkomst (D-014-02), en/of
een of meer op naam van [benadeelde 2] gestelde loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-010-02 nr.65 en/of D-010-03 en/of D-010-04 en/of D-010-05 en/of D-010-06 en/of D-010-07 en/of D-010-08) en/of een leningovereenkomst (D-010-09), en/of
een of meer op naam van [betrokkene5] gestelde kwitantie(s) (D-006-06) en/of loonafschrift met kwitantie (D-006-05),
de zijne is dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk die kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst ondertekend
als zijnde die [benadeelde1], en/of
als zijnde die [slachtoffer1] (D-017-04 en/of D-17-03) en/of als ware(n) deze ondertekend op 14 januari 2010 respectievelijk 11 december 2009 (D-17-01 en/of D-17-02), en/of
als ware deze ondertekend op 6 mei 2010, en/of
als zijnde die [betrokkene1], en/of
als zijnde die [slachtoffer5], en/of
als zijnde die [slachtoffer6], en/of
als zijnde die [slachtoffer3], en/of
als zijnde die [slachtoffer8], en/of
I. als zijnde die [betrokkene2], en/of
als zijnde die [getuige7], en/of
als zijnde die [getuige8], en/of
als zijnde die [slachtoffer3], en/of
als zijnde die [betrokkene4], en/of
als zijnde die [medeverdachte5], en/of
als zijnde die [benadeelde 2], en/of
als zijnde die [betrokkene5],
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van een of meer na te noemen valse of vervalste kwitanties en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of
uitzendovereenkomst, te weten:
een of meer op naam van [benadeelde1] gestelde kwitantie(s) (D-016-02, nr. 8 en/of D-016-02, nr. 23, en/of D-016-08, nr. 18) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-016-03, nr. 91 en/of D-016-04, nr. 68 en/of D-016-05, nr. 42 en/of D-016-06, nr. 16), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer1] gestelde kwitantie (D-017-04) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-017-03 en/of D-017-01 en/of D-017-02), en/of
een op naam van [slachtoffer2] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-023-06, nr 6), en/of
een op naam van[betrokkene1] gestelde kwitantie (D-020-02), en/of een leningsovereenkomst (D-020-04), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer5] gestelde loonafschriften met kwitantie(s) (D-004-02 nrs. 11 en/of 36 en/of 53), en/of
een of meer op naam [slachtoffer6] gestelde kwitantie(s) (D-005-01, nrs. 82 en/of 41 en/of 47 en/of 19 en/of 2 en/of 75 en/of 100) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-005-02 nrs. 15 en/of 82 en/of 030 en/of 100 en/of 60 en/of 23 en/of 85), en/of
een op naam van [slachtoffer3] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-007-02) en/of een uitzendovereenkomst D-007-03), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer8] gestelde kwitantie(s) (D-024-01) en/of loonafschrift met kwitantie (D-024-02), en/of
I. een op naam van [betrokkene2] gestelde kwitantie (D-003-02), en/of
een of meer op naam van [getuige7] gestelde kwitantie(s) (D-008-01 nrs. 19 en/of 91 en/of 15 en/of 3) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-008-02 nr. 13 en/of D-008-03 nr. 53 en/of D-008-04 nr. 63 en/of D-008-05 nr. 97 en/of D-008-06 nr. 66 en/of D-008-07 nr. 36 en/of D-008-08 nr. 24), en/of
een of meer op naam van [getuige8] gestelde kwitantie (D-012-01 nr. 20) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-012-04 nrs. 25 en/of 17 en/of 80 en/of D-012-05 nr.63 en/of D-012-06 nr. 61 en/of D-012-07 nr.60 en/of D-012-08 nr. 73 en/of D-012-10 nr. 56), en/of
een of meer op naam van [betrokkene3] gestelde kwitantie(s) (D-015-02 nrs. 28 en/of 15 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-015-03 en/of D-015-05 en/of D-015-06), en/of
een of meer op naam van [betrokkene4] gestelde kwitantie(s) (D-018-02 nrs. 45 en/of 50 en/of 30 en/of 13 en/of 62 en/of 43 en/of 22 en/of 36 en/of 55 en/of 91 en/of 92 en/of 39 en/of 35 en/of 17 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-018-04 en/of D-018-05 en/of D-018-05 en/of D-018-06 en/of D-018-07 en/of D-018-08 en/of D-018-09 en/of D-018-10 en/of D-018-11 en/of D-018-12 en/of D-018-13 en/of D-018-14), en/of
een op naam van [medeverdachte5] gestelde loonafschrift met kwitantie (D-014-01) en/of leningovereenkomst (D-014-02), en/of
een of meer op naam van [benadeelde 2] gestelde loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-010-02 nr.65 en/of D-010-03 en/of D-010-04 en/of D-010-05 en/of D-010-06 en/of D-010-07 en/of D-010-08) en/of een leningovereenkomst (D-010-09), en/of
een of meer op naam van [betrokkene5] gestelde kwitantie(s) (D-006-06) en/of loonafschrift met kwitantie (D-006-05),
elk zijnde een geschrift om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat [medeverdachte3] voornoemde kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst heeft opgenomen in de kasadministratie van [medeverdachte3] en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat voornoemde kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst fictief zijn aangezien de op deze stukken vermelde handtekening niet afkomstig is van de werknemer/natuurlijke persoon die op deze stukken is vermeld en/of de datum vermeld op de loonafschriften met kwitanties (D-017-01 en/of D-017-02 en/of D-023-06) niet naar waarheid is.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEOORDELING VAN DE TENLASTEGELEGDE FEITEN
Het hof bespreekt de aan verdachte onder feit 1 omschreven verdenking van deelname aan een criminele organisatie als laatste in verband met de verwevenheid daarvan met het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.

1.Vrijspraakmotivering ten aanzien van feit 2: valsheid in geschrift

Aan verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van valsheid in geschrift (primair) dan wel het gebruik maken van (een) vals(e) geschrift(en) (subsidiair).
1.1.
Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging
1.1.1.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar de uitwerking van de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging van de rechtbank in het vonnis gevorderd verdachte ter het hem onder 2 tenlastegelegde te veroordelen. De advocaat-generaal kan zich vinden in de deelvrijspraken van de rechtbank.
1.1.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte zelf of in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen opzettelijk valse documenten heeft gemaakt dan wel hier gebruik van heeft gemaakt.
1.3.
Het oordeel van het hof
Vooropgesteld wordt dat medeverdachte [medeverdachte2], medebestuurder van [medeverdachte3], tegenover de politie, de raadsheer-commissaris en als getuige tegenover het hof verklaard heeft dat hij verantwoordelijk was voor de boekhouding van [medeverdachte3] en dat hij een aantal kwitanties en een aantal overeenkomsten heeft voorzien van een valse handtekening. [medeverdachte2] heeft verklaard dat het opmaken van die valse kwitanties en overeenkomsten opzettelijk is gedaan ten behoeve/ uit hoofde van [medeverdachte3] en dat de valse documenten zijn opgenomen in de administratie van [medeverdachte3], teneinde de administratie kloppend te maken. Het hof is van oordeel dat de hierna in de bewezenverklaring opgenomen documenten valselijk door [medeverdachte2] zijn opgemaakt. Het hof rekent deze gedraging ook toe aan [medeverdachte3] en is van oordeel dat medebestuurder [medeverdachte1] aan deze gedragingen mede feitelijk leiding heeft gegeven.
Uit het dossier volgt dat verdachte werkzaam was op kantoor van [medeverdachte3] en administratieve werkzaamheden verrichtte. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij de urenstaten van de gewerkte uren van de werknemers in de computer verwerkte. Deze urenstaten ontving [medeverdachte3] van [bedrijf]. Voorts heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte2] bepaalde welke wekelijkse betalingen aan personeel moesten plaatsvinden en of deze betalingen bancair of per kas moesten geschieden. Uit de verklaring die [medeverdachte2] als getuige heeft afgelegd tegenover het hof d.d. 23 januari 2014 volgt dat hij verdachte en medeverdachte [medeverdachte6] in voorkomende gevallen vroeg om een voorschotbon op te stellen en geld aan werknemers uit te keren. Van de zijde van de verdediging wordt dit niet betwist.
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is vereist dat ten aanzien van elk afzonderlijk in de tenlastelegging opgenomen document moet komen vast te staan dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht dan wel met betrekking tot
deze specifiek aangeduidedocumenten in nauwe en bewuste samenwerking met een ander/anderen heeft samengewerkt.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank en de advocaat-generaal hier ten onrechte aan voorbij gegaan zijn. Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting
nietkomen vast te staan dat verdachte ten aanzien van de in de tenlastelegging onder primair opgenomen documenten enige uitvoeringshandeling/uitvoeringshandelingen heeft verricht dan wel in nauwe en bewuste samenwerking met een ander/anderen uitvoeringshandelingen heeft verricht. De omstandigheid - zoals door de advocaat-generaal aangevoerd - dat er een wekelijks overleg plaatsvond waarbij ook verdachte aanwezig was en waarin ondermeer zaken werden besproken die administratief niet goed gegaan waren en waarbij werd medegedeeld dat deze onvolkomenheden opgelost dienden te worden, kan niet het oordeel dragen dat verdachte op grond daarvan wetenschap had dat deze onvolkomenheden in de administratie door middel van valsheid in geschrifte (achteraf) kloppend werden gemaakt.
Het hof merkt in dit verband nog het volgende op. De enige met oog op verdachtes aandeel in het tenlastegelegde belastende verklaring die in het dossier aanwezig is, is de verklaring van de getuige [getuige9], welke verklaring de rechtbank ook tot het bewijs heeft gebezigd. Hoewel getuige [getuige9] tegenover de politie heeft verklaard dat ondermeer verdachte kasbonnen heeft ondertekend in plaats van werknemers - welke verklaring hij overigens tegenover de rechter-commissaris heeft genuanceerd - volgt uit deze verklaring evenmin of dit de in de tenlastelegging opgenomen documenten betreft. De verklaring van [getuige9] is aldus in die zin niet redengevend voor het bewijs van het de verdachte tenlastegelegde.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde. Gelet op het vorenstaande kan evenmin wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de
in de tenlastelegging opgenomendocumenten vals waren opgemaakt. Van het opzettelijk van de in de tenlastelegging genoemde valse of vervalste geschriften gebruik maken kan derhalve geen sprake zijn. Verdachte wordt mitsdien ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.

2.Vrijspraakmotivering ten aanzien van feit 1: deelname criminele organisatie

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie bestaande uit [medeverdachte3], [medeverdachte1], [medeverdachte2], verdachte, [medeverdachte6], [medeverdachte4] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had
2.1.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
2.1.1. Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het onder 1 ten laste gelegde, nu verdachte lid is van een criminele organisatie bestaande uit [medeverdachte3], [medeverdachte1], [medeverdachte2], [medeverdachte4], verdachte en [medeverdachte6] en verdachte als deelnemer een aandeel heeft gehad in dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
2.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een criminele organisatie, nu[medeverdachte3] niet het oogmerk had om misdrijven te plegen en subsidiair dat verdachte - indien het hof van oordeel is dat sprake is van een criminele organisatie - hier niet aan deelgenomen heeft.
2.2.
Oordeel hof
2.2.1.
Wettelijk kader 140 Sr.
Voor het aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht deelnemen in de zin van die bepaling zijn de navolgende componenten van belang.
Onder een criminele organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen meerdere personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij hoeft het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond van de organisatie te zijn. Een zeker bestendigheid is vereist, maar het gaat niet zover dat vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is. Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Als bewijs voor het bestaan van het oogmerk van de organisatie kunnen (mede) dienen de misdrijven die zijn gepleegd en het duurzaam en/of gestructureerde karakter van de samenwerking. Aan de bewezenverklaring van het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk staat niet in de weg dat de organisatie ook een legaal doel nastreefde.
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie. Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Het beschermd belang is door de plaatsing van artikel 140 Sr in titel V de openbare orde, maar meer in het bijzonder de bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties.
2.2.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
2.2.2.1.Organisatie en werkwijze van[medeverdachte3]
(hierna: [medeverdachte3]) is op 4 december 2008 opgericht met als bedrijfsactiviteit het invullen van arbeidsplekken in Nederland met werknemers uit de omliggende EU-landen. Het betreft een uitzendbureau. Vanaf de oprichting van [medeverdachte3] is [medeverdachte1] bestuurder in de functie van algemeen directeur en aandeelhouder. Per 5 februari 2009 is als bestuurder eveneens in de functie van algemeen directeur en aandeelhouder toegetreden [medeverdachte2]. Beiden zijn zelfstandig bevoegd.
Voor de tewerkstelling van de uitzendkrachten richt [medeverdachte3] zich op de vlees- en schoonmaakindustrie. Vanaf de oprichting heeft [medeverdachte3] gemiddeld 100 uitzendkrachten aan het werk. Het personeel heeft voornamelijk de Poolse nationaliteit. Het overgrote deel van het personeel is tewerkgesteld bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf]).
Met de werknemers werd een uitzendovereenkomst gesloten die opgesteld werd in de Nederlandse taal en waarop het uitzendbeding ex art. 7:691 BW van toepassing werd verklaard. Ingevolge een uitzendbeding eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege als de inlener - dat wil zeggen het bedrijf waar de uitzendkracht feitelijk werkt, in onderhavige zaak [bedrijf] - het uitzendbureau laat weten dat hij de uitzendkracht niet langer wil laten werken.
Aan de werknemers werd de mogelijkheid geboden om van de huisvestingsmogelijkheden van [medeverdachte3] gebruik te maken. De huurprijs bedroeg € 40,- of € 50,- per week op basis van twee personen per slaapkamer en een gezamenlijk gebruik van de woonkamer, keuken en andere voorzieningen. De mogelijkheid bestond om een slaapkamer voor één persoon te huren, tegen een hogere huurprijs. Verdachte [medeverdachte1] heeft gedurende het verhoor als getuige tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat ongeveer 30% tot 35% van de werknemers een woning van [medeverdachte3] huurde.
Voor de werknemers die niet beschikten over eigen vervoer, werd gratis vervoer van en naar het werk aangeboden. De werknemers die over eigen vervoer beschikten kwam een reiskostenvergoeding per kilometer toe van 19 cent per kilometer.
In de fabriek waren folders aanwezig, opgesteld in verschillende talen, met daarin opgenomen de huisregels van de fabriek. [bedrijf] hanteerde disciplinaire maatregelen die in het algemeen bestonden uit de oplegging van boetes. Ook [medeverdachte3] hanteerde disciplinaire maatregelen. Deze maatregelen hadden hoofdzakelijk van doen met het niet nakomen van afspraken en toezeggingen terwijl de continuïteit van het vleesverwerkingsbedrijf dat wel vergde/behoefde. De bedrijfsleider van [bedrijf] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [bedrijf] drie soorten boetes hanteerde, te weten een boete ingeval een werknemer niet kwam werken en zich daar niet tijdig voor afmeldde - ongeacht de reden van afwezigheid -, een boete voor roken op de werkplek en een boete voor alcoholgebruik op de werkplek.
Betaling van het salaris vond op basis van de gewerkte uren, vierwekelijks plaats met de mogelijkheid van contante voorschotten op de vierwekelijkse periode.
Werknemers beschikten over de mogelijkheid om bij [bedrijf] vlees en andere materialen die niet tot de basisuitrusting behoorde, af te nemen. [bedrijf] berekende deze kosten door aan [medeverdachte3]. [medeverdachte3] bracht deze kosten vervolgens in mindering op het salaris van de betreffende werknemer die deze goederen had afgenomen.
De registratie van de uitbetalingen van het salaris was verre van ordentelijk. Een groot deel van de betalingen vonden op verzoek van werknemers per kas plaats maar werden door bestuurder [medeverdachte2] niet, althans niet volledig, verwerkt in de administratie van [medeverdachte3]. Daardoor is een onbetrouwbaar beeld ontstaan van de kasstromen. Verificatie van ondermeer de kasstromen is daardoor - tot op heden - onmogelijk gebleken.
2.2.2.2. Oordeel hof ten aanzien van in de zaken van (mede)verdachte(n) tenlastegelegde mensenhandel, gewoontewitwassen en valsheid in geschrift
In de zaken van [medeverdachte3], medeverdachte [medeverdachte1] en medeverdachte [medeverdachte2] heeft het hof niet bewezen geacht dat [medeverdachte3] dan wel één van zijn bestuurders zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen, zodat - indien het hof zou oordelen dat sprake is van een criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen - deze organisatie niet gericht kan zijn op het plegen van dit specifieke misdrijf. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook met betrekking tot het misdrijf mensenhandel, nu ten aanzien daarvan door het hof is geoordeeld dat alleen medeverdachte [medeverdachte1] zich daaraan heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat de strafbare gedragingen van [medeverdachte1] niet aan [medeverdachte3] kunnen worden toegerekend. Het hof heeft medeverdachte [medeverdachte2] hier voorts van vrijgesproken, nu niet gebleken is dat hij enige wetenschap had van de strafbare gedragingen van [medeverdachte1].
Uit hetgeen het hof met betrekking tot feit 2 heeft overwogen volgt dat medeverdachte [medeverdachte2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, welke valsheid in geschrift er in bestond dat [medeverdachte2] gedurende een lange periode de kas van [medeverdachte3] achteraf kloppend maakte door kwitanties en overeenkomsten te voorzien van een valse handtekening en deze valse documenten vervolgens op te nemen in de administratie van [medeverdachte3]. Het hof heeft geoordeeld dat het opzet op het gebruik van die valselijk opgemaakte geschriften aan [medeverdachte3] kan worden toegerekend en dat medeverdachte [medeverdachte1] aan het gebruik maken van deze valse documenten mede feitelijk heeft leiding gegeven. Het hof heeft verdachte en medeverdachte [medeverdachte6] van iedere betrokkenheid hierbij vrijgesproken.
2.2.3.
Juridische beoordeling
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte2], [medeverdachte1], [medeverdachte6] en [medeverdachte4] werkten allen als werknemer, c.q. bestuurder van [medeverdachte3]. In zoverre was er, zoals bij elk bedrijf van enige omvang, sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. [medeverdachte3] is als bedrijf opgericht met als primaire doel de uitlening van arbeid. Daarin is haar voornaamste bestaansgrond gelegen. Dat sluit echter niet uit dat het doel van het samenwerkingsverband
medeis het plegen van misdrijven. Of daarvan sprake is wordt hieronder besproken aan de hand van de misdrijven die het samenwerkingsverband volgens de tenlastelegging ten doel zou hebben gehad.
Mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting is gepleegd door medeverdachte [medeverdachte1]. Die heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn positie als directeur/aandeelhouder van [medeverdachte3]. Dat is in feite ook de enige link met het hierboven omschreven samenwerkingsverband. Niet gebleken is van enige samenwerking tussen [medeverdachte1] en anderen met als doel de mensenhandel.
Van witwassen is binnen het samenwerkingsverband in het geheel niet gebleken.
Binnen [medeverdachte3] is wel sprake geweest van het structureel plegen van valsheid in geschrifte. Voor de vraag of dat leidt tot de conclusie dat het oogmerk van bovengenoemd samenwerkingsverband daarop (mede) gericht was zijn onder meer de volgende factoren van belang.
Het delict werd feitelijk gepleegd door medeverdachte, tevens medebestuurder [medeverdachte2], zij het met medeweten van medebestuurder en medeverdachte [medeverdachte1]. Er is onvoldoende gebleken dat anderen in het samenwerkingsverband in enige vorm een bijdrage aan het plegen van dit delict hebben geleverd. Voor zover er al aanwijzingen zijn dat anderen daaraan (sporadisch) een bijdrage hebben geleverd, was deze bijdrage niet noodzakelijk. Feitelijk is het delict aldus door [medeverdachte2] in zijn eentje gepleegd. Hoewel het om een fors bedrag gaat, is de omvang in relatie tot de omzet beperkt en niet is gebleken dat het bedrijf om te kunnen voortbestaan afhankelijk was van het structureel plegen van het delict. Daarnaast is niet gebleken dat de valsheid in geschrifte ertoe strekte deelnemers aan het samenwerkingsverband te verrijken, doch er veeleer toe strekte gelden die binnen de normale bedrijfsuitoefening waren uitgegeven, maar niet behoorlijk waren verantwoord alsnog in de boekhouding te kunnen verantwoorden.
Gelet op de beperkte betekenis van de valsheid in geschrifte voor [medeverdachte3] (er is niet gebleken dat [medeverdachte3] die geschriften ten opzichte van derden heeft gebruikt) en de zeer beperkte rol (voor zover al aanwezig) van de andere in de tenlastelegging genoemde deelnemers in het samenwerkingsverband bij dit delict, kan niet gezegd worden dat er sprake was van een samenwerkingsverband dat (mede) ten doel had het plegen van valsheid in geschrifte.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het deelnemen aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Op het voegingsformulier zijn geen bedragen ingevuld en het voegingsformulier is niet ondertekend. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep om die redenen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan om die reden evenmin in zijn vordering worden ontvangen. Het hof verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ [benadeelde1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Het hof verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 18 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.