ECLI:NL:GHARL:2014:2257

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
ks 21-001424-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandel en valsheid in geschrifte; onzorgvuldige dossiervorming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een uitzendbureau, werd beschuldigd van mensenhandel, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat zij zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel, aangezien de betrokken bestuurders niet in een criminele organisatie handelden. De rechtbank had eerder al vrijspraak gegeven voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de vrijspraak bevestigd en de verdachte ook vrijgesproken van valsheid in geschrifte. Het hof oordeelde dat de dossiervorming door het openbaar ministerie onzorgvuldig was, maar dat dit niet leidde tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte werd uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging voor het gebruik maken van valse geschriften, omdat het hof oordeelde dat het opnemen van deze documenten in de administratie niet als 'gebruik maken van' kon worden aangemerkt. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet aansprakelijk was voor de gestelde schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001424-13
Uitspraak d.d.: 18 maart 2014
TEGENSPRAAK
PROMIS
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 december 2012 met parketnummer 07-663301-10 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsadres].
HET HOGER BEROEP
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 september 2013, 23 en 24 januari 2014 en 3 en 4 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het de verdachte onder feit 4 tenlastegelegde en veroordeling van het de verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een geldboete van € 50.000,-. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Kiliҫ-Sahin, naar voren is gebracht.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
Voor zover verdachte hoger beroep heeft willen instellen tegen de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde, kan zij daarin niet worden ontvangen.
HET VONNIS WAARVAN BEROEP
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
DE TENLASTELEGGING
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer en/of [plaats], in ieder geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande (onder meer) uit [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte4] en/of [medeverdachte5] en/of [medeverdachte6] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
  • mensenhandel, door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of dreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of afpersing en/of het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of van een kwetsbare positie, waardoor een ander(en) bewogen wordt/worden zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid en/of diensten zoals bedoeld in artikel 273F Wetboek van Strafrecht en/of
  • valsheid in geschrifte zoals bedoeld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht, en/of
  • (gewoonte)witwassen zoals bedoeld in (de) artikel(en) 420bis en/of 420ter en/of 420quater Wetboek van Strafrecht één en ander gepleegd ten aanzien van meerdere, althans één, van haar werknemer(s).
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer, en/of [plaats] althans in Nederland en/of Polen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en) genaamd: [benadeelde1] en/of [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer4]en/of [slachtoffer5] en/of [slachtofer6] en/of [slachtoffer3] en/of een of meer andere personen
I. (lid 1 sub 1)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en); en/of
II. (lid 1 sub 4)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten; en/of
III. (lid 1 sub 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van voornoemde perso(o)n(en)
bestaande hieruit dat verdachte en/of haar mededader(s), althans alleen,
A.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2009 tot en met 20 oktober 2010, [benadeelde1],
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl zij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren - zich ongewenst toegang konden verschaffen en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [benadeelde1] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die [benadeelde1] op dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [benadeelde1] niet (voldoende) machtig was en/of die [benadeelde1] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [benadeelde1] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor haar onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [benadeelde1] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [benadeelde1] en/of
heeft/hebben gedreigd die [benadeelde1] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zou gaan en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [benadeelde1] gelet op haar financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door haar verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [benadeelde1] van haar, verdachte, en/of zijn mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie zij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gezegd dat er geen werk voor haar is, als ze geen seksuele handelingen met verdachte en/of haar mededader(s) verricht en/of
heeft/hebben bedreigd (met een wapen) en/of mishandeld, in ieder geval geweld heeft/hebben aangedaan en/of
meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben opgesloten in haar woning/kamer en/of daarbij (telkens) de sleutel van die door [benadeelde1] bewoonde woning/kamer van die [benadeelde1] heeft/hebben afgepakt en/of
heeft/hebben gezegd dat als zij naar de politie zou gaan, zij of medewerkers van [verdachte] haar/hun woonruimte en werk zou(den) kwijtraken en/of
heeft/hebben gezegd, nadat zij een verklaring had afgelegd bij de politie, dat zij voorzichtig moest zijn en om haar heen moest kijken en/of dat dit allemaal niet zonder gevolgen zou zijn, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben gedwongen tot seksueel contact en/of ten gevolge waarvan die [benadeelde1] zwanger is geworden, welke zwangerschap tegen haar wil/zin is beëindigd met een abortus;
B.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2009 tot en met 31 december 2009, [slachtoffer1],
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl zij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren - zich ongewenst toegang konden verschaffen en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [slachtoffer1] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die [slachtoffer1] op dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [slachtoffer1] niet (voldoende) machtig was en/of die [slachtoffer1] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [slachtoffer1] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor haar onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [slachtoffer1] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [slachtoffer1] en/of
heeft/hebben gedreigd die [slachtoffer1] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zou gaan en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [slachtoffer1] gelet op haar financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door haar verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [slachtoffer1] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie zij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gezegd dat er geen werk voor haar is, als ze geen seksuele handelingen met verdachte en/of haar mededader(s) verricht en/of
heeft/hebben bedreigd (met een wapen) en/of mishandeld, in ieder geval geweld heeft/hebben aangedaan en/of
meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben gedwongen tot seksueel contact;
C.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 6 oktober 2010, [slachtoffer2]
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl zij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren - zich ongewenst toegang konden verschaffen en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [slachtoffer2] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die [slachtoffer2] op dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [slachtoffer2] niet (voldoende) machtig was en/of die [slachtoffer2] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [slachtoffer2] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor haar onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [slachtoffer2] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [slachtoffer2] en/of
heeft/hebben gedreigd die [slachtoffer2] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zou gaan en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [slachtoffer2] gelet op haar financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door haar verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [slachtoffer2] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie zij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gezegd dat er geen werk voor haar is, als voornoemde ze geen seksuele handelingen met verdachte en/of haar mededader(s) verricht en/of
heeft/hebben bedreigd (met een wapen) en/of mishandeld, in ieder geval geweld heeft/hebben aangedaan en/of
heeft/hebben gezegd dat als zij naar de politie zou gaan, zij of medewerkers van [verdachte] haar/hun woonruimte en werk zou(den) kwijtraken en/of
heeft/hebben gezegd, nadat zij een verklaring had afgelegd bij de politie, dat zij een probleem heeft als zij naar Nederland komt en/of als zij aan de politie de waarheid vertelt, hij werk voor haar heeft en alles is opgelost, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben gedwongen tot seksueel contact;
D.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 30 september 2009, [slachtoffer4]
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl zij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren - zich ongewenst toegang konden verschaffen en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [slachtoffer4] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die Szarubkaop dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [slachtoffer4] niet (voldoende) machtig was en/of die [slachtoffer4] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [slachtoffer4] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor haar onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [slachtoffer4] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [slachtoffer4] en/of
heeft/hebben gedreigd die [slachtoffer4] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zou gaan en/of indien zij niet luistert en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [slachtoffer4] gelet op haar financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door haar verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [slachtoffer4] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie zij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gezegd dat er geen werk voor haar/hen is, als ze geen seksuele handelingen met verdachte en/of haar mededader(s) verricht en/of
heeft/hebben bedreigd (met een wapen) en/of mishandeld, in ieder geval geweld heeft/hebben aangedaan;
E.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 1 juli 2010, [slachtoffer5]
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl zij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren - zich ongewenst toegang konden verschaffen en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [slachtoffer5] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die [slachtoffer5] op dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [slachtoffer5] onvoldoende machtig was en/of die [slachtoffer5] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [slachtoffer5] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor haar onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [slachtoffer5] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [slachtoffer5] en/of
heeft/hebben gedreigd die [slachtoffer5] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zou gaan en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [slachtoffer5] gelet op haar financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door haar verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [slachtoffer5] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie zij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gezegd dat er geen werk voor haar is, als ze geen seksuele handelingen met verdachte en/of haar mededader(s) verricht en/of
heeft/hebben bedreigd (met een wapen) en/of mishandeld, in ieder geval geweld heeft/hebben aangedaan en/of
meermalen, althans eenmaal, in de billen heeft/hebben geknepen en/of in het kruis heeft/hebben gegrepen;
F.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 30 juni 2010, [slachtofer6],
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl hij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren - zich ongewenst toegang konden en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [slachtofer6] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die [slachtofer6] op dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [slachtofer6] niet (voldoende) machtig was en/of die [slachtofer6] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [slachtofer6] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor hem onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [slachtofer6] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [slachtofer6] en/of
heeft/hebben gedreigd die [slachtofer6] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien hij niet aan het werk zou gaan en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [slachtofer6] gelet op zijn financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door hem verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [slachtofer6] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie hij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben mishandeld en/of bedreigd, nadat hij bij verdachte en/of haar mededader(s) had gevraagd om uitbetaling van door hem verdiend loon;
G.
op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010, [slachtoffer3]
(tegen betaling van huur aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of derden) heeft/hebben gehuisvest en/of opgenomen in een woning ten behoeve van de onder I. genoemde uitbuiting en/of de onder II. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl 40 euro of 50 euro per week voor de huur van de woning of kamer werd ingehouden op het salaris en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl zij met meerdere personen/gezinnen het huis moest delen en/of
heeft/hebben gehuisvest, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) in het bezit was/waren van de huissleutel van die woning(en) en dientengevolge ten allen tijde -ook in de nachtelijke uren- zich ongewenst toegang konden verschaffen en feitelijk ook verschafte(n) tot deze woning(en) en/of
vaak, in ieder geval meermalen, zonder opgaaf van redenen, heeft/hebben opgedragen (op zeer korte termijn) te verhuizen naar een andere door verdachte en/of haar mededader(s) beheerde woning en/of
heeft/hebben gehuisvest in een zeer sterk verwaarloosde woning en/of
(telkens) heeft/hebben gebracht en/of laten brengen, dan wel het vervoer mogelijk heeft/hebben gemaakt naar [bedrijf] te [plaats], in ieder geval het bedrijf waar die [slachtoffer3] op dat moment werkzaam was, teneinde werkzaamheden te laten verrichten en/of na de verrichte werkzaamheden heeft/hebben teruggebracht, althans laten brengen, naar de woning waar die [slachtoffer3] op dat moment was gehuisvest en/of
overeenkomsten heeft/hebben laten tekenen, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die [slachtoffer3] niet (voldoende) machtig was en/of die [slachtoffer3] onbekend in Nederland was en/of onbekend was met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of aldus zich in een kwetsbare/afhankelijke positie bevond en/of
de eerste 2 weken dat zij heeft gewerkt geen salaris heeft/hebben uitbetaald, maar alleen voorschotten en/of
wekelijks een voorschot op het salaris van 50 euro heeft/hebben uitbetaald en/of
uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar die [slachtoffer3] recht op had heeft/hebben uitbetaald en/of
(om verschillende redenen) boetes heeft/hebben opgelegd, welke op het salaris werden ingehouden, terwijl hierover in de uitzendovereenkomst geen regels zijn opgenomen en/of
zodanig laag salaris heeft/hebben laten verdienen, waardoor het voor haar onmogelijk was om (bij een 36-urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
blanco kwitanties heeft/hebben laten ondertekenen en/of kwitanties en/of loonafschriften ten name van die [slachtoffer3] heeft/hebben vervalst en/of
geen loonafschriften heeft/hebben verstrekt en/of voor zover loonafschriften wel zijn verstrekt, is dit gebeurd na uitdrukkelijk verzoek daartoe van die [slachtoffer3] en/of
heeft/hebben gedreigd die [slachtoffer3] het huis uit te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zou gaan en/of
geen vakantiegeld en/of verlofdagen en/of toeslag voor nachtdienst heeft/hebben uitbetaald en/of
bij ziekte geen ziektegeld heeft/hebben uitbetaald en/of
in een zodanige (financiële) situatie heeft/hebben gebracht dat het voor die [slachtoffer3] gelet op haar financiële afhankelijkheidssituatie niet mogelijk was om (vrijelijk) over het door haar verdiende geld te kunnen beschikken en/of
gelet op vorenstaande in een situatie heeft/hebben gebracht dat die [slachtoffer3] van haar, verdachte, en/of haar mededader(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie zij zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten en/of
heeft/hebben gezegd dat er geen werk voor haar/hen is, als voornoemde perso(o)n(en) geen seksuele handelingen met verdachte en/of haar mededader(s) verricht(en) en/of
heeft/hebben bedreigd (met een wapen) en/of mishandeld, in ieder geval geweld heeft/hebben aangedaan en/of
meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben gedwongen tot seksueel contact en/of
heeft hebben gezegd dat als zij naar de politie zou gaan, zij haar woonruimte en werk zou kwijtraken.
3.
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruikt heeft gemaakt van een of meer na te noemen valse of vervalste kwitanties en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst, te weten:
een of meer op naam van [benadeelde1] gestelde kwitantie(s) (D-016-02, nr. 8 en/of D-016-02, nr. 23, en/of D-016-08, nr. 18) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-016-03, nr. 91 en/of D-016-04, nr. 68 en/of D-016-05, nr. 42 en/of D-016-06, nr. 16), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer1] gestelde kwitantie (D-017-04) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-017-03 en/of D-017-01 en/of D-017-02), en/of
een op naam van [slachtoffer2] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-023-06, nr 6), en/of
een op naam van [betrokkene1] gestelde kwitantie (D-020-02), en/of een leningsovereenkomst (D-020-04), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer5] gestelde loonafschriften met kwitantie(s) (D-004-02 nrs. 11 en/of 36 en/of 53), en/of
een of meer op naam [slachtofer6] gestelde kwitantie(s) (D-005-01, nrs. 82 en/of 41 en/of 47 en/of 19 en/of 2 en/of 75 en/of 100) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-005-02 nrs. 15 en/of 82 en/of 030 en/of 100 en/of 60 en/of 23 en/of 85), en/of
een op naam van [slachtoffer3] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-007-02) en/of een uitzendovereenkomst D-007-03), en/of
een of meer op naam van [slachtoffer8] gestelde kwitantie(s) (D-024-01) en/of loonafschrift met kwitantie (D-024-02), en/of
I. een op naam van [betrokkene2] gestelde kwitantie (D-003-02), en/of
een of meer op naam van [getuige7] gestelde kwitantie(s) (D-008-01 nrs. 19 en/of 91 en/of 15 en/of 3) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-008-02 nr. 13 en/of D-008-03 nr. 53 en/of D-008-04 nr. 63 en/of D-008-05 nr. 97 en/of D-008-06 nr. 66 en/of D-008-07 nr. 36 en/of D-008-08 nr. 24), en/of
een of meer op naam van [getuige8] gestelde kwitantie (D-012-01 nr. 20) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-012-04 nrs. 25 en/of 17 en/of 80 en/of D-012-05 nr.63 en/of D-012-06 nr. 61 en/of D-012-07 nr.60 en/of D-012-08 nr. 73 en/of D-012-10 nr. 56), en/of
een of meer op naam van [betrokkene3] gestelde kwitantie(s) (D-015-02 nrs. 28 en/of 15 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-015-03 en/of D-015-05 en/of D-015-06), en/of
een of meer op naam van [betrokkene4] gestelde kwitantie(s) (D-018-02 nrs. 45 en/of 50 en/of 30 en/of 13 en/of 62 en/of 43 en/of 22 en/of 36 en/of 55 en/of 91 en/of 92 en/of 39 en/of 35 en/of 17 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-018-04 en/of D-018-05 en/of D-018-05 en/of D-018-06 en/of D-018-07 en/of D-018-08 en/of D-018-09 en/of D-018-10 en/of D-018-11 en/of D-018-12 en/of D-018-13 en/of D-018-14), en/of
een op naam van [medeverdachte5] gestelde loonafschrift met kwitantie (D-014-01) en/of leningovereenkomst (D-014-02), en/of
een of meer op naam van [benadeelde2] gestelde loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-010-02 nr.65 en/of D-010-03 en/of D-010-04 en/of D-010-05 en/of D-010-06 en/of D-010-07 en/of D-010-08) en/of een leningovereenkomst (D-010-09), en/of
een of meer op naam van [betrokkene5] gestelde kwitantie(s) (D-006-06) en/of loonafschrift met kwitantie (D-006-05),
elk zijnde een geschrift om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat [verdachte] voornoemde kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst heeft opgenomen in haar administratie en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat voornoemde kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst fictief zijn aangezien de op deze stukken vermelde handtekening niet afkomstig is van de werknemer/natuurlijke persoon die op deze stukken is vermeld en/of de datum vermeld op de loonafschriften met kwitanties (D-017-01 en/of D-017-02 en/of D-023-06) niet naar waarheid is.
4.
zij op of een meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 20 oktober 2010, te Deventer, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een voorwerp(en), te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 278.208 euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 278.208 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of een meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 20 oktober 2010, te Deventer, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp(en), te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 278.208 euro), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 278.208 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of een meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 20 oktober 2010, te Deventer, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp(en), te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 278.208 euro), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (telkens) een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 278.208 euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) redelijkerwijs kon vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De verdediging heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat van een voor verdachte eerlijke behandeling van de zaak geen sprake is geweest nu het strafdossier vergaand incompleet was. Het betreft met name de weglating van ontlastende (delen van) relevante tapgesprekken en administratieve bescheiden die de juistheid van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten konden aantonen. Het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM, is naar de mening van de verdediging zodanig grof en onherstelbaar in het gedrang gekomen dat dit tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie zou moeten leiden.
De beoordeling van het verweer
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als sanctie is volgens het arrest inzake Zwolsman slechts plaats, indien sprake is van 'ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan'. Dit betekent dat een onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld, dat de belangen van de verdachte in deze zaak dienen te zijn getroffen en dat zulks is vastgesteld en dat doelbewust of met grove verwaarlozing van die belangen aan een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Ingevolge het arrest inzake Karman kan in hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt. Dat hiervan alleen in hoge uitzondering sprake is en deze (extra) grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terughoudend dient te worden toegepast volgt uit opvolgende rechtspraak, onder meer in HR 2002, 8 en HR 14 januari 2003, 2003, 288.
De uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Kahn vs het Verenigd Koninkrijk (12 mei 2000) geeft aan dat aan de eis van eerlijkheid van de strafprocedure is voldaan wanneer de strafprocedure 'as a whole' (in zijn geheel) eerlijk is.
Met betrekking tot de dossiervorming gelden, voor zover relevant, de volgende uitgangspunten. In het Wetboek van Strafvordering is geen bepaling opgenomen waarin is gedefinieerd welke stukken als processtukken dienen te worden aangemerkt. Evenmin is in die wet geregeld welke functionaris beslist omtrent de samenstelling van het dossier. Voor zover het gaat om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs, wordt volgens vaste jurisprudentie aangenomen dat het de verantwoordelijkheid van de officier van justitie is de processtukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toe te voegen. Het betreft stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn in voor de verdachte zowel belastende als ontlastende zin. De rechter kan vervolgens ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging van bepaalde stukken aan het dossier gelasten (zie LJN:AB9820, Hoge Raad, 7 mei 1996; LJN ZD0618, Hoge Raad, 21 januari 1997; LJN: AB1517, Hoge Raad 8 mei 2001).
Het niet of te laat toevoegen van stukken aan het dossier kan onder omstandigheden een schending van beginselen van een behoorlijke procesorde opleveren (zie LJN: AC7668, Hoge Raad 22 juni 1982; LJN: ZD1451, 16 november 1999), terwijl de weigering van het openbaar ministerie tot het opvolgen van een tot voeging van stukken strekkend rechterlijk bevel - met gevolg dat de controlerende functie van de rechter wordt geblokkeerd - onder uitzonderlijke omstandigheden leidt tot het verval van het recht tot strafvervolging.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het dossier aanvankelijk niet alle voor het beantwoorden van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv van belang zijnde stukken uit het vooronderzoek bevatte. Uit nader onderzoek is namelijk genoegzaam gebleken dat door het niet (of niet volledig) in het dossier opnemen van een aantal in het vooronderzoek afgeluisterde telefoongesprekken (tapgesprekken) danwel delen daarvan, een aantal door de rechtbank voor het bewijs gebezigde tapgesprekken ten onrechte belastend kon worden geduid. De meest relevante tapgesprekken zullen bij de (juridische) beoordeling van de ten laste gelegde feiten hierna aan de orde komen.
Hoewel het uitsluitend aan de actieve opstelling van de raadsvrouw van medeverdachten [medeverdachte2] en [verdachte] en het feit dat zij de Turkse taal beheerst te danken is, heeft de raadsman van de bedoelde taps kennis kunnen nemen en zijn deze onvolkomenheden in de dossiervorming aan het licht gekomen en in de appelfase hersteld. Voorts is de verdediging in de appelfase alsnog afdoende de gelegenheid geboden om ontbrekende administratieve bescheiden te overleggen waaraan de stellingen van verdachte en/of zijn medeverdachten konden worden gestaafd, zodat het hof met de verdediging, van oordeel is dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat op de voet van artikel 359a Sv dient te worden beoordeeld.
Hoewel het hof het geconstateerde verzuim zeer zorgwekkend vindt in verband met het open vizier dat van het openbaar ministerie verwacht wordt ten aanzien van de (mogelijke) onschuld van verdachte tijdens het onderzoek en het samenstellen van het dossier, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat deze taps met zodanig opzet uit het dossier zijn weggelaten, dat mede gelet op de ernst van de verweten feiten alsmede gelet op het belang van aangevers bij een inhoudelijke beoordeling van het verwetene, niet is gebleken van een zodanig doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte dat verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, noch van enig andere schending van het recht op een eerlijk proces. Van een schending van artikel 6 EVRM is geen sprake.
Het verweer wordt verworpen.
Dit laat onverlet dat door de geconstateerde onzorgvuldigheden in het strafdossier een uiterst negatieve beeldvorming van de onderneming en haar bestuurders is ontstaan, die tot in de appelfase heeft kunnen voortduren. Dit heeft onmiskenbaar een negatieve uitwerking gehad op verdachte en haar bestuurders dat dit in beginsel in de straftoemeting dient te worden gecompenseerd.
Nu het hof verdachte echter vrijspreekt ter zake de haar onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten en haar ten aanzien van feit 3 ontslaat van alle rechtsvervolging, komt het hof niet toe aan het toekennen van enige compensatie.
BEOORDELING VAN DE TENLASTEGELEGDE FEITEN
Het hof bespreekt de aan verdachte verweten strafbare feiten aan de hand en in de volgorde van de in de tenlastelegging omschreven feiten, met dien verstande dat de daarin onder 1. omschreven verdenking van deelname en leiding geven aan een criminele organisatie als laatste aan bod zal komen in verband met de verwevenheid daarvan met de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten.

1.Vrijspraakmotivering ten aanzien van feit 2: mensenhandel

Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel ex art. 273f lid 1, sub 1, sub 4 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) met betrekking tot [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5], [slachtofer6] en [slachtoffer3] en een of meer andere personen.
1.1.
Standpunt advocaat-generaal en verdediging
1.1.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1 sub 1, sub 4 en sub 6 Sr. Met de rechtbank is de advocaat-generaal van oordeel dat mensenhandel met betrekking tot één of meer andere personen' niet kan worden bewezen.
1.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden uitsluitend betrekking hebben op [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5], [slachtofer6] en [slachtoffer3], nu de rechtbank van het onderdeel 'één of meer andere personen' heeft vrijgesproken. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het haar onder 2 tenlastegelegde. De verdediging heeft aan de hand van de vijf onderwerpen waarin de rechtbank de aan verdachte verweten gedragingen heeft onderverdeeld, en onder verwijzing naar met name tapgesprekken die in de appelfase op instigatie van de verdediging aan het dossier zijn toegevoegd, aangevoerd dat geen sprake was van gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken in de zin van artikel 273f Sr.
1.2.
Oordeel hof
1.2.1.
Vrijspraak zinsnede 'een of meer andere personen'
Overeenkomstig de rechtbank heeft geoordeeld zal het hof verdachte vrijspreken ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen zinsnede 'een of meer andere personen', nu de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden uitsluitend betrekking hebben op de genoemde personen.
1.2.2.
Wettelijk kader 273 f lid 1 sub 1, 4 en 6 Sr
Voor een bewezenverklaring op grond van hetgeen is opgenomen in sub 1 van artikel 273 f lid 1 Sr is vereist dat sprake is van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten, opnemen) onder uitoefening van dwang/druk (geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen) met het oogmerk van uitbuiting van de ander of de verwijdering van diens organen. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het niet nodig dat de verhandelde persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit of diens orgaan wordt verwijderd.
Voor een bewezenverklaring op grond van hetgeen is opgenomen in sub 4 van artikel 273f lid 1 Sr is vereist dat iemand een ander met de onder sub 1 genoemde dwang/drukmiddelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt, dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten. Het gaat om elke handeling waardoor de ander in de feitelijke situatie komt te verkeren dat hij of zij zich beschikbaar stelt. Het oogmerk tot uitbuiting vormt geen onderdeel van deze strafbepaling. De wetgever heeft blijkens de wetsgeschiedenis met deze bepaling beoogt strafbaar te stellen degene die gebruik maakt van een uitbuitingssituatie die hij/zij niet zelf hoeft te hebben gecreëerd.
Voor een bewezenverklaring van sub 6 van artikel 273f lid 1 Sr is vereist dat iemand opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Het (voorwaardelijk) opzet dient gericht te zijn op het voordeel trekken van de uitbuiting van die ander. Degene die profijt trekt, weet of behoort te weten dat uitbuiting plaatsvindt. Opzet op uitbuiting zelf is echter niet vereist.
Ingevolge het tweede lid van artikel 273f Sr omvat uitbuiting ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld wordt in de Memorie van Toelichting aangehaald een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
1.2.3.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
1.2.3.1. Organisatie en werkwijze van [verdachte]
Verdachte, [verdachte] (hierna: [verdachte]) is op 4 december 2008 opgericht met als bedrijfsactiviteit het invullen van arbeidsplekken in Nederland met werknemers uit de omliggende EU-landen. Het betreft een uitzendbureau. Vanaf de oprichting van [verdachte] is [medeverdachte1](hierna: medeverdachte [medeverdachte1]) bestuurder in de functie van algemeen directeur en aandeelhouder. Per 5 februari 2009 is als bestuurder eveneens in de functie van algemeen directeur en aandeelhouder toegetreden [medeverdachte2] (hierna: medeverdachte [medeverdachte2]). Beiden zijn zelfstandig bevoegd.
Voor de tewerkstelling van de uitzendkrachten richt [verdachte] zich op de vlees- en schoonmaakindustrie. Vanaf de oprichting heeft [verdachte] gemiddeld 100 uitzendkrachten aan het werk. Het personeel heeft voornamelijk de Poolse nationaliteit. Het overgrote deel van het personeel is tewerkgesteld bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf]).
Met de werknemers werd een uitzendovereenkomst gesloten die opgesteld werd in de Nederlandse taal en waarop het uitzendbeding ex art. 7:691 BW van toepassing werd verklaard. Ingevolge een uitzendbeding eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege als de inlener - dat wil zeggen het bedrijf waar de uitzendkracht feitelijk werkt, in onderhavige zaak [bedrijf] - het uitzendbureau laat weten dat hij de uitzendkracht niet langer wil laten werken.
Aan de werknemers werd de mogelijkheid geboden om van de huisvestingsmogelijkheden van [verdachte] gebruik te maken. De huurprijs bedroeg € 40,- of € 50,- per week op basis van twee personen per slaapkamer en gezamenlijk gebruik van de woonkamer, keuken en andere voorzieningen. De mogelijkheid bestond om een slaapkamer voor één persoon te huren, zij tegen een hogere huurprijs. Medeverdachte [medeverdachte1] heeft gedurende het verhoor als getuige tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat ongeveer 30% tot 35% van de werknemers een woning van [verdachte] huurde.
Voor de werknemers die niet beschikten over eigen vervoer, werd gratis vervoer van en naar het werk aangeboden. De werknemers die over eigen vervoer beschikten kwam een reiskostenvergoeding per kilometer toe van 19 cent per kilometer.
In de fabriek waren folders aanwezig, opgesteld in verschillende talen, met daarin opgenomen de huisregels van de fabriek. [bedrijf] hanteerde disciplinaire maatregelen die in het algemeen bestonden uit de oplegging van boetes. Ook [verdachte] hanteerde disciplinaire maatregelen. Deze maatregelen hadden hoofdzakelijk van doen met het niet nakomen van afspraken en toezeggingen terwijl de continuïteit van het vleesverwerkingsbedrijf dat wel vergde/behoefde. De bedrijfsleider van [bedrijf] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [bedrijf] drie soorten boetes hanteerde, te weten een boete ingeval een werknemer niet kwam werken en zich daar niet tijdig voor afmeldde - ongeacht de reden van afwezigheid -, een boete voor roken op de werkplek en een boete voor alcoholgebruik op de werkplek.
Betaling van het salaris vond op basis van de gewerkte uren, vierwekelijks plaats met de mogelijkheid van contante voorschotten op de vierwekelijkse periode.
Werknemers beschikten over de mogelijkheid om bij [bedrijf] vlees en andere materialen die niet tot de basisuitrusting behoorde, af te nemen. [bedrijf] berekende deze kosten door aan [verdachte]. [verdachte] bracht deze kosten vervolgens in mindering op het salaris van de betreffende werknemer die deze goederen had afgenomen.
De registratie van de uitbetalingen van het salaris was verre van ordentelijk. Een groot deel van de betalingen vonden op verzoek van werknemers per kas plaats maar werden door medeverdachte [medeverdachte2] niet, althans niet volledig, verwerkt in de administratie van [verdachte]. Daardoor is een onbetrouwbaar beeld ontstaan van de kasstromen. Verificatie van onder meer de kasstromen is daardoor - tot op heden - onmogelijk gebleken.
1.2.3.2. Verklaringen aangeefsters [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer3], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5] en aangever [slachtofer6] ten aanzien van de tenlastegelegde handelingen/gedragingen
Het hof stelt vast dat de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden zijn onder te verdelen in de volgende onderwerpen:
I. huisvesting,
II. vervoer,
III. arbeidsovereenkomst en
IV. financiën.
Hierna zet het hof de verklaringen uiteen die de aangeefsters respectievelijk aangever hebben afgelegd over voornoemde onderwerpen. Het hof sluit zich dienaangaande grotendeels aan bij de overwegingen van de rechtbank.
I. Huisvesting
[benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5] en [slachtofer6] hebben verklaard te zijn gehuisvest in een woning van [verdachte], dat zij daarvoor € 40,- of € 50,- per week (respectievelijk € 150,- of € 200,- per maand) aan huur moesten betalen, hetgeen werd ingehouden op het salaris en dat zij met meer personen het huis moesten delen. Ook [slachtoffer3] heeft verklaard met haar familie - die ook werkzaam was voor [verdachte] - te zijn gehuisvest in een woning van [verdachte] en dat de huur werd ingehouden van haar salaris. Met uitzondering van [slachtofer6] hebben deze werknemers voorts verklaard dat medeverdachte [medeverdachte1] het bezit was van hun huissleutel en dat hij zich te allen tijde (ongewenst) de toegang kon verschaffen tot de woningen van die werknemers. [slachtoffer4], [slachtoffer5] en [slachtoffer3] hebben verder verklaard dat zij vaak, zonder opgaaf van redenen en op korte termijn, moesten verhuizen. [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat hun woning verwaarloosd was.
II. Vervoer
[benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5], [slachtofer6] en [slachtoffer3] hebben allen verklaard dat zij door of vanwege verdachte en/of zijn medeverdachte(n) van en naar hun werk werden vervoerd.
III. Arbeidsovereenkomst
[benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5] en [slachtofer6] hebben verklaard (arbeids)overeenkomsten te hebben ondertekend, terwijl deze waren opgesteld in de Nederlandse taal, een taal die zij onvoldoende machtig waren.
IV. Financiën
[benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer5] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat zij de eerste twee weken dat zij gewerkt hebben geen salaris hebben uitbetaald gekregen, maar alleen voorschotten. [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5], [slachtofer6] en [slachtoffer3] hebben allen verklaard dat zij voorschotten op het salaris uitbetaald hebben gekregen. [benadeelde1] heeft verklaard dat er boetes werden opgelegd die op het salaris werden ingehouden. [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5], [slachtofer6] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat zij blanco kwitanties hebben ondertekend en/of dat kwitanties ten name van hen valselijk zijn opgemaakt. Voorts hebben alle in de tenlastelegging opgenomen personen verklaard dat er geen loonafschriften werden verstrekt en hebben [benadeelde1], [slachtofer6] en [slachtoffer3] verder verklaard dat, voor zover die wel werden verstrekt, dit slechts gebeurde na uitdrukkelijk verzoek hiertoe. [benadeelde1], [slachtoffer4] en [slachtoffer5] hebben verklaard dat zij geen toeslag voor nachtdienst kregen uitbetaald en [benadeelde1], [slachtoffer4], [slachtoffer5] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat zij bij ziekte geen ziektegeld uitbetaald kregen. [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5], [slachtofer6] en [slachtoffer3] hebben tot slot verklaard dat zij uiteindelijk niet het volledig resterende salaris waar zij recht op zouden hebben, uitbetaald hebben gekregen.
1.2.3.3. Verklaringen aangeefsters [benadeelde1], [slachtoffer1], [slachtoffer3], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtoffer5] en aangever [slachtofer6] ten aanzien van tenlastegelegde dwang/drukmiddelen in relatie tot uitbuiting dan wel bewegen tot het verrichten van arbeid
In onderstaande zet het hof de verklaringen uiteen die de aangeefsters respectievelijk aangever hebben afgelegd ten aanzien van de door hen gestelde uitgeoefende dwang, bedreiging en geweld door verdachte en/of zijn medeverdachten.
Dwang, bedreiging en geweld
[benadeelde1] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat medeverdachte [medeverdachte1] heeft gedreigd hen uit huis te zetten en/of een deel van het salaris in te houden en/of te ontslaan, indien zij niet aan het werk zouden gaan. [slachtoffer4] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte1] heeft gedreigd haar het huis uit te zetten indien zij niet zou luisteren en [slachtofer6] heeft verklaard dat medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte4] hebben gedreigd hem het huis uit te zetten indien hij niet aan het werk zou gaan.
[slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4] en [slachtoffer5] hebben verklaard dat medeverdachte [medeverdachte1] hen heeft gezegd dat er geen werk voor hen zou zijn als ze geen seksuele handelingen met hem zouden verrichten. [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat zij meermalen door medeverdachte [medeverdachte1] zijn gedwongen tot seksueel contact, dat veelal met geweld gepaard ging. [slachtoffer5] heeft verklaard dat zij door [medeverdachte1] in haar billen is geknepen. [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer4], [slachtofer6] en [slachtoffer3] hebben allen verklaard - al dan niet gedurende de seksuele contacten - te zijn mishandeld door medeverdachte [medeverdachte1] en/of zijn medeverdachte [medeverdachte4].
[slachtofer6] heeft verklaard dat hij is mishandeld en bedreigd, nadat hij bij medeverdachte [medeverdachte1] had gevraagd om uitbetaling van door hem verdiend loon.
1.2.4.
Juridische beoordeling
1.2.4.1. Mensenhandel in de zin van artikel 273f lid 1 sub 1
De vraag die het hof allereerst dient te beantwoorden is of verdachte en/of zijn medeverdachten de in de tenlastelegging genoemde personen hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen. Vooropgesteld wordt dat onbetwist is dat de bestuurders van [verdachte], medeverdachte [medeverdachte1] en medeverdachte [medeverdachte2], werknemers - waaronder de in de tenlastelegging opgenomen personen in de onderscheiden tenlastegelegde periodes - hebben tewerkgesteld en gehuisvest en een aantal ook van en naar het werk hebben vervoerd, dan wel hebben laten vervoeren. Van andere handelingen dan 'huisvesten', 'vervoeren/overbrengen' is het hof niet gebleken.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of deze gedragingen onder uitoefening van dwang/drukmiddelen met het oogmerk van uitbuiting zijn begaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
I. Huisvesting
Niet betwist is de omstandigheid dat de tewerkstelling van een aantal werknemers - hetgeen door medeverdachte [medeverdachte1] is geschat op 30% tot 35% van het totaal aantal werknemers - was gekoppeld aan de huur van een woning van [verdachte]. De huurbedragen van respectievelijk € 40,- of € 50,- per week - hetgeen het hof niet als onredelijk voorkomt - werden van het salaris van de betreffende werknemers ingehouden, hetgeen het hof evenmin onredelijk voorkomt. Uit door de verdediging in de appelfase aan het hof overgelegde gespreksverslagen volgt dat de uitzendkrachten de woningen mochten bezichtigen en zij een vrije keuze hadden om de woning al dan niet te huren.
Van onaanvaardbaar achterstallig onderhoud aan de woningen is het hof niet gebleken. Uit de in de door de verdediging in de appelfase aan het hof overgelegde gespreksverslagen ten aanzien van de woning aan de Vijfhoek blijkt bovendien dat de reparaties die uitgevoerd moesten worden op kosten van [verdachte] plaatsvonden. De kosten werden niet afgewenteld op de werknemers, hetgeen door het openbaar ministerie aanvankelijk op basis van de in het dossier aanwezige tapgesprekken werd gesuggereerd en door de rechtbank op basis daarvan ook is aangenomen. Uit tapgesprekken is aannemelijk geworden dat juist op instigatie van medeverdachte [medeverdachte2] opknapwerkzaamheden aan de woningen werden verricht, waarbij hij probeerde de werkzaamheden te laten uitvoeren op een wijze die voor de betrokkenen zo min mogelijk overlast zou veroorzaken.
Vast is komen te staan dat werknemers die niet langer werkzaam waren voor [verdachte], niet langer van de mogelijkheid om woonruimte bij [verdachte] te huren, gebruik mochten maken en dat - mede in verband daarmee - een aantal werknemers op korte termijn opgedragen werd te verhuizen. Deze koppeling tussen werk en arbeid bracht naar het oordeel van het hof een bepaalde mate van onzekerheid mee voor de betrokken werknemers en was een factor die enige economische afhankelijkheid van de werknemers ten opzichte van [verdachte] creëerde.
Uit de verklaring die medeverdachte [medeverdachte1] heeft afgelegd volgt dat hij over een sleutel beschikte van de woning aan de [adres1], omdat een van de kamers door hem werd gehuurd. Niet gebleken is dat [medeverdachte1] ook over de sleutel van andere woningen beschikte. Voorts is het hof niet gebleken dat medeverdachte [medeverdachte2] of andere medeverdachten over sleutels van woningen beschikten. [medeverdachte2] heeft dienaangaande verklaard dat de bewoners bij de verhuizing zelf zorgdroegen voor de overdracht van de sleutels. Sleutels werden of tegen vergoeding overgenomen door de nieuwe bewoners of op eigen kosten door de nieuwe bewoner gekopieerd. Enige bemoeienis van één van de bestuurders van [verdachte] dan wel andere werknemers op kantoor dienaangaande is het hof niet gebleken. Dit vindt ook steun in de door de verdediging overgelegde gespreksverslagen van tapgesprekken d.d. 3 oktober 2010 en 5 oktober 2010.
II. Vervoer
Wanneer de in de tenlastelegging opgenomen werkneemsters en werknemer ingestemd hadden om als uitzendkracht voor [verdachte] werkzaam te zijn, werd voor vervoer naar de fabriek gezorgd. Het hof stelt ten aanzien van dit vervoer vast dat dit werd aangeboden wanneer de betreffende werknemer(s) niet over eigen vervoer beschikte(n). Het aangeboden vervoer was bovendien kosteloos. Het hof merkt in dit verband bovendien op dat de afstand Deventer - [plaats] aanzienlijk is. De werktijden waren daarnaast wisselend en vonden deels plaats op tijdstippen waarop geen openbaar vervoer mogelijk was.
III. Arbeidscontract
Uit de verklaringen van aangeefsters - met uitzondering van [slachtoffer3] - en aangever volgt dat er uitzendovereenkomsten in een voor hen vreemde taal getekend werden, terwijl zij de inhoud daarvan niet kenden. [medeverdachte2] heeft hieromtrent verklaard - met welke verklaring [medeverdachte1] heeft ingestemd - dat het contract niet werd vertaald, maar dat als een werknemer moeite had met het begrijpen van het contract hulp werd ingeroepen van een Engels sprekende werknemer. Voor de werknemers was het veelal vooral van belang te weten wat het loon voor gewerkte uren zou zijn. Niet is overigens gebleken dat het uurloon onder het wettelijk minimum lag, noch dat er niet naar behoren uitvoering werd gegeven aan de aangegane arbeidsovereenkomsten door de werkgever.
IV. Financiën:
Overeenkomstig de rechtbank is het hof van oordeel dat met inachtneming van de door medeverdachte [medeverdachte2] ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 29 oktober 2012 en hof d.d. 23 en 24 januari 2014 gegeven toelichting op de wijze van administreren en op grond van de door de verdediging overgelegde stukken, niet valt uit te sluiten dat de in de tenlastelegging opgenomen personen (uiteindelijk) niet te weinig uitbetaald hebben gekregen. Voor een bewezenverklaring van deze in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden biedt de voorhanden zijnde informatie dan ook onvoldoende aanknopingspunten.
Dat geldt ook ten aanzien van de uitkering van ziekengeld. Niet gebleken is dat [verdachte] voor [slachtoffer4], [slachtoffer5] en [slachtoffer3] ziekengeld heeft ontvangen hetgeen vervolgens niet aan hen zou zijn uitgekeerd. Ten aanzien van [benadeelde1] staat vast dat [verdachte] ziekengeld heeft ontvangen, maar ten aanzien daarvan heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag is verrekend met de schuld die zij aan [verdachte] had. Het hof is van oordeel dat voor een bewezenverklaring van deze in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheid, de voorhanden zijnde informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt. Nog daargelaten of deze omstandigheid op zichzelf bezien, dan wel in samenhang bezien met andere omstandigheden in onderhavige zaak als een element van uitbuiting aan te merken is. Dat geldt ook voor het door [benadeelde1], [slachtoffer4] en [slachtoffer5] gestelde aangaande de toeslag voor de nachtdienst. Het hof stelt vast dat hieromtrent in de uitzendovereenkomst niets is vastgelegd.
Wat de loonafschriften betreft volgt uit gespreksverslagen van tapgesprekken dat de in de tenlastelegging opgenomen personen over loonafschriften/salarisstroken beschikking hebben gehad. Het hof is van oordeel dat voor een bewezenverklaring van deze in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheid, op de verklaring van aangeefsters en aangever na, de voorhanden zijnde informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt. Nog daargelaten of deze omstandigheid op zichzelf bezien, dan wel in samenhang bezien met andere omstandigheden in onderhavige zaak als een element van uitbuiting aan te merken is.
Het hof overweegt ten aanzien van de oplegging van boetes als volgt. De in de tenlastelegging opgenomen werkneemsters en werknemer, hebben met uitzondering van [benadeelde1] niet verklaard over de oplegging van boetes. Deze feitelijkheid kan om die reden ten aanzien van hen niet worden bewezen. Ten aanzien van [benadeelde1] acht het hof deze feitelijkheid evenmin bewezen, gelet op de door de verdediging overgelegde bijlage 38 bij pleidooi en hetgeen medeverdachte [medeverdachte2] hieromtrent tegenover het hof en de raadsheer-commissaris heeft verklaard. Nog daargelaten of deze omstandigheid op zichzelf bezien, dan wel in samenhang bezien met andere omstandigheden in onderhavige zaak als een element van uitbuiting aan te merken is. Het hof merkt in dit verband op dat de oplegging van een boete ingevolge artikel 7:650 BW in beginsel is toegestaan.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, gelet op de hiervoor benoemde handelingen, sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting.
Oordeel hof
I. Seksuele uitbuiting
Uit de verklaring van [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] volgt dat medeverdachte [medeverdachte1] zich regelmatig ongewenst de toegang verschafte tot de woning aan de [adres1] alwaar deze vrouwen woonachtig waren. Aldaar heeft hij [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] meermalen gedwongen tot seksueel contact, hetgeen veelal gepaard ging met enige vorm van geweld. [slachtoffer1] heeft voorts verklaard dat dit tweemaal in de auto heeft plaatsgevonden. Het hof heeft medeverdachte [medeverdachte1] in zijn strafzaak ook veroordeeld voor de verkrachtingen van [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3].
Deze vrouwen waren niet alleen voor hun werk - en daarmee voor hun levensonderhoud - van medeverdachte [medeverdachte1] afhankelijk maar ook voor hun huisvesting. Daardoor waren zij in ernstige mate beperkt in de mogelijkheden om zich aan deze situatie te onttrekken. Medeverdachte [medeverdachte1] heeft aldus misbruik gemaakt van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dat hij als huisbaas en werkgever op hen had door hen - veelal met geweld - te dwingen tot seksueel contact. Voor het bewijs dat [medeverdachte1] zich van dat overwicht bewust moet zijn geweest is toereikend dat hij zich bewust moet zijn van de relevante feitelijke omstandigheden van de werkneemsters waaruit dat overwicht voortvloeit dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien in die zin dat er bij hem voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden aanwezig moet zijn. Dat hij zich hiervan bewust was volgt ondermeer uit hetgeen hij de dames steeds voorhield, te weten:
"geen seks, geen werk".Het hof is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte1] met zijn wijze van huisvesten van deze werkneemsters door middel van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door toepassing van geweld het oogmerk van uitbuiting heeft gehad, te weten de seksuele uitbuiting bestaande uit eigen seksueel genot. Het huisvesten en/of vervoeren heeft er onder uitoefening van dwang/drukmiddelen toe geleid dat [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] ook daadwerkelijk in een - seksuele - uitbuitingssituatie zijn beland, en belet werden zich hieraan te onttrekken.
Het hof benadrukt dat het huisvesten/vervoeren onder uitoefening van dwang/drukmiddelen derhalve gericht was op de seksuele uitbuiting van voornoemde vrouwen, in ieder geval ziende op eigen seksueel genot van verdachte [medeverdachte1].
Het hof acht niet bewezen dat medeverdachte [medeverdachte1] [slachtofer6] of de andere in de tenlastelegging opgenomen vrouwen, te weten [benadeelde1], [slachtoffer5] en [slachtoffer4], onder dwang/drukmiddelen heeft gehuisvest (aan de [adres1]) dan wel vervoerd met het oogmerk van
seksueleuitbuiting. Ten aanzien van [slachtoffer5] merkt het hof in dat verband nog op dat het feit dat zij door [verdachte] te werk werd gesteld en gebruik maakte van door [verdachte] aangeboden huisvesting, tezamen met de aard van de toenadering die medegverdachte [medeverdachte1] tot haar zocht (zij heeft verklaard dat hij haar in de fabriek in haar billen heeft geknepen en haar een keer in de kleedkamer van achteren heeft gepakt) als onvoldoende wordt beoordeeld om aan te nemen dat ook in haar geval sprake is geweest van het oogmerk van seksuele uitbuiting, temeer omdat zij niet woonde in de woning aan de [adres1], maar in een woning aan de [adres3] te Deventer.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als een dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Zoals reeds vastgesteld was medeverdachte [medeverdachte1] bestuurder van [verdachte]. Het hof is van oordeel dat de strafbare gedragingen die medeverdachte [medeverdachte1] heeft verricht, naar hun aard op generlei wijze passen binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte]. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat medeverdachte en eveneens bestuurder [medeverdachte2], op enigerlei wijze betrokken was bij het seksuele misbruik dat plaatsvond door medeverdachte [medeverdachte1], noch dat hij hieromtrent enige wetenschap had. De strafbare gedragingen van [medeverdachte1] hebben in onvoldoende mate in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden en zijn [verdachte] bovendien niet dienstig geweest, immers de seksuele uitbuiting zoals die door medeverdachte [medeverdachte1] is gepleegd was niet instrumenteel voor het zich beschikbaar stellen voor werkzaamheden door de vrouwen. De strafbare gedragingen en het opzet van bestuurder [medeverdachte1] is mitsdien niet toe te rekenen aan [verdachte]. Het hof acht derhalve niet bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen vrouwen, te weten [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer2], onder dwang/drukmiddelen heeft gehuisvest (aan de [adres1]) dan wel vervoerd met het oogmerk van
seksueleuitbuiting en zal verdachte hiervan vrijspreken.
II. (Overige) arbeidsuitbuiting
Het hof stelt ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgenomen personen vast dat zij in economische zin afhankelijk waren van verdachte en medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2]. De in de tenlastelegging opgenomen werknemers waren niet alleen wat betreft werk afhankelijk van verdachte en haar medeverdachten, maar ook wat betreft huisvesting. Hoewel laatstgenoemde een bepaalde mate van onzekerheid meebracht voor de betrokken werknemers en een factor was die een grotere mate van economische afhankelijkheid van de werknemers ten opzichte van [verdachte] creëerde, kan deze omstandigheid in onderhavige zaak niet als element van een uitbuitingssituatie worden aangemerkt. Het hof overweegt in dit verband dat de huurprijzen reëel waren, het de werknemers vrij stond om tegen betaling van een hogere huur een kamer voor zich alleen te huren, danwel om elders een woning te huren en dat niet is uitgesloten dat de werknemers er voor kozen om tegen een relatief lage huur een kamer te delen om het gedurende hun verblijf in Nederland verdiende geld te maximaliseren. Het hof overweegt voorts dat de koppeling werk-woning juist is geschapen teneinde werknemers van buiten Nederland in de gelegenheid te stellen alhier te kunnen werken, ondanks dat zij de taal niet spreken en hun weg in onze samenleving (aanvankelijk) in beperkte mate kunnen vinden. Daarbij heeft het hof in ogenschouw genomen het feit dat geen van de in de tenlastelegging opgenomen personen door [verdachte] of één van haar bestuurders, is geworven dan wel naar Nederland is gehaald en bovendien voorafgaande aan hun dienstverband bij [verdachte] reeds elders in Nederland als uitzendkracht hebben gewerkt.
Het hof benadrukt dat niet iedere afwijking van wat voor een mondige werknemer acceptabel is arbeidsuitbuiting oplevert. Een vergelijking met de normale arbeidssituatie in Nederland kan als relevant worden aangemerkt voor zover de arbeidsomstandigheden excessief en onaanvaardbaar zijn volgens de in de Nederlandse maatschappij en rechtsorde geldende normen.
De werk- en leefomstandigheden van de in de tenlastelegging opgenomen werknemers is op generlei wijze als onaanvaardbaar aan te merken. Ook niet als deze worden afgezet tegen de in Nederland geldende maatstaven. Zo is niet gebleken dat het salaris dat de werknemers uitbetaald kregen onder het wettelijk minimumniveau lag en stond het verdiende inkomen geheel ter vrije beschikking van de werknemers. De feitelijkheden die betrekking hebben op de financiën acht het hof niet bewezen. Van extreem lange werkweken tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden is het hof in het geheel niet gebleken. Van enige vorm van financiële uitbuiting (of het oogmerk daartoe) is aldus geen sprake geweest. Niet is gebleken dat de uitzendovereenkomsten van de in de tenlastelegging opgenomen personen afweken van de uitzendovereenkomsten die de andere werknemers van [verdachte] hebben ondertekend, noch dat de inhoud van de uitzendovereenkomsten niet de werkelijke arbeidsvoorwaarden bevatten, noch dat verdachte en zijn medeverdachten op geheel andere wijze uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomsten dan overeengekomen. Daarbij verdient opmerking dat niet elke afwijking van de arbeidsovereenkomst (of zelfs afwijking van hier te lande geldende minimumnormen) leidt tot het oordeel dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. De omstandigheid dat de uitzendovereenkomsten alleen in de Nederlandse taal zijn opgesteld leidt
in onderhavige zaakevenmin tot het oordeel dat dit een element is van een uitbuitingssituatie. Dat laat onverlet dat het uiterst ongewenst is wanneer een werknemer niet op de hoogte is van zijn precieze rechtspositie.
Uit het dossier blijkt voorts evenmin dat de in de tenlastelegging opgenomen personen in hun bewegingsvrijheid zijn beperkt. Uit het dossier volgt juist dat een aantal werknemers - waaronder een aantal van de in de tenlastelegging opgenomen personen - in het weekend naar Polen afreisde. In dit kader is van belang op te merken dat [benadeelde1] en [slachtoffer1] over hun eigen paspoorten beschikten. Ten aanzien van de overige personen is evenmin gebleken dat zij niet dan wel niet vrijelijk konden beschikken over hun paspoort. In dit verband overweegt het hof dat het feit dat [verdachte] de werknemers faciliteerde met betrekking tot het vervoer tegen de achtergrond bezien van de werktijden, het type werk en de persoonlijke situatie van de werknemers - velen beschikten niet over eigen vervoer - en afgezet naar Nederlandse maatstaven niet ongebruikelijk is, en gelet op het vorenstaande naar het oordeel van het hof in onderhavige situatie niet als element van een uitbuitingssituatie te beschouwen.
Daar waar de inzet door de betrokken werknemer zelf was toegezegd werd deze werknemer op basis van het contract door medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] gehouden om te werken, hetgeen naar het oordeel van het hof inherent is aan de relatie werkgever-werknemer. Dat de werknemers veelal op niet al te mis verstane wijze kenbaar werden gemaakt dat zij op het werk moesten verschijnen en zich aan de werkafspraken moesten houden, waarbij met name medeverdachte [medeverdachte1] zich bediende van een grof - veelal vrouwonvriendelijk - taalgebruik is een gegeven.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof geen sprake van enig excessief arbeidsgerelateerd misbruik ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen personen.
Concluderend is het hof van oordeel dat voornoemde omstandigheden, ook in samenhang bezien - en afgezet tegen de in Nederland geldende maatstaven, niet het oordeel kunnen dragen dat verdachte of zijn medeverdachten de in de tenlastelegging opgenomen werknemers hebben gehuisvest en vervoerd onder uitoefening van dwang/drukmiddelen met het oogmerk van (arbeids)uitbuiting. Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van deze verwijten.
1.2.4.2. Mensenhandel in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4
Met betrekking tot de dames [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] overweegt het hof als volgt.
Nu het hof van oordeel is dat de strafbare handelingen van bestuurder, medeverdachte [medeverdachte1] niet zijn toe te rekenen aan verdachte en voorts niet is gebleken dat [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] met de onder sub 1 genoemde dwang/drukmiddelen gedwongen zijn of bewogen zijn zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dient verdachte ten aanzien van de onder 273f lid 1 sub 4 verweten gedraging te worden vrijgesproken.
Nu ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen personen voorts niet bewezen kan worden dat zij met de onder sub 1 genoemde dwang/drukmiddelen door de bestuurders van verdachte gedwongen zijn of bewogen zijn zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dient verdachte ook van sub 4 vrijgesproken te worden.
1.2.4.3. Mensenhandel in de zin van artikel 273f lid 1 sub 6
Het hof heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat bestuurder [medeverdachte1] de vrouwen [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer2] hebben gehuisvest onder uitoefening van dwang/drukmiddelen met het oogmerk van uitbuiting. Het hof is daarbij van oordeel dat deze strafbare gedragingen niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Naar het oordeel van het hof is echter evenmin komen vast komen te staan dat verdachte op enigerlei wijze voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting door medeverdachte [medeverdachte1]. Nu ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen personen voorts niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van (arbeids)uitbuiting, dient verdachte ook ten aanzien van sub 6 te worden vrijgesproken.

2.Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3: valsheid in geschrifte

Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging gebruik maken van valse of vervalste geschriften.
2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich bij requisitoir niet uitgelaten over het verdachte onder feit 3 tenlastegelegde.
2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de bestuurder van verdachte, te weten [medeverdachte2], de in de tenlastelegging opgenomen geschriften heeft vervalst om de administratie kloppend te maken. De verdediging heeft in dit verband benadrukt dat [medeverdachte2] dit alleen heeft gedaan en niet tezamen en in vereniging met een ander/anderen. Het hof verstaat het verweer van de verdediging aldus dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat de gedragingen van [medeverdachte2] niet aan [verdachte] zijn toe te rekenen.
2.3.
Het oordeel van het hof
Valsheid in geschrift
Het hof concludeert op grond van de later op te maken aanvulling bewijsmiddelen dat de hierna in de bewezenverklaring opgenomen documenten door medeverdachte en bestuurder [medeverdachte2] valselijk zijn opgemaakt.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat deze gedraging niet toegerekend kan worden aan verdachte, overweegt het hof als volgt.
Rechtspersoon [verdachte] als dader
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als een dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
[medeverdachte2], medebestuurder van [verdachte], heeft bij de politie en als getuige tegenover de raadsheer-commissaris en het hof - samengevat - verklaard, dat hij verantwoordelijk was voor de boekhouding van [verdachte] en dat hij een aantal kwitanties en een aantal overeenkomsten heeft voorzien van een valse handtekening. Het opmaken van die valse kwitanties en overeenkomsten is opzettelijk gedaan en ten behoeve/uit hoofde van [verdachte]. De valse documenten zijn opgenomen in de administratie van [verdachte], teneinde deze kloppend te maken.
Het hof is - overeenkomstig de rechtbank - van oordeel dat valsheid in geschrift een delict is dat door een rechtspersoon gepleegd kan worden en dat [verdachte] als geadresseerde van de norm kan worden beschouwd. Tevens is het hof van oordeel dat het opmaken van kwitanties en overeenkomsten kan worden gezien als een gedraging die is verricht in het kader van de normale bedrijfsactiviteiten van het uitzendbureau [verdachte]. Derhalve zijn de gedragingen verricht in de activiteitensfeer van [verdachte] en zijn deze aan [verdachte] toe te rekenen. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat medeverdachte [medeverdachte2] bij de politie heeft verklaard dat hij één van de bestuurders is van [verdachte], dat hij verantwoordelijk was voor de boekhouding van [verdachte] en dat hij een groot aantal kwitanties en een aantal overeenkomsten heeft voorzien van een valse handtekening. Het opmaken van de valse kwitanties en overeenkomsten is opzettelijk gedaan en ten behoeve van [verdachte]. De door medeverdachte [medeverdachte2] valselijk opgemaakte geschriften zijn daadwerkelijk opgenomen in de boekhouding van [verdachte]. Het hof is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte2] als directeur en eindverantwoordelijke voor de boekhouding een sleutelpositie had binnen het bedrijf zodat het opzet van medeverdachte [medeverdachte2] zonder meer toe te rekenen is aan [verdachte]. Ten aanzien van de volgende valselijk opgemaakte geschriften waarvan het hof niet heeft kunnen vaststellen dat die daadwerkelijk door medeverdachte [medeverdachte2] zelf valselijk zijn opgemaakt, te weten (D) D-020-04, (F) D-005-01, nr.19, (G) D-007-03, (M) D-018-08 en (N) D-014-02 (A) D-016-02, nr. 23, (A) D-016-03, nr. 91, (A) D-016-05, nr. 42, (A) D-016-06, nr. 16, (B) D-017-04, (B) D-017-03, (B) D-017-01, (B) D-017-02, (E) D-004-02, nr. 36. (F) D-005-01 nr. 2, (F) D-005-02, nr. 82, (F) D-005-02 nr. 100, (F) D-005-02 nr. 23, (G) D-007-02, (G) D-007-03, (K) D-012-04 nr. 80, (L) D-015-02, nr.28, (M) D-018-09, (M) D-018-10 en (O)D-010-05, overweegt het hof dat daarvan wel is vastgesteld dat die geschriften valselijk zijn opgemaakt, dat [medeverdachte2] heeft verklaard vaker geschriften ten behoeve van [verdachte] valselijk te hebben opgemaakt en dat die geschriften ook daadwerkelijk in de boekhouding van [verdachte] zijn opgenomen. Gelet ook op de hoeveelheid valselijk opgemaakte geschriften en het gebruik daarvan in de boekhouding van [verdachte] en het bestaan van die praktijk gedurende een langere periode dient naar het oordeel van het hof ook ten aanzien van die valselijk opgemaakte geschriften het opzet op het gebruik daarvan aan [verdachte] te worden toegerekend.
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte deze gedragingen in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte5] en [medeverdachte6] heeft begaan. Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting
nietkomen vast te staan dat [medeverdachte5] en [medeverdachte6] ten aanzien van de in de tenlastelegging onder primair opgenomen documenten enige uitvoeringshandeling/uitvoeringshandelingen hebben verricht dan wel in nauwe en bewuste samenwerking met een ander/anderen uitvoeringshandelingen hebben verricht. Evenmin acht het hof wettig en overtuigen bewezen dat [medeverdachte5] en [medeverdachte6] wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat de in de tenlastelegging opgenomen documenten vals waren opgemaakt. Van het opzettelijk van valse of vervalste geschriften gebruik maken - anders dan het in de administratie van [verdachte] opnemen - is het hof derhalve voorts niet gebleken.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van valse geschriften door deze op te nemen in de bedrijfsadministratie. Het hof merkt in dit verband op dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van [medeverdachte2] aan [verdachte] kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat [medeverdachte2] het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd (HR 18 december 2012,
LJNBX5140).
Echter, uit hetgeen onder strafbaarheid van het feit zal worden overwogen zal blijken dat het enkele gebruik maken van valse geschriften, zoals in het onderhavige geval ten laste is gelegd, niet strafbaar is.

3.Vrijspraakmotivering ten aanzien van feit 4: (gewoonte)witwassen

Aan verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
3.1.
Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging
3.1.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het haar tenlastegelegde nu de handelingen van de directeuren ten aanzien van het aanwenden van gelden voor eigen gebruik en het overdragen van gelden niet te allen tijde aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
3.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het haar onder 4 tenlastegelegde, nu geen wettig bewijs voorhanden is op grond waarvan het vermoeden van gewoontewitwassen van enig bedrag aangetoond kan worden. De verdediging heeft hiertoe ondermeer aangevoerd dat a) de overdracht van € 30.000,- enkel het terugbetalen van een lening betrof en het geldbedrag waarmee de lening is terugbetaald afkomstig was van [bedrijf] en derhalve een legale afkomst heeft, b) de privé onttrekkingen en contante opnames gebruikt werden voor bedrijfsdoeleinden en c) de zorgtoeslag die door [verdachte] is ontvangen voor een groot gedeelte is doorbetaald aan de werknemers.
3.2.
Oordeel hof
3.2.1.
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen stelt het hof voorop dat geen direct bewijs vereist is ten aanzien van het delictsbestanddeel 'uit enig misdrijf afkomstig'. Uit HR 13 juli 2010 (
LJNBM2471) volgt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, dit delictsbestanddeel niettemin bewezen kan worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Bovendien is niet vereist dat het voorwerp
geheeluit misdrijf afkomstig is: ook een voorwerp dat gedeeltelijk is gefinancierd met crimineel geld en voor het overige met legaal geld is van misdrijf afkomstig (zogenoemde 'vermenging').
Uitganspunt is ingevolge recente jurisprudentie van de Hoge Raad dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp en die gedraging derhalve niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Alsdan geldt dat, waar het het 'voorhanden' hebben van een goed betreft, een vervolghandeling moet hebben plaatsgevonden, ingegeven door de wens om de herkomst van het goed te verbergen of te verhullen.
3.2.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast voor zover relevant met betrekking tot de gedragingen die verdachte in dit kader thans door het openbaar ministerie wordt verweten.
3.2.2.1. Overdracht van € 30.000,- aan medeverdachte [medeverdachte8]
Uit tapgesprekken in de periode voorafgaande 18 oktober 2010 rees het vermoeden dat er op 18 oktober 2010 een contante geldtransactie zou plaatsvinden tussen bestuurder en medeverdachte [medeverdachte2] en medeverdachte [medeverdachte8].
Het observatieteam dat naar aanleiding van deze gesprekken werd ingezet, heeft op 18 oktober 2010 waargenomen dat [medeverdachte2] een bezoek bracht aan de Rabobank in Deventer, alwaar hij van een medewerkster van de Rabobank een stapel bankbiljetten ontving afkomstig uit een witte envelop van 15 bij 20 cm. Vervolgens heeft het observatieteam waargenomen dat [medeverdachte2] het uitzendbureau [verdachte] binnenging. Het observatieteam heeft waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte8] daarna uitzendbureau [verdachte] binnen ging en even later weer vertrok met in zijn handen een witte envelop van ongeveer 15 bij 20 cm.
Blijkens een rekeningafschrift heeft [verdachte] op 12 oktober 2010 voor € 30.000,- aan eurobiljetten besteld bij de bank.
De bestuurders van verdachte, [medeverdachte1] en [medeverdachte2], hebben ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij vanwege geldproblemen een bedrag van € 40.000.- hebben geleend via medeverdachte [medeverdachte8] van een andere (hen onbekende) persoon. Zij hebben verklaard dat [medeverdachte2] op 18 oktober 2010 daarvan € 30.000,- heeft terugbetaald. De rente bedroeg € 500,- per week. [medeverdachte1] en [medeverdachte2] hebben verklaard dat zij vanwege liquiditeitsproblemen in verband met de betaling van werknemers en derhalve de continuïteit van [verdachte] genoodzaakt waren om deze lening aan te gaan, nu de bank hen geen lening meer wilde verstrekken en geen toestemming werd verstrekt om de (aanzienlijke) tegoeden op de G-rekening van [verdachte] deels gedeblokkeerd te krijgen. Een en ander had te maken met het tegen verdachte en medeverdachten lopende strafrechtelijk onderzoek.
Het hof stelt vast dat onbetwist is dat [medeverdachte2] op 18 oktober 2010 een contant geldbedrag van € 30.000,- voorhanden heeft gehad welk bedrag afkomstig was van [verdachte] en aan [medeverdachte8] heeft overhandigd/overgedragen. De vraag die het hof dient te beantwoorden (hierna onder 3.2.3.2.) is of dit bedrag van misdrijf afkomstig is.
3.2.2.2. Onttrokken privégelden
Uit het financieel onderzoek door de Sociale Inlichtingen en Opsporing Dienst is gebleken dat volgens de grootboekkaarten van [verdachte] in totaal een bedrag van € 207.619,23 geboekt als privégelden, door de bestuurders is onttrokken aan [verdachte].
[medeverdachte2] heeft verklaard dat deze geldopnames grotendeels zijn gebruikt voor het contant betalen van de voorschotten, de huur van de bedrijfswoningen alsmede het onderhoud en de inrichting daarvan, en benzine voor het transport. Deze uitgaven zijn – met uitzondering van de voorschotten - niet in de administratie opgenomen, evenmin zijn deze onttrekkingen verantwoord met facturen of andere bewijsstukken.
3.2.2.3. Zorgtoeslag
Uit de samenvatting van de grootboekkaarten van [verdachte] d.d. 20 oktober 2010 blijkt dat er in de periode van 17 april 2009 tot en met 31 december 2009 door [verdachte] een bedrag van € 18.092,00 is ontvangen aan zorgtoeslag voor werknemers. Blijkens diezelfde samenvatting van de grootboekkaarten is uiteindelijk door [verdachte] slechts een bedrag van € 6.932,00 ter zake van zorgtoeslag aan werknemers (door)betaald.
De verdediging heeft bij pleidooi een aantal bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat een groot gedeelte van de zorgtoeslag die door [verdachte] is ontvangen, is doorbetaald aan de werknemers, te weten een bedrag van € 8.100,-. Uit deze bankafschriften volgt ook dat een aanzienlijk deel van de ontvangen zorgtoeslag is verrekend met de AGIS-premie, te weten € 8.312,69 alsmede dat een deel als teveel ontvangen is teruggeboekt aan de belastingdienst. Het hof constateert - gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de door de verdediging bij gelegenheid van pleidooi aan het hof overgelegde stukken - dat thans niet vast te stellen is in hoeverre de uitgekeerde zorgtoeslag aan de werknemers is doorbetaald, nu onduidelijk is of alle relevante bankafschriften onderdeel uitmaken van het dossier.
3.2.3.
Oordeel hof
3.2.3.1. Vermogen [verdachte]
Om de vraag naar de aard van de herkomst van het vermogen van [verdachte] te kunnen beantwoorden is als eerste van belang dat uit hetgeen het hof ter zake van feit 2 heeft overwogen volgt dat verdachte en haar bestuurder [medeverdachte2] van mensenhandel zijn vrijgesproken. Alleen bestuurder en medeverdachte [medeverdachte1] heeft zich aan
seksueleuitbuiting in de zin van art. 273f lid 1 sub 1 Sr schuldig gemaakt, gericht op eigen seksueel genot. Een en ander heeft tot gevolg dat de gelden waar [verdachte] over kan beschikken in het kader van de bedrijfsvoering naar het oordeel van het hof als van legale herkomst zijn aan te merken.
Uit hetgeen het hof met betrekking tot feit 3 heeft overwogen volgt voorts dat [medeverdachte2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, welke valsheid in geschrift er in bestond dat [medeverdachte2] gedurende een lange periode de kas van [verdachte] achteraf kloppend maakte door kwitanties en overeenkomsten te voorzien van een valse handtekening en deze valse documenten vervolgens op te nemen in de administratie van [verdachte]. Het hof heeft geoordeeld dat het opzet op het gebruik van die valselijk opgemaakte geschriften aan [verdachte] kan worden toegerekend en dat medebestuurder [medeverdachte1] aan het gebruik maken van deze valse documenten mede feitelijk leiding heeft gegeven. Het hof heeft medeverdachten [medeverdachte5] en [medeverdachte6] van iedere betrokkenheid hierbij vrijgesproken. Aannemelijk is geworden dat de valsheid in geschrifte is gepleegd met geen ander doel dan het repareren van de kastekorten ontstaan door het niet dan wel onvolledig in de administratie verantwoorden van daadwerkelijk gedane contante betalingen van voorschotten, huur, benzine of andere kosten ten behoeve van de onderneming. Naar het oordeel van het hof is aldus niet komen vast te staan dat met de gepleegde valsheid in geschrifte enig op geld waardeerbaar voordeel is behaald, zodat de op deze wijze geboekte bedragen niet vanwege de valsheid in geschrifte als van criminele herkomst kunnen worden aangemerkt en het vermogen van [verdachte] ook niet op die manier als "besmet" aangemerkt kan worden.
3.2.3.2. Overdracht van € 30.000,- aan medeverdachte [medeverdachte8]
Het hof stelt voorop - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - de verklaringen van de bestuurders inhoudende dat zij een bedrag via [medeverdachte8] hebben geleend van € 40.000,- en dat zij op 18 oktober 2010 daarvan € 30.000,- hebben terugbetaald niet onaannemelijk te achten. Deze verklaringen worden ondersteund door de inhoud van de in de appelfase door de verdediging overgelegde tapgesprekken, waaronder een gesprek tussen [medeverdachte2] en [gebelde] op 30 september 2010 en een gesprek tussen [medeverdachte2] en [getuige6] van [bedrijf] op 4 oktober 2010, door de waarnemingen van het observatieteam op 18 oktober 2010 en het bankafschrift waaruit volgt dat voor € 30.000,- eurobiljetten is besteld. Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van 'versluierd taalgebruik' in de tapgesprekken die voorafgaande aan de overdracht op 18 oktober 2010 hebben plaatsgevonden deelt het hof dan ook niet. Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft [medeverdachte2] verklaard dat het niet om versluierd taalgebruik ging maar bijvoorbeeld om afkortingen van de betreffende bedragen. Zo werd in plaats van dertigduizend over '30' gesproken en ook waren de woorden lira en euro in de gesprekken qua betekenis inwisselbaar. Het hof acht deze verklaring niet onaannemelijk en kan het gebezigde taalgebruik in de gesprekken goed plaatsen in het licht bezien van de lening die [medeverdachte2] en [medeverdachte1] via [medeverdachte8] zijn aangegaan.
Het hof acht gelet op hetgeen onder 3.2.3.1. is overwogen ten aanzien van het vermogen van [verdachte], niet wettig en overtuigend bewezen dat het bedrag van € 30.000,- dat op 18 oktober 2010 aan [medeverdachte8] is overgedragen van misdrijf afkomstig is. Dit bedrag - dat door [bedrijf] in de vorm van een voorschot op de rekening van [verdachte] is overgemaakt - behoorde tot het legale vermogen van [verdachte]. Mitsdien kan niet worden bewezen dat de bestuurders van [verdachte] zich ten aanzien van dit onderdeel schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Nu geen sprake is van strafbare gedragingen, komt het hof niet toe aan de vraag of deze de rechtspersoon kunnen worden toegerekend zodat het oordeel gerechtvaardigd is dat verdachte zich evenmin ten aanzien van dit onderdeel schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Voor zover de advocaat-generaal zich op het standpunt stelt dat het witwasverwijt ziet op de verstrekte lening van € 40.000,- als zodanig - in plaats van de uitbetaalde aflossing van € 30.000,- als zijnde een geldbedrag afkomstig van misdrijf, is het hof van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte dan wel haar bestuurders wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Uit het dossier blijkt niet dat zij wisten dat medeverdachte [medeverdachte8] zich bezighield met het telen of verhandelen van hennep.
3.2.3.3. Zorgtoeslag
Het hof stelt voorop dat [verdachte] op haar rekeningnummer zorgtoeslag heeft ontvangen die was toegekend aan haar werknemers en welke zorgtoeslag ook toebehoorde aan haar werknemers. Het hof heeft reeds geconcludeerd dat het niet heeft kunnen vaststellen in hoeverre de ontvangen zorgtoeslag is doorbetaald aan de werknemers. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat het bedrag dát is doorbetaald aan de werknemers hoger is dan uit de grootboekkaarten is af te leiden en door de advocaat-generaal wordt gesteld, daargelaten de vraag of de zorgtoeslag verrekend kon worden met de AGIS-premie voor de ten behoeve van werknemers afgesloten ziektekostenverzekering, hetgeen door de advocaat-generaal wordt betwist.
Het hof is hoe dan ook van oordeel dat het totaal aan ontvangen zorgtoeslag - waarvan gesteld kan worden dat een substantieel deel daarvan direct dan wel indirect ten goede is gekomen aan werknemers - gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de herkomst van het vermogen van [verdachte] alsmede ten aanzien van het bedrag van € 30.000,- dat is betaald aan [medeverdachte8], echter van kleine omvang is in verhouding tot de totale omzet van [verdachte]. Derhalve kan naar het oordeel van het hof niet gesteld worden dat het vermogen van [verdachte] daardoor in het geheel als besmet aan te merken zou kunnen zijn. Mitsdien kan niet worden bewezen dat de bestuurders van [verdachte] door vervolgens van de rekening van [verdachte] rekeningen te betalen dan wel overboekingen te doen, zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Nu geen sprake is van strafbare gedragingen, komt het hof niet toe aan de vraag of deze de rechtspersoon kunnen worden toegerekend zodat het oordeel gerechtvaardigd is dat verdachte zich evenmin ten aanzien van dit onderdeel schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.2.3.4. Privé onttrekkingen
Uit hetgeen onder 3.2.3.1. is overwogen volgt dat het vermogen van [verdachte] niet als van criminele herkomst is aan te merken. Dat betekent dat de door het openbaar ministerie als privé onttrekken en ten gunste van haar bestuurders en medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] aangemerkte handelingen naar het oordeel van het hof niet als witwashandelingen aangemerkt kunnen worden. Nu geen sprake is van strafbare gedragingen, komt het hof niet toe aan de vraag of deze de rechtspersoon kunnen worden toegerekend zodat het oordeel gerechtvaardigd is dat verdachte zich evenmin ten aanzien van dit onderdeel schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3.2.3.5. Conclusie
Nu geen sprake is van strafbare gedragingen van de bestuurders van [verdachte], komt het hof niet toe aan de vraag of die gedragingen [verdachte] kunnen worden toegerekend, en spreekt [verdachte] mitsdien vrij van het onder 4 primair tenlastegelegde. Nu het hof voorts niet bewezen heeft verklaard dat de bestuurders van verdachte geldbedragen voorhanden hebben gehad, dan wel hebben verworven, overgedragen of omgezet of daarvan gebruik hebben gemaakt die
uit enig misdrijfafkomstig zijn, spreekt het hof verdachte voorts vrij van het haar onder subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.

4.Vrijspraakmotivering ten aanzien van feit 1: criminele organisatie

Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie bestaande uit verdachte, bestuurders [medeverdachte1] en [medeverdachte2], [medeverdachte6], [medeverdachte5]
,[medeverdachte4] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten mensenhandel, gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte.
4.1.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
4.1.1.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het haar onder 1 ten laste gelegde, nu [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit [verdachte], [medeverdachte1], [medeverdachte2], [medeverdachte4], [medeverdachte5] en [medeverdachte6] en verdachte als deelnemer een aandeel heeft gehad in dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het haar onder 1 tenlastegelegde, nu geen sprake is van een organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat een enkel persoon zich binnen een organisatie schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 225 Sr, onvoldoende is om van dit oogmerk te spreken en het bovendien nimmer tot benadeling gekomen is van enig persoon en de valsheid slechts tot doel had de administratie kloppend te krijgen.
4.2.
Oordeel hof
4.2.1.
Wettelijk kader 140 Sr.
Voor het aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht deelnemen in de zin van die bepaling zijn de navolgende componenten van belang.
Onder een criminele organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen meerdere personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij hoeft het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond van de organisatie te zijn. Een zeker bestendigheid is vereist, maar het gaat niet zover dat vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is. Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Als bewijs voor het bestaan van het oogmerk van de organisatie kunnen (mede) dienen de misdrijven die zijn gepleegd en het duurzaam en/of gestructureerde karakter van de samenwerking. Aan de bewezenverklaring van het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk staat niet in de weg dat de organisatie ook een legaal doel nastreefde.
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie. Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Het beschermd belang is door de plaatsing van artikel 140 Sr in titel V de openbare orde, maar meer in het bijzonder de bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties.
4.2.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Uit hetgeen het hof ten aanzien van de werkwijze en organisatie van [verdachte] heeft overwogen volgt dat het bedrijf [verdachte] op 4 december 2008 is opgericht met als bedrijfsomschrijving het uitzenden van personeel, het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden, het bemiddelen op het gebied van wonen en het uitbenen van vlees. Dit uitzendbureau was gevestigd aan de [adres1] te Deventer. Er waren gemiddeld 100 werknemers werkzaam voor [verdachte]. [verdachte] zond voornamelijk personeel uit naar [bedrijf], een vleesverwerkingsbedrijf.
Uit hetgeen het hof onder feit 4 heeft overwogen volgt dat het hof niet bewezen heeft geacht dat [verdachte] dan wel één van zijn bestuurders zich schuldig hebben gemaakt aan (gewoonte)witwassen, zodat - indien het hof zou oordelen dat sprake is van een criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen - deze organisatie niet gericht kan zijn op het plegen van dit specifieke misdrijf. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook met betrekking tot het misdrijf mensenhandel, nu het hof ten aanzien daarvan heeft geoordeeld dat alleen bestuurder medeverdachte [medeverdachte1] zich daaraan heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat de strafbare gedragingen van [medeverdachte1] niet aan verdachte [verdachte] kunnen worden toegerekend. Het hof heeft bestuurder medeverdachte [medeverdachte2] hier voorts van vrijgesproken, nu niet gebleken is dat hij enige wetenschap had van de strafbare gedragingen van [medeverdachte1].
Uit hetgeen het hof met betrekking tot feit 3 heeft overwogen volgt dat bestuurder, medeverdachte [medeverdachte2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, welke valsheid in geschrifte er in bestond dat [medeverdachte2] gedurende een lange periode de kas van [verdachte] achteraf kloppend maakte door kwitanties en overeenkomsten te voorzien van een valse handtekening en deze valse documenten vervolgens op te nemen in de administratie van [verdachte]. Het hof heeft geoordeeld dat het opzet op het gebruik van die valselijk opgemaakte geschriften aan [verdachte] kan worden toegerekend en dat medeverdachte [medeverdachte1] aan het gebruik maken van deze valse documenten feitelijk heeft leiding gegeven. Het hof heeft medeverdachten [medeverdachte5] en [medeverdachte6] van iedere betrokkenheid hierbij vrijgesproken.
4.2.3.
Juridische beoordeling
De bestuurders van verdachte, medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] en medeverdachten [medeverdachte5], [medeverdachte6] en [medeverdachte4] werkten allen als werknemer, c.q. bestuurder van [verdachte]. In zoverre was er, zoals bij elk bedrijf van enige omvang, sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. [verdachte] is als bedrijf opgericht met als primaire doel de uitlening van arbeid. Daarin is haar voornaamste bestaansgrond gelegen. Dat sluit echter niet uit dat het doel van het samenwerkingsverband
medeis het plegen van misdrijven. Of daarvan sprake is wordt hieronder besproken aan de hand van de misdrijven die het samenwerkingsverband volgens de tenlastelegging ten doel zou hebben gehad.
Mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting is gepleegd door medeverdachte [medeverdachte1]. Die heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn positie als directeur/aandeelhouder van [verdachte]. Dat is in feite ook de enige link met het hierboven omschreven samenwerkingsverband. Niet gebleken is van enige samenwerking tussen [medeverdachte1] en anderen met als doel de mensenhandel.
Van witwassen is binnen het samenwerkingsverband in het geheel niet gebleken.
Binnen [verdachte] is wel sprake geweest van het structureel plegen van valsheid in geschrifte. Voor de vraag of dat leidt tot de conclusie dat het oogmerk van bovengenoemd samenwerkingsverband daarop (mede) gericht was zijn onder meer de volgende factoren van belang.
Het delict werd feitelijk gepleegd door medeverdachte, tevens medebestuurder [medeverdachte2], zij het met medeweten van medebestuurder en medeverdachte [medeverdachte1]. Er is onvoldoende gebleken dat anderen in het samenwerkingsverband in enige vorm een bijdrage aan het plegen van dit delict hebben geleverd. Voor zover er al aanwijzingen zijn dat anderen daaraan (sporadisch) een bijdrage hebben geleverd, was deze bijdrage niet noodzakelijk. Feitelijk is het delict aldus door [medeverdachte2] in zijn eentje gepleegd. Hoewel het om een fors bedrag gaat, is de omvang in relatie tot de omzet beperkt en niet is gebleken dat het bedrijf om te kunnen voortbestaan afhankelijk was van het structureel plegen van het delict. Daarnaast is niet gebleken dat de valsheid in geschrifte ertoe strekte deelnemers aan het samenwerkingsverband te verrijken, doch er veeleer toe strekte gelden die binnen de normale bedrijfsuitoefening waren uitgegeven, maar niet behoorlijk waren verantwoord alsnog in de boekhouding te kunnen verantwoorden.
Gelet op de beperkte betekenis van de valsheid in geschrifte voor [verdachte] (er is niet gebleken dat [verdachte] die geschriften ten opzichte van derden heeft gebruikt) en de zeer beperkte rol (voor zover al aanwezig) van de andere in de tenlastelegging genoemde deelnemers in het samenwerkingsverband bij dit delict, kan niet gezegd worden dat er sprake was van een samenwerkingsverband dat (mede) ten doel had het plegen van valsheid in geschrifte.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het deelnemen aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.
BEWEZENVERKLARING
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
zij op tijdstippen in de periode van 1 december 2008 tot en met 20 oktober 2010 te Deventer, althans in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer na te noemen valse kwitanties en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst, te weten:
A. een of meer op naam van [benadeelde1] gestelde kwitantie(s) (D-016-02, nr. 8 en/of D- 16-02, nr. 23, en/of D-016-08, nr. 18) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D- 16-03, nr. 91 en/of D-016-04, nr. 68 en/of D-016-05, nr.42 en/of D-016-06, nr. 16), en/of
B. een of meer op naam van [slachtoffer1] gestelde kwitantie (D-017-04) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-017-03 en/of D-017-02), en/of
D. een op naam van [betrokkene1] gestelde kwitantie (D-020-02), en/of een leningsovereenkomst (D-020-04), en/of
E. een of meer op naam van [slachtoffer5] gestelde loonafschriften met kwitantie(s) (D-004-02 nrs. 11 en/of 36 en/of 53), en/of
F. een of meer op naam [slachtofer6] gestelde kwitantie(s) (D-005-01, nrs. 82 en/of 41 en/of 47 en/of 19 en/of 2 en/of 75 en/of 100) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D- 005-02 nrs. 15 en/of 82 en/of 030 en/of 100 en/of 60 en/of 23 en/of 85), en/of
G. een op naam van [slachtoffer3] gesteld loonafschrift met kwitantie (D-007-02) en/of een uitzendovereenkomst D-007-03), en/of
I. een op naam van [betrokkene2] gestelde kwitantie (D-003-02), en/of
J. een of meer op naam van [getuige7] gestelde kwitantie(s) (D-008-01 nrs. 19 en/of 91 en/of 15 en/of 3) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-008-02 nr. 13 en/of D-008-04 nr. 63 en/of D-008-05 nr. 97 en/of D-008-06 nr. 66 en/of D-008-07 nr. 36 en/of D-008-08 nr. 24), en/of
K. een of meer op naam van [getuige8] gestelde loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D- 012-04 nrs. 25 en/of 17 en/of 80 en/of D-012-05 nr.63 en/of D-012-07 nr.60 en/of D-012-08 nr. 73 en/of D-012-10 nr. 56), en/of
L. een of meer op naam van [betrokkene3] gestelde kwitantie(s) (D-015-02 nrs. 28 en/of 15 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-015-03 en/of D-015-05 en/of D-015-06), en/of
M. een of meer op naam van [betrokkene4] gestelde kwitantie(s) (D-018-02 nrs. 45 en/of 50 en/of 30 en/of 13 en/of 62 en/of 43 en/of 22 en/of 36 en/of 55 en/of 91 en/of 92 en/of 39 en/of 35 en/of 17 en/of 32) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-018-04 en/of D-018-05 en/of D-018-06 en/of D-018-07 en/of D-018-08 en/of D-018-09 en/of D-018-10 en/of D-018-11 en/of D-018-12 en/of D-018-13 en/of D-018-14), en/of
N. een op naam van [medeverdachte5] gestelde loonafschrift met kwitantie (D-014-01) en/of leningovereenkomst (D-014-02), en/of
O. een of meer op naam van [benadeelde2] gestelde loonafschrift(en) met kwitantie(s) (D-010-02 nr.65 en/of D-010-03 en/of D-010-04 en/of D-010-05 en/of D-010-06), en/of
P. een op naam van [betrokkene5] gestelde kwitantie (D-006-06)
elk zijnde een geschrift om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat [verdachte] voornoemde kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst heeft opgenomen in haar
(kas)administratie en bestaande die valsheid (telkens) hierin dat voornoemde kwitantie(s) en/of loonafschrift(en) met kwitantie(s) en/of leningovereenkomst(en) en/of uitzendovereenkomst fictief zijn aangezien de op deze stukken vermelde handtekening niet afkomstig is van de werknemer/natuurlijke persoon die op deze stukken is vermeld en/of de datum vermeld op de loonafschriften met kwitanties (D-017-01 en/of D-017-02) niet naar waarheid is.
STRAFBAAREHEID VAN HET ONDER 3. BEWEZENVERKLAARDE
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het feitelijk leiding geven aan het gebruik maken van valse geschriften, nu het gebruik maken van valse geschriften door deze op te nemen in de eigen administratie geen strafbaar feit oplevert nu niet vaststaat dat derden daardoor zijn misleid. De verdediging heeft hiertoe verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 december 2004, LJN AR4886.
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad moet onder “gebruik van een vals of valselijk opgemaakt geschrift” zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 225 Wetboek van Strafrecht worden verstaan het bezigen van een stuk ter misleiding van derden tegenover wie daarvan gebruik is gemaakt (o.a. HR 27 april 1982, NJ 1982, 649 en meer recent: HR 21-12-2004, LJN: AR 4886). Er dient aldus sprake te zijn van enig daadwerkelijk gebruik tegenover derden ten einde deze derden te misleiden. Het enkele opnemen in de eigen administratie van ten eigen laste opgemaakte valse facturen is niet als 'gebruik maken van' aan te merken, ook al is het bedoeld ter wegwerking van oneffenheden om controle op de werkelijke gang van zaken te belemmeren (HR 15 oktober 1985,
NK1986/295). Ten laste is gelegd en bewezen is verklaard dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het gebruik maken van vals(e) geschrift(en), bestaande dat gebruik (telkens) hierin dat die valse geschriften zijn opgenomen in de (kas)administratie van [verdachte]. Niet is bewezen dat die administratie (ter misleiding) ten opzichte van derden zijn gebezigd. Naar het oordeel van de hof is het enkele opnemen in de (kas)administratie gelet op voormelde jurisprudentie niet strafbaar ex artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal verdachte, overeenkomstig de rechtbank heeft gedaan, daarom ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ [benadeelde2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Op het voegingsformulier zijn geen bedragen ingevuld en het voegingsformulier is niet ondertekend. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep om die redenen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem onder 3 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan om die reden evenmin in zijn vordering worden ontvangen. Het hof verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ [benadeelde1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem onder 3 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Het hof verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het beroep onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 18 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.