Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante] B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
20 november 2013 dat de kantonrechter als voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De grieven
In plaats van [naam bedrijf 1] ([naam bedrijf 1]) leest het hof telkens [geïntimeerde].
meerdan voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt, dat de verhouding met [appellante] kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat de reeks van feiten en stukken als opgesomd in de zending van 16 oktober 2013 van de gemachtigde van [geïntimeerde] die conclusie voorshands rechtvaardigen.
Grief 7Ten onrechte heeft de kantonrechter tot het bestaan van een gezagsverhouding geoordeeld.
“waaraan hij uitvoeringmoestgeven.”
moestopnemen.
Grief 17Ten onrechte heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling van “loon” aan [geïntimeerde] vanaf 1 juli 2013.
Grief 22Ten onrechte heeft de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.De vaststaande feiten
4.4 Vanaf in ieder geval februari 2013 is [appellante] met [geïntimeerde] in gesprek gegaan omtrent de schriftelijke vastlegging van de samenwerkingsrelatie en de condities waaronder deze plaatsvond.
In een emailbericht van 4 juni 2013 van de personeelsmanager van [appellante] aan [geïntimeerde] (productie 1 inleidende dagvaarding) is onder andere het volgende vermeld:
“2. De ondernemer en [appellante] sluiten hierbij een overeenkomst van opdracht en beogen dan ook nadrukkelijk geen dienstverband aan te gaan. De ondernemer verstrekt op korte termijn een actuele Verklaring Arbeidsrelatie (VAR).3. [appellante] zal aan de ondernemer een vergoeding op basis van een uurtarief van EUR 61,88 betalen voor werkzaamheden zoals in dit contract beschreven.(…) Het bedrag is exclusief omzetbelasting.(…)”
2 inleidende dagvaarding) is onder andere het volgende vermeld:
“Geachte directie,
18 juni 2013 aan alle [appellante]-medewerkers (productie 3 inleidende dagvaarding) medegedeeld dat vanwege meerdere redenen is besloten dat niet langer gebruik wordt gemaakt van de diensten van [geïntimeerde].
“Ik heb zojuist de sleutel van het kantoor en de laptop bij [appellante] ingeleverd.Voor alle duidelijkheid: hieruit mogen jullie niet afleiden dat ik akkoord ga met de beëindiging van de rechtsbetrekking.(…)”
“Ik kan me niet verenigen met de beëindiging van de rechtsbetrekking. Ik heb mijn advocaat gesproken, die is na 23 juli 2013 aanstaande weer terug van vakantie.
7 inleidende dagvaarding) is onder andere het volgende vermeld:
“Tussen de bescheiden die ik van cliënt mocht ontvangen, trof ik aan het schrijven van [appellante] van 18 juni jl. In dat schrijven stelt u cliënt in kennis van het feit dat [appellante] om haar moverende redenen niet langer gebruik wenst te maken van de diensten van cliënt. Hoewel [appellante] zulks niet expliciet in voormeld schrijven vermeldt, lijkt het erop dat [appellante] de beëindiging van de samenwerking per 1 juli 2013 wenst te formaliseren.Ik kan U berichten dat cliënt daarmee niet uit de voeten kan. Zo de rechtsbetrekking tussen cliënt en [appellante] al niet gekwalificeerd kan worden als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, is er in de visie van cliënt sprake van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Voor een rechtsgeldige beëindiging van een dergelijke arbeidsverhouding dient [appellante] te beschikken over een ontslagvergunning van het UWV. Nu deze ontbreekt, heeft de beëindiging van de rechtsverhouding niet rechtsgeldig plaatsgevonden en is deze derhalve vernietigbaar. Namens cliënt beroep ik mij dan ook op vernietigbaarheid van het ontslag.Voor de goede orde wij ik erop dat cliënt zich beschikbaar houdt om op eerste afroep uwerzijds de overeengekomen werkzaamheden te hervatten. Daartegenover maakt cliënt– uiteraard – aanspraak op doorbetaling van het gebruikelijke loon, zijnde € 9.689,- bruto per maand.(…)”4.11 [naam bedrijf 1] heeft voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden aan (de rechtsvoorganger(s) van) [appellante] facturen gezonden, waarin steeds een bedrag aan omzetbelasting was verwerkt. (De rechtsvoorganger(s) van) [appellante] hebben deze facturen aan [naam bedrijf 1] betaald.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- gedurende 16 jaar - tussen (de rechtsvoorganger(s) van) [appellante] en [geïntimeerde] is geëvolueerd tot een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, dient ervan uit te worden gegaan dat [appellante] de overeenkomst met [geïntimeerde] niet rechtsgeldig heeft beëindigd vanwege het ontbreken van een voor opzegging vereiste ontslagvergunning van het UWV.
- aan [geïntimeerde] te voldoen vanaf 1 juli 2013, bij wege van voorschot op het overeengekomen loon, een bedrag van € 9.000,- bruto per maand, vermeerderd met alle daarbij behorende emolumenten, tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 50% en vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- [geïntimeerde] binnen 48 uur na betekening van het vonnis in staat te stellen zijn werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te laten hervatten, met alle bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan zijn functie zijn verbonden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [appellante] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 150.000,-;
- tot betaling van de proceskosten.
Grief 16 faalt.
- gedurende 16 jaar - tussen (de rechtsvoorganger(s) van) [appellante] en [geïntimeerde] is geëvolueerd tot een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW. Daarbij acht het hof de volgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, van belang, die [geïntimeerde] - voor zover nodig - met de hierna te vermelden stukken heeft onderbouwd en die [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
€ 107.734,56 aan [appellante] in rekening heeft gebracht. Afgezet tegen het door [geïntimeerde] aan [appellante] in rekening gebrachte uurtarief van € 61,68 betekent dit dat [geïntimeerde] nagenoeg fulltime werkzaam voor [appellante].
16 oktober 2013 van [geïntimeerde] aan de kantonrechter). Van enige investering door [geïntimeerde] in bedrijfsmiddelen was geen sprake;
16 oktober 2013 van [geïntimeerde] aan de kantonrechter);
5.17 Met inachtneming van het voorgaande zal het hof als volgt beslissen.