In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De vordering was ingediend door de advocaat-generaal op 15 juli 2013, met het verzoek om de voorwaardelijke straf, opgelegd bij een onherroepelijk arrest van 2 december 2010, ten uitvoer te leggen. De veroordeelde, geboren in Hongarije, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de Reclassering Nederland.
Tijdens de zittingen op 11 november 2013 en 3 maart 2014 is de advocaat-generaal gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, maar vroeg wel om wijziging van de bijzondere voorwaarden en verlenging van de proeftijd met 1 jaar. De veroordeelde gaf aan niet te willen meewerken aan een intramurale behandeling, maar werkte wel mee aan het reclasseringstoezicht. Het reclasseringsadvies toonde aan dat de veroordeelde een positieve ontwikkeling doormaakte en dat er vertrouwen was in hulpverlenende instanties.
Het hof heeft, op basis van de gegeven omstandigheden, besloten om af te zien van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De proeftijd werd verlengd met één jaar en de bijzondere voorwaarden werden aangepast. De veroordeelde moet zich blijven melden bij de reclassering, zich ambulant laten behandelen voor psychische problematiek, en zal onderworpen worden aan urinecontroles. Deze beslissing is genomen in het belang van de veroordeelde en de maatschappij, met het oog op zijn rehabilitatie en het voorkomen van recidive.